Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3955

Datum uitspraak2008-10-23
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4472 MAW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Datum van aanvang van de functievervulling, de waardering van de functie en het daaraan gekoppelde rangsniveau. Bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit.


Uitspraak

07/4472 MAW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 juni 2007, 06/3668 (hierna: aangevallen uitspraak), in de gedingen tussen: appellant en 1. de Commandant Landstrijdkrachten, als rechtsopvolger van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten (hierna: commandant) en 2. de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris) Datum uitspraak: 23 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De commandant heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2008. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. De commandant en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.W.C. Naalden en H.J.M. Kolthof, beiden werkzaam bij het ministerie van Defensie. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een uitgebreidere weergave van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 1.1. Appellant is met ingang van 20 april 2000 met toepassing van bascode 4 boven de autorisatiesterkte geplaatst op de functie van [functie] bij de [naam Kapel] (hierna: [naam Kapel]), in afwachting van een reorganisatie en formalisering van de functies. De betrokken functie is per 1 juli 2002 geformaliseerd in de zogeheten Organisatietabel en Autorisatiestaat. Bij besluit van 13 september 2002 is appellant met ingang van 1 juli 2002 geplaatst op de functie van [functie] bij de [naam Kapel], in de rang van adjudant-onderofficier (hierna: aoo). Op 23 oktober 2002 is aan appellant een besluit van 5 juli 2002 toegezonden, waarin is meegedeeld dat de waardering van de zwaarte van zijn functie op het niveau van aoo gehandhaafd blijft. Bij besluit van 16 mei 2003 is appellant, onder vervallenverklaring van het besluit van 13 september 2002, voor zover hier van belang, opnieuw met ingang van 1 juli 2002 geplaatst op de betreffende functie in de rang van aoo, zij het met toevoeging van een maximum duur van de functievervulling. 1.2. Naar aanleiding van de bezwaren van appellant tegen het rangsniveau van aoo en mede gelet op zijn verzoek van 29 juli 2002 om aanpassing van de waardering van zijn functie op het niveau van eerste luitenant is de functie van appellant opnieuw beschreven en gewaardeerd. Deze functiewaardering heeft niet geleid tot aanpassing van het rangsniveau. 1.3. De commandant heeft bij het bestreden besluit van 15 maart 2006 de bezwaren van appellant inzake de datum van aanvang van de functievervulling, de waardering van de functie en het daaraan gekoppelde rangsniveau ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij, kort samengevat, overwogen dat niet gezegd kan worden dat de commandant niet in redelijkheid de datum van de functie-vervulling heeft kunnen stellen op 1 juli 2002. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de commandant er in redelijkheid toe heeft kunnen komen om de waardering van de door appellant vervulde functie van [functie] op het niveau van aoo vast te stellen. 3. De Raad overweegt inzake de bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit het volgende. 3.1. Het bestreden besluit behelst zowel de handhaving van een functietoewijzings-beslissing als van een functiewaardering en het daaraan koppelen van het rangsniveau van aoo. Ter zitting heeft de gemachtigde van de commandant zich tevens gepresenteerd als gemachtigde van de staatssecretaris en meegedeeld dat de staatssecretaris dat onderdeel van het bestreden besluit voor zijn rekening neemt waarin het bezwaar tegen de functie-waardering en het daaraan koppelen van het rangsniveau van aoo ongegrond is verklaard. Volgens de gemachtigde van de staatssecretaris is aan de commandant noch in het Algemeen militaire ambtenaren reglement (AMAR) noch in het daarop gebaseerde Inkomstenbesluit militairen de bevoegdheid gegeven functies te waarderen en daaraan een rangsniveau te koppelen. Bij het ontbreken van een dergelijke attributie komt slechts aan de staatssecretaris de bevoegdheid toe functies van militaire ambtenaren te waarderen en daaraan een rangsniveau te koppelen. 3.2. De Raad onderschrijft het standpunt van de staatssecretaris. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen om die reden in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal uit een oogpunt van proceseconomie thans beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit al dan niet in stand kunnen worden gelaten. 4. De waardering van de functie en het aan de functie koppelen van de rang van aoo. 4.1. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat hij een dubbelfunctie vervult. Uitgangspunt bij het in bezwaar uitgebrachte functiewaarderingsadvies is een aangepaste functiebeschrijving geweest, waarin het vervullen van de dubbelfunctie tot uitdrukking is gekomen en die door appellant ook niet meer wordt bestreden. 4.2. Evenmin als de rechtbank ziet de Raad grond voor het inwinnen van een second opinion. Nu appellant tegen de afzonderlijke onderdelen van de functiewaardering in hoger beroep niet is opgekomen, concludeert de Raad dat de omstreden functiewaar-dering niet als onhoudbaar kan worden aangemerkt. 4.3. Appellant kan evenmin in zijn stelling worden gevolgd dat willekeurig is gehandeld nu aan de vergelijkbare door hem sinds 1 januari 2005 vervulde functie van [functie 2] bij de Militaire Muziek KL wel de rang van eerste luitenant is toegekend. Het gaat hier om twee verschillende functies, waarbij het niveaubepalende onderdeel in laatstgenoemde functie niet voorkomt in de functie die thans in geding is. In aanmerking genomen de uitkomst van 165 punten in de functiewaardering, hetgeen op grond van de door de staatssecretaris gehanteerde beleidslijn leidt tot indeling in de rang van aoo, is de Raad van oordeel dat niet gezegd kan worden dat niet in redelijkheid tot deze indeling kon worden gekomen. 4.4. Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. 5. Datum aanvang van de functievervulling 5.1. De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in onderdeel 4 van de aangevallen uitspraak en neemt die overwegingen over. De Raad voegt hieraan nog toe dat de reorganisatie van de [naam Kapel], zoals ter zitting is meegedeeld, eerst in de loop van 2002 zijn beslag kreeg. Het hoger beroep slaagt niet. 6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding de staatssecretaris op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-, derhalve in totaal € 966,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het beroep tegen de handhaving van de functiewaardering en het aan de functie gekoppelde rangsniveau; Verklaart het beroep in zoverre gegrond; Vernietigt het bestreden besluit in zoverre; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven; Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; Veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 966,-, te betalen door de Staat der Nederlanden; Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 355,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en H.G. Rottier en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2008. (get.) J.C.F. Talman. (get.) M.B. de Gooijer. HD