Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3961

Datum uitspraak2008-11-07
Datum gepubliceerd2008-11-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6647 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na intrekking en voortvloeiende uit dezelfde ziekteoorzaak? In hoger beroep heeft tevens werkgever als partij deelgenomen. Art. 39a WAO is niet van toepassing, maar art 43a WAO, aangezien er geen sprake is van een eerdere toekenning en vervolgens een intrekking van de WAO, maar van een weigering om per einde wachttijd een WAO-uitkering toe te kennen. Terecht aan dit gebrek geen gevolgen verbonden. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

06/6647 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 oktober 2006, 06/106 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Aan het geding in hoger beroep heeft tevens als partij deelgenomen: de gemeente Amsterdam, diensttak [naam werkgever] Datum uitspraak: 7 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R. Zwiers, advocaat te Almere, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De gemeente, diensttak [naam werkgever], Amsterdam, voormalig werkgever van appellante, heeft desgevraagd schriftelijk medegedeeld als partij aan het geding te willen deelnemen. Appellante heeft toestemming gegeven om haar medische gegevens aan haar werkgever ter kennis te brengen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2008. Voor appellante is verschenen mr. J.A.C. van den Brink, kantoorgenoot van mr. Zwiers voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand. De gemeente Amsterdam heeft zich, zoals tevoren was bericht, niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante is sedert 1 maart 2000 werkzaam geweest als [naam functie] bij het [naam werkgever] in Amsterdam. Op 15 mei 2000 heeft zij zich ziek gemeld vanwege rugklachten ten gevolge van zwangerschap. Na afloop van haar bevallingsverlof heeft appellante haar werk niet meer hervat in verband met psychische klachten. Het Uwv heeft bij besluit van 23 mei 2001 geweigerd om aan appellante, na afloop van de voor haar geldende wachttijd, met ingang van 15 juni 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit, bij besluit van 29 januari 2002, ongegrond verklaard. Over dit besluit is een procedure gevoerd bij de rechtbank Zwolle. Bij uitspraak van 14 januari 2003 is het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van 29 januari 2002 vernietigd omdat het volgens de rechtbank onzorgvuldig was voorbereid. Het Uwv had geen informatie ingewonnen bij de behandelende sector over de psychische klachten van appellante. Het Uwv heeft vervolgens alsnog een nader onderzoek verricht, waarna de belastbaarheid op een enkel punt is aangepast. Dit heeft echter niet tot een andere uitkomst geleid en bij een nieuw besluit op bezwaar van 17 juni 2004 is het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij uitspraak van 8 december 2004 het beroep tegen het besluit van 17 juni 2004 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld zodat het besluit van 17 juni 2004 in rechte vast staat. 1.2. Namens appellante is bij brief van 17 november 2004 opnieuw aan het Uwv verzocht om haar een WAO-uitkering toe te kennen. Daarbij is aangegeven dat bij haar de longaandoening pulmonale hypertensie is vastgesteld. Appellante stelt dat haar klachten al op 15 juni 2001 aanwezig waren maar dat de klachten destijds ten onrechte zijn afgedaan als een chronische bronchitis. 1.3. Bij besluit van 10 februari 2005 heeft het Uwv geweigerd om een WAO-uitkering toe te kennen. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat om voor een WAO-uitkering in aanmerking te komen de arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na 15 juni 2001 moet zijn ontstaan en voorts dat de arbeidsongeschiktheid moet voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak als die terzake waarvan de ingetrokken WAO-uitkering heeft gelopen. Aan de laatstgenoemde voorwaarde is volgens het Uwv niet voldaan. 1.4. Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat in dit geval niet, zoals in het bestreden besluit staat vermeld, artikel 39a van de WAO van toepassing is, maar artikel 43a van de WAO, aangezien er geen sprake is van een eerdere toekenning en vervolgens een intrekking van de WAO, maar van een weigering om per einde wachttijd een WAO-uitkering toe te kennen. De beide bepalingen zijn echter vergelijkbaar en appellante is door de vermelding van het onjuiste wetsartikel niet benadeeld, zodat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan dit gebrek geen gevolgen heeft verbonden. 2.2. Ingevolge artikel 43a, eerste lid, onder b van de WAO geldt voor iemand die na afloop van de in artikel 19, eerste lid, van de WAO bedoelde wachttijd van 52 weken ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid, maar geen recht had op toekenning van een WAO-uitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was, een verkorte wachttijd van vier weken voor het (alsnog) toekennen van een WAO-uitkering als sprake is van een toename van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak als die waaruit de eerdere arbeidsongeschiktheid voor de eigen arbeid was ontstaan. 2.3. De rechtbank heeft overwogen dat in 2001 beperkingen zijn aangenomen in verband met de rugklachten en psychische klachten. Uit de beschikbare informatie is niet af te leiden dat de pulmonale hypertensie al in 2001 aanwezig was. Ook heeft de rechtbank het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven dat het erom gaat of de aandoening in 2001 ook al voor beperkingen zorgde. Dit is niet het geval. 3. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, overweegt de Raad nog het volgende. 3.1. Namens appellante is betoogd dat er tal van indicatoren aanwezig zijn die een aanwijzing vormen voor het reeds aanwezig zijn van de pulmonale ziekte in 2001. Zo blijkt uit de in hoger beroep overlegde gegevens van de huisarts dat appellante al in februari 1998 last had van een ademtekort, wat destijds ten onrechte werd benoemd als astma. Ook nadien heeft appellante zich diverse keren met longklachten bij de huisarts gemeld, maar werden die klachten benoemd als ‘bronchitis’, ‘aanhoudend hoesten’, dan wel ‘dyspnoe-klachten bij inspanningen’. Als het Uwv bij de beoordeling in 2001 informatie bij de huisarts van appellante had opgevraagd, had er aan die informatie enige aandacht besteed kunnen worden. Voorts is erop gewezen dat de behandelend longarts weliswaar heeft aangegeven dat niet is te zeggen of de aandoening al in 2001 aanwezig is geweest, maar dat hij daaraan de opmerking heeft toegevoegd dat de aandoening zich pas klinisch manifesteert op het moment dat 70% van het longvaatbed aangedaan is. Op grond van dit gegeven acht hij het wel waarschijnlijk dat de aandoening in 2001 al aanwezig was, maar dat het bij gebreke toen van aanvullend onderzoek gissen blijft. 3.2. Naar het oordeel van de Raad kan deze grief geen doel treffen. De Raad onderschrijft het, in een rapport van 6 december 2005 neergelegde, standpunt van de bezwaarverzekeringsarts E.H. The-van Leeuwen dat, ook zal zou de aandoening pulmonale hypertensie destijds al sluimerend aanwezig zijn geweest, dit niet kan leiden tot toekenning van een WAO-uitkering op grond van artikel 43a van de WAO, omdat het daarbij gaat om de vraag of er al eerder beperkingen zijn aangenomen vanwege de aandoening waarmee betrokkene zich later toegenomen arbeidsongeschikt meldt. Voor zover bedoeld is om aan te geven dat in 2001 niet de juiste beperkingen in acht zijn genomen, omdat aan de longklachten geen aandacht is besteed, overweegt de Raad het volgende. In haar uitspraak van 8 december 2004 heeft de rechtbank overwogen dat zij gezien de thans in het dossier voorhanden medische gegevens geen aanleiding heeft gevonden uit te gaan van andere dan de door de bezwaarverzekeringsarts in februari 2004 vastgestelde beperkingen, welke gelden op de datum in geding, 15 juni 2001. Tegen deze uitspraak, waarbij het bezwaar tegen de weigering om appellante met ingang van die datum een WAO-uitkering toe te kennen ongegrond is verklaard, is geen hoger beroep ingesteld. De bezwaarverzekeringsarts E.H. The-van Leeuwen heeft in haar rapport van 6 december 2005 opgemerkt dat er destijds wel twee lichte klimatologische beperkingen zijn aangenomen, namelijk voor temperatuurwisselingen en werken in koude, maar dat er geen enkele verwijzing is naar een relatie met pulmonale problematiek. Zij stelt dat het voor de hand ligt dat die beperkingen zijn aangenomen in verband met klachten van het houdings- en bewegingsapparaat van appellante. De Raad acht deze verklaring van de bezwaarverzekeringsarts aannemelijk. Hieruit dient de conclusie te worden getrokken dat in rechte vaststaat dat in 2001 ten aanzien van appellante geen beperkingen in verband met longklachten zijn vastgesteld. Van een toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 43a, eerste lid, onder b, van de WAO wegens longklachten kan dan geen sprake zijn. 3.3. Namens appellante is nog aangevoerd dat haar rugklachten zijn verergerd ten opzichte van de situatie in 2001. Die rugklachten zouden er inmiddels toe hebben geleid dat appellante zich buitenshuis per scootmobiel moet verplaatsen. Voorts is er een traplift in de woning van appellante geplaatst omdat zij niet langer in staat is om trappen te lopen. De bezwaarverzekeringsarts E.H. The-van Leeuwen stelt in een rapport van 10 januari 2007 dat er geen medische gegevens zijn die het betoog op dit punt onderbouwen. Het is volgens haar niet mogelijk om uitsluitend op grond van het gegeven dat appellante een scootmobiel en een traplift gebruikt een medisch inhoudelijk oordeel te vellen over een eventuele toename van rugbeperkingen. Uit de gegevens blijkt niet op grond van welke indicatie deze voorzieningen zijn verstrekt. Dit zou ook op grond van de inmiddels aanwezige pulmonale hypertensie kunnen zijn. De bezwaarverzekeringsarts kan dan ook geen uitspraak doen over een eventuele toename van de rugbeperkingen. Van de zijde van appellante zijn op 1 augustus 2008 nog enige medische stukken ingezonden, waaronder een brief van de behandelend longarts van 22 februari 2005, waarin wordt aangegeven dat er brieven naar de gemeente zijn gestuurd voor aanvullende voorzieningen zoals traplift en scootmobiel. Nu deze voorzieningen kennelijk op advies van de longarts zijn toegekend, acht de Raad het aannemelijk dat die voorzieningen, zoals de bezwaarverzekeringsarts al als mogelijkheid aangaf, verband houden met de longklachten en niet met de rugklachten van appellante. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen onderbouwing is gegeven voor een toename van de beperkingen als gevolg van rugklachten. 4. De aangevallen uitspraak komt, gelet op het overwogene in 3.1 t/m 3.3, voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) A.C.A. Wit. RB