Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3992

Datum uitspraak2008-10-01
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers302231 / HA ZA 08-139
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eisers hebben aangevoerd dat de GGD in de mondeling was overeengekomen dat werkzaamheden in het kader van de afhandeling van euthanasiemeldingen tegen kostendekkende tarieven aan het OM in rekening konden worden gebracht en deze rekeningen door het OM zouden worden betaald. In het kader van de onderhavige procedure hebben eisers er om hun moverende redenen uitdrukkelijk voor gekozen de hiervoor bedoelde afspraak/overeenkomst niet langer aan hun vordering ten grondslag te leggen. Eisers stellen zich op het standpunt dat DVOM c.q. de Staat (ook) op grond van het bepaalde in de Wet Tarieven in Strafzaken en het daarop gebaseerde Besluit Tarieven in Strafzaken 2003 gehouden is de in rekening gebrachte bedragen aan de GGD te voldoen. Conclusie is dat (ook) in de gevallen waarin een lijkschouwing plaatsvindt naar aanleiding van een melding van euthanasie of hulpverlening bij zelfdoding, ten laste van de Staat geen aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding wegens reiskosten. Beslissing: wijst de vordering van de gemeente af.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 302231 / HA ZA 08-139 Vonnis van 1 oktober 2008 in de zaak van 1. de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENSCHAPPELIJKE GEZONDHEIDSDIENST ZEELAND, gezeteld te Goes, 2. de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE GOES, gezeteld te Goes, eisers, advocaat mr. E. Grabandt te Den Haag, tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE), gezeteld te Den Haag, gedaagde, advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag. Nu per 1 september 2008 de functie van procureur is vervallen, zijn in de kop van dit vonnis alleen de advocaten van partijen vermeld. Tot 1 september 2008 is voor eisers mr. B.F.Th. de Moor, advocaat te Middelburg opgetreden. Eisers zullen hierna worden aangeduid als de GGD of GGD Zeeland respectievelijk de gemeente Goes. Samen zullen zij ook worden aangeduid als eisers. Gedaagde zal worden aangeduid als de Staat. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 19 december 2007, met producties, - de conclusie van antwoord, - het tussenvonnis van 23 april 2008, waarbij een comparitie van partijen is bevolen, - het proces-verbaal van comparitie van 18 augustus 2008 en de daarin genoemde brief van de zijde van eisers d.d. 30 juli 2008. De zaak is door een enkelvoudige kamer doorverwezen naar een meervoudige kamer. 2. De feiten 2.1. Artikel 4 van de Wet op de lijkbezorging bepaalt dat gemeentelijke lijkschouwers door Burgemeester en Wethouders worden benoemd. Op basis van artikel 3 lid 11 van de door eisers als productie 1 overgelegde "Gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zeeland" is de bevoegdheid van B&W van de deelnemende gemeenten om gemeentelijke lijkschouwers te benoemen, door de deelnemende gemeenten gedelegeerd aan B&W van de gemeente Goes. B&W van Goes hebben artsen van de GGD tot gemeentelijke lijkschouwer benoemd. 2.2. De GGD heeft de kosten voor werkzaamheden in verband met lijkschouwing na euthanasiemelding sedert 1984 steeds in rekening gebracht bij het Openbaar Ministerie in Middelburg. Tot 1 januari 2006 werden deze nota's zonder voorbehoud voldaan. Met ingang van 1 januari 2006 heeft het OM in Middelburg de afhandeling van de facturen voor werkzaamheden in verband met lijkschouwing na euthanasiemelding overgedragen aan de Dienstverleningsorganisatie OM in 's-Hertogenbosch (hierna te noemen: DVOM). DVOM stelt zich op het standpunt dat de GGD per rapportage slechts een bedrag van € 127,06 in rekening mag brengen en weigert de - hogere - facturen te betalen. 3. De vordering, de grondslag en het verweer 3.1. Eisers vorderen, nadat zij ter gelegenheid van de comparitie van partijen (de grondslag van) hun vordering hebben verminderd, naar de rechtbank begrijpt thans nog veroordeling van de Staat tot betaling van € 19.260,57, vermeerderd met rente en kosten. 3.2. Eisers hebben daartoe aanvankelijk aangevoerd dat de GGD begin jaren '90 in de persoon van haar toenmalig directeur met de toenmalig Hoofdofficier van Justitie te Middelburg (mondeling) was overeengekomen dat werkzaamheden in het kader van de afhandeling van euthanasiemeldingen tegen kostendekkende tarieven aan het OM te Middelburg in rekening konden worden gebracht en dat deze rekeningen door het OM te Middelburg zouden worden betaald. Het bedrag van € 19.260,57 is de optelsom van elf sinds 1 januari 2006 bij DVOM ingediende facturen, waarbij telkens de afgesproken kostendekkende tarieven zijn gehanteerd. In het kader van de onderhavige procedure hebben eisers er om hun moverende redenen uitdrukkelijk voor gekozen de hiervoor bedoelde afspraak/overeenkomst niet langer aan hun vordering ten grondslag te leggen. Eisers stellen zich op het standpunt dat DVOM c.q. de Staat (ook) op grond van het bepaalde in de Wet Tarieven in Strafzaken (hierna: WTSZ) en het daarop gebaseerde Besluit Tarieven in Strafzaken 2003 (hierna: BTSZ 2003) gehouden is de in rekening gebrachte bedragen aan de GGD te voldoen. 3.3. De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De Staat meent dat op basis van de WTSZ en het BTSZ 2003 slechts aanspraak kan worden gemaakt op een bedrag van € 127,06 per euthanasiemelding. 4. De beoordeling Ontvankelijkheid van de gemeente Goes 4.1. Na de hierboven onder 3.1 genoemde vermindering van eis is nog slechts aan de orde of de Staat al dan niet gehouden is de door de GGD Zeeland gevorderde factuurbedragen aan deze te voldoen. Met betrekking tot het belang van de gemeente Goes bij die vordering is ter gelegenheid van de comparitie aangevoerd dat de gemeente Goes het standpunt van GGD Zeeland onderschrijft. Voorts is aangevoerd dat, indien de Staat niet gehouden zou zijn om meer dan € 127,06 per euthanasiemelding te betalen, dit voor de GGD Zeeland niet kostendekkend zou zijn en "de gemeente" in dat geval op basis van artikel 3, tiende lid, van de onder 2.1 genoemde "Gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zeeland" het restantbedrag aan GGD Zeeland zou dienen te voldoen. 4.2. Dit neemt echter niet weg dat, zoals de Staat terecht aanvoert, niet is in te zien dat de gemeente Goes een vordering op hem heeft. Eisers beroepen zich immers nog uitsluitend op de WTSZ en het BTSZ 2003 en deze regelingen kennen de vergoedingen toe aan de geneeskundigen die de werkzaamheden hebben verricht. Het door de gemeente Goes gevorderde moet daarom worden afgewezen met haar veroordeling in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van de Staat begroot op de helft van de door de Staat in de procedures tegen beide eisende partijen gemaakte proceskosten. 4.3. Thans zal inhoudelijk op het geschil worden ingegaan. Juridisch kader 4.4. Ingevolge artikel 3 van de Wet op de lijkbezorging (Wlb) geschiedt lijkschouwing door de behandelende arts of door een gemeentelijke lijkschouwer. Hij die de schouwing heeft verricht geeft ingevolge artikel 7 Wlb een verklaring van overlijden af, indien hij ervan overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak. De gemeentelijke lijkschouwer heeft geen taak als de behandelend arts een natuurlijke dood heeft vastgesteld en een verklaring van overlijden heeft afgegeven. Is er twijfel aan een natuurlijke dood, dan moet de behandelend arts de gemeentelijke lijkschouwer inschakelen. De gemeentelijke lijkschouwer kan alsnog tot een natuurlijke dood concluderen. In dat geval geeft hij een verklaring van overlijden af. Meent de gemeentelijke lijkschouwer niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan, dan is hij op grond van artikel 10 lid 1 Wlb gehouden aan de Officier van Justitie verslag uit te brengen en de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand te waarschuwen. 4.5. Is het overlijden het gevolg van de toepassing van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding, dan mag de behandelend arts op grond van artikel 7 lid 2 Wlb geen verklaring van overlijden afgeven. In een dergelijk geval moet de behandelend arts de oorzaak van het overlijden aan de gemeentelijke lijkschouwer meedelen en daarbij een zogenaamd beredeneerd verslag voegen inzake de inachtneming van de zorgvuldigheidseisen als bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl). De gemeentelijke lijkschouwer is in een dergelijk geval ingevolge artikel 10 lid 2 Wlb gehouden om - onverminderd zijn gehoudenheid aan de Officier van Justitie verslag uit te brengen en de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand te waarschuwen - door invulling van een formulier (vastgesteld in artikel 4 van het desbetreffende Vaststellingsbesluit en ook wel "modelverslag" genoemd) onverwijld verslag uit te brengen aan de regionale toetsingscommissie bedoeld in artikel 3 Wtl. Daarbij moet hij het beredeneerd verslag van de behandelend arts meesturen. De regionale toetsingscommissie controleert ingevolge artikel 8 Wtl of de behandelend arts de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. Als dit naar het oordeel van de toetsingscommissie niet het geval is, brengt de commissie haar oordeel ter kennis van het College van procureurs-generaal en volgt er een strafrechtelijke toetsing door het OM. 4.6. In artikel 11 Wlb is geregeld dat geen begraving of verbranding van een lijk geschiedt zonder schriftelijk verlof van de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand. Artikel 12 Wlb bepaalt dat verlof tot begraving of verbranding niet wordt verleend, zo lang niet is overgelegd een verklaring van overlijden, afgegeven door de behandelend arts of een gemeentelijke lijkschouwer, dan wel een verklaring waaruit blijkt van geen bezwaar van de Officier van Justitie. Draagplicht ten aanzien van de kosten 4.7. Ingevolge artikel 4 Wlb verschaffen Burgemeester en Wethouders gelegenheid tot het doen schouwen van lijken en benoemen zij een of meer gemeentelijke lijkschouwers. De Wet op de lijkbezorging kent geen regeling voor vergoeding van kosten van lijkschouwingen. De kosten voor werkzaamheden van de gemeentelijke lijkschouwer komen daarmee in beginsel ten laste van de gemeente. 4.8. Ten aanzien van bepaalde werkzaamheden van de gemeentelijke lijkschouwer geldt echter dat de kosten daarvan door de Staat worden gedragen. Het moet daarbij gaan om werkzaamheden waarop de WTSZ van toepassing is. Is dit het geval, dan wordt in het BTSZ 2003 het tarief voor de vergoeding van de desbetreffende werkzaamheden bepaald. 4.9. Artikel 1 WTSZ bepaalt in dit verband en voor zover voor de onderhavige zaak van belang: "1. Op de voet van het bij en krachtens deze wet bepaalde worden vergoedingen toegekend voor werkzaamheden, voor tijdverzuim alsmede voor daarmede verband houdende noodzakelijke kosten, en voor gemaakte reis- en verblijfkosten, voor zover voortvloeiende uit een verzoek of opdracht van de justitie, ten behoeve van: a. strafzaken, hieronder begrepen zaken betreffende overtredingen waarvan de burgerlijke rechter kennis neemt; b. zaken waarin het openbaar ministerie optreedt ter uitvoering van de wet en waarvan de burgerlijke rechter kennis neemt." 4.10. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 juni 1986, NJ 1987, 726 met betrekking tot de toepasselijkheid van de WTSZ overwogen dat het intitulé van de WTSZ erop wijst dat deze wet betrekking heeft op gerechtskosten (en niet op daaraan voorafgaande kosten). Op basis van het stelsel van de WTSZ heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de WTSZ slechts van toepassing is op in opdracht van de rechterlijke autoriteiten - daaronder begrepen het OM - in de gerechtelijke fase gemaakte kosten en niet op kosten van werkzaamheden die in de voorafgaande fase - tot het tijdstip waarop de Officier van Justitie de zaak in handen krijgt - (in opdracht van de politie) worden verricht. 4.11. In verband met en naar aanleiding van de evaluatie van de sinds 1 november 1990 geldende meldingsprocedure voor gevallen van euthanasie en hulp bij zelfdoding is vanuit de regering bezien op welke wijze de honorering van de gemeentelijke lijkschouwer nader geregeld zou kunnen worden. Uiteindelijk is ervoor gekozen deze materie te regelen in het BTSZ. De Nota van toelichting bij het desbetreffende Besluit van 23 december 1992, Stb. 1992, 706, tot wijziging van het Besluit tarieven in strafzaken vermeldt in dit verband: "De verslaglegging door de gemeentelijke lijkschouwer geschiedt ten behoeve van het Openbaar Ministerie. Inachtneming van de meldingsprocedure bewerkstelligt dat elk geval van euthanasie of hulp bij zelfdoding door het Openbaar Ministerie wordt getoetst aan de geldende wettelijke norm en aan de uitleg die daarvan in de jurisprudentie is gegeven. De omstandigheid dat het hier werkzaamheden betreft ten behoeve van het Openbaar Ministerie, welke om die reden kunnen worden beschouwd als reguliere gerechtskosten, heeft geleid tot het onderhavige voorstel om in het Besluit tarieven in strafzaken een aparte bepaling op te nemen betreffende de honorering van de gemeentelijke lijkschouwer voor dit soort gevallen. Weliswaar is in artikel 1, eerste lid, onder I, onderdeel e, reeds een regeling betreffende de vergoeding voor een uitwendige schouw opgenomen, doch die regeling kan geen toepassing vinden op de specifieke verslaglegging door de lijkschouwer in geval van euthanasie of hulp bij zelfdoding." 4.12. In Kamerstukken van tweeënhalve maand eerder met betrekking tot de Wijziging van de Wet op de lijkbezorging (Nota naar aanleiding van het Eindverslag, Kamerstukken 1992-1993, 22 572, nr. 8) wordt met betrekking tot de honorering van de gemeentelijke lijkschouwer opgemerkt: "e. De vergadering heeft kennisgenomen van het lopende interdepartementale overleg over de kwestie van de honorering van de gemeentelijke lijkschouwers en aangedrongen op een spoedige regeling van deze kwestie. Naar aanleiding van dit laatste punt kunnen wij over de laatste stand van zaken het volgende mededelen. De voorlopige uitkomst van het bovenbedoelde overleg is geweest dat op korte termijn een wijziging van het Besluit tarieven in strafzaken totstandgebracht zal worden, inhoudende dat aan werkzaamheden, verband houdende met de gemeentelijke lijkschouwing, zijnde het opmaken van een verslag over de melding van een geval van euthanasie of hulp bij zelfdoding, een forfaitair bedrag van f 250,- wordt toegekend. (...) Wij wijzen er in dit verband nog op dat een goede regeling van de honorering van de lijkschouwing bij de hier aan de orde zijnde gevallen ten zeerste gewenst is. Die lijkschouwing dient uiterst zorgvuldig te geschieden, daar - de leden van de CDA-fractie wezen erop - de juridische kwalificatie van het optreden van de arts hier in het geding is, alsook de vraag of de uitvoering van het medisch handelen naar de strikte maatstaven van medische zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden." 4.13. Hoewel strikt genomen niet is voldaan aan het in artikel 1 lid 1 WTSZ genoemde element dat de werkzaamheden van de gemeentelijke lijkschouwer in gevallen van euthanasie of hulpverlening bij zelfdoding voortvloeien uit een verzoek of opdracht van de justitie, heeft de (materiële) wetgever blijkens de hiervoor geciteerde passages uit de wetsgeschiedenis er bewust voor gekozen de kosten van - in elk geval - de verslaglegging aan te merken als ten behoeve van het Openbaar Ministerie gemaakt en daarmee als reguliere gerechtskosten. Daarbij betrekt de rechtbank dat ten tijde dat de regeling ten aanzien van de honorering van werkzaamheden van de gemeentelijke lijkschouwer in gevallen van euthanasie en hulpverlening bij zelfdoding tot stand kwam, het Openbaar Ministerie de instantie was die toetste of aan de wettelijke normen was voldaan, dit in het kader van de vraag of al dan niet tot vervolging van de desbetreffende arts diende te worden overgegaan. Anders dan in de zaak waarover de Hoge Raad moest oordelen in zijn hiervoor in rechtsoverweging 4.10 aangehaalde arrest, was het Openbaar Ministerie in geval van een melding van euthanasie of hulpverlening bij zelfdoding derhalve (wel) reeds bij de zaak betrokken ten tijde dat de gemeentelijke lijkschouwer zijn werkzaamheden verrichtte. Hieraan doet niet af dat sedert 1 april 2002 de regionale toetsingscommissies in het leven zijn geroepen en een strafrechtelijke toetsing door het Openbaar Ministerie sindsdien nog slechts plaats vindt indien de regionale toetsingscommissie tot het oordeel komt dat de arts niet heeft gehandeld overeenkomstig de geldende zorgvuldigheidseisen. Dit heeft immers niet geleid tot een aanpassing van de regeling ten aanzien van de honorering van de gemeentelijke lijkschouwers. 4.14. Indien en voor zover de kosten van door gemeentelijke lijkschouwers verrichte werkzaamheden ingevolge het voorgaande als gerechtelijke kosten dienen te worden aangemerkt en de bepalingen van de WTSZ en het BTSZ 2003 mitsdien van toepassing zijn, heeft dit naar het oordeel van de rechtbank als consequentie dat niet slechts het in artikel 2 BTSZ 2003 genoemde tarief door de Staat dient te worden betaald, maar dat dit tarief in voorkomende gevallen (indien werkzaamheden 's avonds, 's nachts, in het weekend of op een algemeen erkende feestdag dienen te worden verricht) ingevolge het bepaalde in artikel 7 lid 3 BTSZ 2003 met de helft dient te worden verhoogd. Bij de invoering van de regeling met betrekking tot de honorering van werkzaamheden van gemeentelijke lijkschouwers in gevallen van euthanasie of hulpverlening bij zelfdoding is in artikel 7 BTSZ 2003 ook geen uitzondering gemaakt voor deze werkzaamheden. Voor welke werkzaamheden van de gemeentelijke lijkschouwer beoogt de WTSZ / het BTSZ 2003 een vergoeding in te sluiten? 4.15. Een volgende vraag is voor welke werkzaamheden van de gemeentelijke lijkschouwer de WTSZ en het BTSZ 2003 een vergoeding beogen in te sluiten. Voor het antwoord op deze vraag is artikel 2 BTSZ 2003 van belang, waarbij het tarief voor de vergoeding van een aantal in dat artikel genoemde werkzaamheden wordt vastgesteld. Artikel 2 BTSZ 2003 luidt, voor zover voor de onderhavige zaak van belang, als volgt: "1. Het tarief voor de vergoeding van werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, verricht door geneeskundigen, bedraagt voor het verrichten van: (...) e. uitwendige lijkschouwing, inclusief het opmaken van een rapport, € 33,13; f. uitwendige lijkschouwing, voor zover het betreft het opmaken van een modelverslag met aandachtspunten naar aanleiding van een melding van een geval van euthanasie of hulpverlening bij zelfdoding door een gemeentelijke lijkschouwer, € 127,06." 4.16. Hoewel noch in de Wet op de lijkbezorging noch in de WTSZ of het BTSZ 2003 wordt gedefinieerd welke werkzaamheden wel en welke werkzaamheden niet onder het begrip "lijkschouwing" worden begrepen, valt uit de hierboven geciteerde tekst van artikel 2 BTSZ 2003 af te leiden dat voor de toepassing van het BTSZ 2003 onder een lijkschouwing dient te worden verstaan: de uitwendige lijkschouwing zelf, alsmede het opmaken van een rapport. Dit volgt uit het woord "inclusief" in artikel 2 lid 1 sub e. BTSZ 2003. 4.17. In geval van een melding van euthanasie of hulpverlening bij zelfdoding, volgt uit de woorden "voor zover" in artikel 2 lid 1 sub f. BTSZ 2003, dat alleen het opmaken van een modelverslag met aandachtspunten daaronder is begrepen en niet de lijkschouwing zelf. Dit volgt tevens uit de in rechtsoverweging 4.11 geciteerde Nota van toelichting, waarin wordt gesproken over "de verslaglegging door de gemeentelijke lijkschouwer" en uit de in rechtsoverweging 4.12 genoemde Nota naar aanleiding van het Eindverslag, waarin het gaat over "werkzaamheden, verband houdende met de gemeentelijke lijkschouwing, zijnde het opmaken van een verslag ... " (onderstreping door rb.). Bovendien moet een lijkschouwing ingevolge artikel 7 Wlb ingeval van een andere dan een natuurlijke dood, of twijfel daaromtrent, hoe dan ook door de gemeentelijke lijkschouwer worden verricht, ook als geen sprake is van euthanasie of hulp bij zelfdoding, maar van een andere vorm van onnatuurlijk overlijden of van twijfel aan een natuurlijke dood. Hogere vergoeding voor werkzaamheden 's avonds, 's nachts, in het weekend of op een algemeen erkende feestdag? 4.18. Nu de in artikel 2 lid 1 aanhef en sub f. bedoelde vergoeding van € 127,06 slechts betrekking heeft op het opmaken van het modelverslag en niet (ook) op de daaraan voorafgegane eigenlijke lijkschouwing, kan van een verhoging met de helft van dit tarief ingevolge artikel 7 BTSZ 2003 slechts sprake zijn indien het opmaken van bedoeld modelverslag 's avonds, 's nachts, in het weekend of op een algemeen erkende feestdag dient te geschieden. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat het opmaken van het modelverslag in de regel op werkdagen tijdens kantooruren zal kunnen plaatsvinden zodat de hier bedoelde tariefsverhoging niet snel aan de orde zal zijn. Vergoeding voor de eigenlijke schouwing op basis van artikel 2 lid 1 sub e naast de vergoeding voor het modelverslag ex artikel 2 lid 1 sub f BTSZ 2003? 4.19. Eisers hebben zich ter gelegenheid van de comparitie van partijen op het standpunt gesteld dat de Staat naast de vergoeding als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub f. BTSZ 2003 het onder e. genoemde bedrag van € 33,13 dient te vergoeden. In de visie van eisers ziet de onder f. bedoelde vergoeding op het opmaken van het modelverslag ten behoeve van de toetsingscommissie en heeft de onder e. bedoelde vergoeding betrekking op de eigenlijke lijkschouwing, het aan de Officier van Justitie uit te brengen rapport en de melding aan de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand. 4.20. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat de vergoeding als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub e. BTSZ 2003 niet van toepassing is in geval van een melding van euthanasie of hulpverlening bij zelfdoding. In meergenoemde Nota van toelichting (Stb. 1992, 706) staat met zoveel woorden aangegeven dat de regeling betreffende de vergoeding voor een uitwendige schouw onder e. geen toepassing kan vinden op de specifieke verslaglegging door de lijkschouwer in geval van euthanasie of hulp bij zelfdoding en dat het daarom gewenst was om voor het opmaken van - kort gezegd - het modelverslag een aparte regeling op te nemen. Indien bij het tot stand brengen van de regeling voor de honorering van de gemeentelijke lijkschouwers bij euthanasie of hulp bij zelfdoding zou zijn bedoeld om niet alleen een vergoeding toe te kennen voor het opmaken van het modelverslag, maar ook voor de daaraan voorafgaande eigenlijke lijkschouwing, dan zou dit tot uitdrukking zijn gebracht door hetzij de op dat moment reeds bestaande regeling onder e. uit te breiden voor - kortweg - euthanasiegevallen met een vergoeding voor het opmaken van het modelverslag, hetzij het nieuwe onderdeel f. zo te formuleren dat daarin een vergoeding zou worden toegekend voor uitwendige lijkschouwing, inclusief het opmaken van een rapport en het opmaken van een modelverslag met aandachtspunten. Kilometervergoeding ex artikel 11 BTSZ 2003? 4.21. Nu, zoals uit al het voorgaande volgt, op basis van de WTSZ en het BTSZ 2003 ten laste van de Staat slechts aanspraak kan worden gemaakt op een vergoeding voor het opmaken van het modelverslag en niet voor de eigenlijke lijkschouwing, rijst de vraag of al dan niet ten laste van de Staat aanspraak kan worden gemaakt op de in artikel 11 BTSZ 2003 geregelde vergoeding wegens reiskosten. Anders geformuleerd: indien de gemeentelijke lijkschouwer in een geval van melding van euthanasie of hulpverlening bij zelfdoding reiskosten heeft moeten maken om het lijk te kunnen schouwen en op basis daarvan het modelverslag op te maken, dienen die reiskosten dan te worden toegerekend aan de eigenlijke lijkschouwing, aan de werkzaamheden met betrekking tot het opmaken van het modelverslag of aan beide? 4.22. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Enerzijds kan worden verdedigd dat de reiskosten worden gemaakt teneinde het lijk te kunnen schouwen. Anderzijds is het opmaken van het modelverslag niet mogelijk zonder dat eerst de lijkschouwing heeft plaatsgevonden en de desbetreffende reiskosten zijn gemaakt. Juist omdat, zoals hiervoor aan het slot van rechtsoverweging 4.17 reeds is overwogen, een lijkschouwing ingevolge artikel 7 Wlb in geval van een andere dan een natuurlijke dood, of twijfel daaromtrent, hoe dan ook door de gemeentelijke lijkschouwer moet worden verricht, ook als geen sprake is van euthanasie of hulp bij zelfdoding, ligt het in de rede de reiskosten toe te rekenen aan de eigenlijke lijkschouwing. De consequentie hiervan is dat (ook) in de gevallen waarin een lijkschouwing plaatsvindt naar aanleiding van een melding van euthanasie of hulpverlening bij zelfdoding, ten laste van de Staat geen aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding wegens reiskosten. Toepassing van het voorgaande op de onderhavige zaak 4.23. Uit de door eisers als productie 2 tot en met 12 bij dagvaarding overgelegde facturen met bijbehorende specificaties volgt, dat de in rekening gebrachte bedragen, voor zover het euthanasiemeldingen betreft, steeds zijn opgebouwd uit een bedrag van € 127,06 respectievelijk € 190,59 (zijnde 150% van € 127,06), vermeerderd met een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer. 4.24. In 57 gevallen heeft de GGD in verband met werk buiten kantooruren een tarief gehanteerd van € 190,59 in plaats van € 127,06. Gesteld noch gebleken is dat in deze gevallen het modelverslag niet binnen kantooruren kon worden opgemaakt. Dit brengt mee dat het totaal gevorderde bedrag ad € 19.260,57 met 57 x (€ 190,59 - € 127,06) ofwel met € 3.621,21 dient te worden verminderd. Voor zover door de GGD andere forensische werkzaamheden of consulten in rekening zijn gebracht, is daartegen door de Staat geen verweer gevoerd. De voor die andere werkzaamheden in rekening gebrachte kosten kunnen derhalve als niet weersproken worden toegewezen. 4.25. Ter zake van reiskosten naar aanleiding van - kort gezegd - euthanasiemeldingen heeft de GGD in totaal 6.846 kilometers gefactureerd tegen een tarief van € 0,28 per kilometer. In totaal gaat het derhalve om een bedrag van € 1.916,88. Dit bedrag dient op de vordering in mindering te worden gebracht. 4.26. Gelet op het in de voorgaande twee alinea's overwogene zal de rechtbank een bedrag van € 13.722,48 toewijzen (zijnde het verschil tussen het totaal gefactureerde bedrag ad € 19.260,57 en de onder 4.24 en 4.25 genoemde bedragen van € 3.621,21 respectievelijk € 1.916,88), welk bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum der dagvaarding. Proceskosten 4.27. Onder verwijzing naar het hiervoor in rechtsoverweging 4.2 overwogene zal de gemeente Goes in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van de Staat begroot op de helft van de door de Staat in de procedures tegen beide eisende partijen gemaakte proceskosten. 4.28. In de relatie tussen de GGD en de Staat zal de Staat als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld zoals hierna in het dictum weergegeven. 5. De beslissing De rechtbank: - wijst de vorderingen van de gemeente Goes af; - veroordeelt de gemeente Goes in de door de Staat gemaakte proceskosten, welke kosten tot op heden worden begroot op € 212,50 aan verschotten en € 452,- aan salaris van de advocaat (zijnde telkens de helft van de totale aan de zijde van de Staat gevallen kosten); - veroordeelt de Staat tot betaling aan de GGD Zeeland van € 13.722,48, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum der dagvaarding; - veroordeelt de Staat in de door de GGD Zeeland gemaakte proceskosten, welke kosten tot op heden worden begroot op € 254,66 aan verschotten en € 452,- aan salaris van de advocaat (zijnde de helft van de samen met de gemeente Goes gemaakte kosten); - verklaart dit vonnis, voor zover het de hierboven bedoelde veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad; - wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij, mr. P. Joele en mr. J.L. Verbeek en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2008