Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4000

Datum uitspraak2008-11-11
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.005.018 , 06/806 (oud)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onrechtmatige overheidsdaad; schade door overstort.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector handel Zaaknummer : 105.005.018/01 Rolnummer (oud) : 06/806 Rolnummer rechtbank : 03-2597 arrest van de eerste civiele kamer d.d. 11 november 2008 inzake 1. [Naam], 2. [Naam], beiden wonende te Ameide, gemeente Zederik, appellanten, hierna te noemen: [appellant] (mannelijk enkelvoud), advocaat: mr. E.J. van der Wilk te 's-Gravenhage, tegen DE GEMEENTE ZEDERIK, zetelende te Meerkerk, gemeente Zederik, geïntimeerde, hierna te noemen: de Gemeente, advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage. Vervolg van het geding Het hof heeft in deze zaak op 16 augustus 2007 tussenarrest gewezen. Het verwijst daarnaar voor het procesverloop tot dat arrest. Daarna heeft [appellant] getuigen doen horen. Vervolgens hebben beide partijen een memorie na getuigenverhoor genomen, de Gemeente met een productie. Daarop heeft [appellant] een akte uitlating productie genomen. Ten slotte hebben partijen wederom de stukken overgelegd en arrest gevraagd. Verdere beoordeling van het hoger beroep 1. Het hof blijft bij hetgeen het in voormeld tussenarrest heeft overwogen en beslist. Bij dat arrest heeft het [appellant] toegelaten te bewijzen: a. dat de riooloverstort nabij zijn woning in de periode van 27 augustus 1984 tot 6 december 2000 vaker in werking was dan tienmaal per jaar; b. dat de verontreiniging van de bodem van zijn vijver is veroorzaakt door het vaker dan toelaatbaar in werking zijn van de overstort. [appellant] heeft daartoe [AK] en diens partner [HW] als getuigen doen horen, alsmede [C], civiel ingenieur, [V], voormalig muskusrattenbestrijder, en [S]. 2. Ter zake van de frequentie van het in werking zijn van de overstort hebben AK en diens partner verklaard dat de lozing via de overstort in de betreffende periode vrijwel dagelijks plaatsvond, onderscheidenlijk voortdurend doorging. [V] heeft verklaard dat hij heeft waargenomen dat de betreffende overstort gedurende enkele weken in 2001 (of mogelijk 2000), telkens als hij ter plekke kwam, en eenmaal bij een enkele waarneming in het daaropvolgende jaar als zodanig werkte. De verklaring van [C] draagt tot het bewijs niet bij, aangezien deze ter zake van de frequentie van het inwerkingzijn van de overstort niet op eigen waarneming berust, maar uitsluitend op verklaringen van [appellant]. [S] heeft over de overstortfrequentie niets verklaard. 3. De verklaringen van AK en diens partner zijn verklaringen van partijgetuigen en deze kunnen, ook tezamen, geen bewijs in hun voordeel opleveren, tenzij de verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. Ook als het hof aanneemt dat [V] zijn waarnemingen niet in 2001 maar in 2000 (dus binnen de in rechtsoverweging 1, onder a, aangegeven periode) heeft gedaan, is de periode waarop zijn waarnemingen betrekking hebben, zo kort dat daarmee onvoldoende begin van bewijs is geleverd dat gedurende de periode van 1984 tot en met 2000 de overstortfrequentie het aantal van tienmaal per jaar heeft overschreden. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat in de door de Gemeente bij conclusie van antwoord overgelegde brief van Oranjewoud van 18 juni 2003 voor de hiervoor genoemde periode een gemiddelde overstortfrequentie van 2,7 maal per jaar is vermeld. De slotsom moet zijn dat [appellant] het in rechtsoverweging 1, onder a, bedoelde bewijs niet heeft geleverd. [appellant] heeft bij memorie na enquête aangeboden alsnog producties in te brengen ten bewijze van zijn stelling. Hij laat echter na deze producties over te leggen en heeft ook op geen enkele manier aangeduid om wat voor stukken het gaat. Mede gelet op het stadium waarin de procedure verkeert, passeert het hof dit aanbod. 4. Nu niet is komen vast te staan dat de overstort in de betreffende periode bovenmatig in werking was, is de vraag of daardoor voor [appellant] schade is ontstaan, niet meer aan de orde. Evenmin hoeft het hof nog een beslissing te nemen over de vraag of [appellant] voldoende heeft gedaan om zijn schade te beperken. Het bovenstaande leidt er, mede gezien hetgeen het hof in de rechtsoverwegingen 4 tot en met 6 en 11 tot en met 13 van het tussenarrest heeft overwogen, toe dat de eerste vier grieven falen. De immateriële schade door beweerdelijk ondervonden langdurige en ernstige stank, op de vergoeding waarvan de vijfde grief ziet, is niet veroorzaakt door het enkele feit dat de Gemeente zonder vergunning heeft geloosd. Ook die grief kan daarom niet tot resultaat leiden. 5. Aangezien alle grieven falen, dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd. Daarbij past een kostenveroordeling van [appellant]. Beslissing Het hof: - bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Dordrecht van 19 januari 2005 en 8 maart 2006; - veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden vastgesteld op € 5.834,- aan griffierecht en € 6.526,- aan salaris advocaat; - verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en J. Kramer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2008 in aanwezigheid van de griffier.