Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4011

Datum uitspraak2008-11-11
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/994451-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroep op nog niet in werking getreden zijn van artikel 13 van de Flora - en faunawet door rechter verworpen. De rechter is van oordeel dat volgens de toepasselijke regelgeving de verplichting tot het aanbrengen van een gesloten pootring geldt voor geannoteerde en niet-geannoteerde dier- en plantensoorten. De rechter veroordeelt verdachte tot een geldboete van 400 euro waarvan 150 euro voorwaardelijk voor overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet en voor het valselijk merken plaatsen met het oogmerk om die te gebruiken als waren ze echt en overvalst, meermalen gepleegd.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/994451-06 Datum uitspraak: 11 november 2008 Verkort vonnis van de economische politierechter ’s-Hertogenbosch, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [adres]. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 maart 2008 en 28 oktober 2008. De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 maart 2008. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 04 september 2006, te Heukelom, gemeente Oisterwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk één of meer dieren (fazanten), behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft verworven en/of ten verkoop voorhanden en/of in voorraad heeft gehad en/of onder zich heeft gehad; (artikel 13 Flora- en faunawet) 2. hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 04 september 2006 te Heukelom, gemeente Oisterwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer pootringen, (zijnde - telkens - een ander merk dan de in artikel 217 en 218 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde merken) die krachtens de Flora- en faunawet, althans krachtens wettelijk voorschrift op een goed te weten een inheemse diersoort (fazant) moet of kan worden geplaatst/aangebracht, daarop valselijk heeft geplaatst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk (een) gele pootring(en) met als opschrift het kweekjaar 05 (van het jaar 2005) aangebracht aan de poot/poten van (een) tot een inheemse diersoort behorend(e) dier(en), te weten fazant(en), geboren in het jaar 2006, (telkens) met het oogmerk om die fazant(en) te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof laatstbedoeld(e) merken krachtens genoemd wet, althans krachtens genoemd wettelijk voorschrift, echt en onvervalst was/waren; (artikel 219 van het Wetboek van Strafrecht) De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De economische politierechter is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2. De raadsman stelt dat verdachte de merken (ringen) niet heeft aangebracht met het oogmerk de vogels te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de gebruikte merken echt en daarvoor bestemd waren. Verdachte heeft de fazanten in 2006 voorzien van een ring uit 2005 omdat de gesloten pootringen voor 2006 nog niet waren gearriveerd en hij niet langer kon wachten in verband met de groei van de fazantenpoten. Naar de mening van de raadsman dient verdachte om deze reden te worden vrijgesproken van dit feit. De economische politierechter deelt de zienswijze van de raadsman niet. Verdachte is op de hoogte van de ringplicht. Toen hij de fazanten in 2006 ringde met ringen uit 2005 wist hij dat hij niet overeenkomstig de wettelijke voorschriften handelde. Naar dezerzijds oordeel valt niet in te zien welk ander doel dan het geven van een verkeerde voorstelling van zaken verdachte voor ogen kan hebben gestaan. Het aanbrengen van ringen uit 2005 is immers volstrekt zinloos als hij daar – minstgenomen – niet de suggestie mee heeft willen wekken dat de fazanten correct waren geringd. Bij een zeer oppervlakkige controle – bijvoorbeeld op afstand – zou dit dan wellicht niet zijn opgevallen. Dat de poten van de fazanten op een bepaald moment te dik zouden zijn om deze nog te kunnen ringen, doet aan het vorenstaande niet af. De politierechter is daarom van oordeel dat het hier vereiste oogmerk wel bij verdachte bestond. De bewezenverklaring. De economische politierechter acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte Ten aanzien van feit 1. op 04 september 2006, te Heukelom, gemeente Oisterwijk, opzettelijk dieren (fazanten), behorende tot een beschermde inheemse diersoort, onder zich heeft gehad. Ten aanzien van feit 2. op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 04 september 2006 te Heukelom, gemeente Oisterwijk, pootringen, (zijnde - telkens - een ander merk dan de in artikel 217 en 218 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde merken) die krachtens de Flora- en faunawet op een goed, te weten een inheemse diersoort (fazant) moet worden aangebracht, daarop valselijk heeft geplaatst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk gele pootringen met als opschrift het kweekjaar 05 (van het jaar 2005) aangebracht aan de poten van (een) tot een inheemse diersoort behorend(e) dier(en), te weten fazant(en), geboren in het jaar 2006, met het oogmerk om die fazant te gebruiken alsof laatstbedoelde merken krachtens genoemde wet, echt en onvervalst waren. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Overwegingen met betrekking tot feit 1 De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat, indien het feit bewezen wordt verklaard, er nochtans niet kan worden gesproken van het plegen van een strafbaar feit. Naar zijn mening is artikel 13 van de Flora- en faunawet nog steeds niet in werking getreden en ontbreekt er dus een voorafgaande strafbepaling voor de verweten gedraging, zodat verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De economische politierechter verwerpt dit beroep op schending van het legaliteitsbeginsel. In het voetspoor van een arrest van het Gerechtshof in Den Bosch d.d. 5 februari 2008 wordt door deze politierechter geoordeeld, dat uit de tekst van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet bezien in samenhang met een brief van de betrokken Staatssecretaris ter zake van 9 februari 2001 duidelijk blijkt dat er sprake is van een misslag van redactionele aard. Dit houdt in dat het verbod op de in artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet omschreven gedragingen t.a.v. de onder a. genoemde planten en dieren in werking is getreden op 1 april 2002. Ontslag van rechtsvervolging op de door de raadsman bedoelde grond is daarom niet aan de orde. Verdachte zou naar de mening van diens raadsman moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege de samenhang tussen de artikelen 13 van de Flora- en faunawet, juncto 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, juncto 12 regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, als gevolg waarvan de ringverplichting voor uitsluitend de geannoteerde soorten geldt en het in deze zaak een niet-geannoteerde soort, namelijk de Phasianus colchicus, betreft. Volgens de toepasselijke regelgeving geldt de verplichting tot het aanbrengen van een gesloten pootring immers niet voor niet geannoteerde soorten, welke worden vermeld in bijlage VIII van de EG verordening 1808/2001. De economische politierechter onderschrijft het standpunt van de raadsman niet, omdat naar zijn oordeel uit de toepasselijke regelgeving valt af te leiden dat de vrijstelling uitsluitend geldt voor de in bijlage VIII van bedoelde verordening vermelde soorten. De Phasianus colchicus wordt hier echter niet genoemd. Dat de Europese wetgever de vrijstelling heeft willen laten gelden voor (vrijwel) de gehele Familie van de Phasianidae, zoals de raadsman stelt, vermag de politierechter niet uit de regelgeving af te leiden. In het loutere voorkomen van de familienaam Phasianidae in bijlage VIII ziet de politierechter geen doorslaggevende reden voor een ander oordeel. Overwegingen t.a.v. de strafbaarheid m.b.t. feit 2 Nu de economische politierechter van oordeel is dat artikel 13 van de Flora- en faunawet ten tijde hier van belang een geldend wettelijk voorschrift was, bestaat er – anders dan de raadsman meent – op deze grond geen reden verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Er bestond immers een bij en/of krachtens de wet in het leven geroepen ringverplichting voor de door verdachte gehouden fazanten. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: artikel 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 57, 91 en 219 van het Wetboek van Strafrecht artikel 1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten artikel 1, 13 en 127 van de Flora- en faunawet DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID De eis van de officier van justitie. Geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis waarvan € 150,- subsidiair 3 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De op te leggen straf. Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de economische politierechter gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder de draagkracht. Bij de strafoplegging zal de economische politierechter enerzijds rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheid ten bezware van verdachte: - de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Bij de strafoplegging zal de economische politierechter anderzijds rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid: - verdachte werd terzake strafbare feiten soortgelijk aan de door hem gepleegde strafbare feiten niet eerder tot straf veroordeeld; - verdachte is zelf getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feiten in die zin dat hij tijdelijk niet meer als bijzonder opsporingsambtenaar heeft kunnen werken. Met betrekking tot een deel van de op te leggen geldboete zal de economische politierechter bepalen dat dit deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De economische politierechter wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. DE UITSPRAAK De economische politierechter: verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven; verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: T.a.v. feit 1: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan T.a.v. feit 2: andere dan de in de artikelen 217 en 218 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde merken, die krachtens wettelijk voorschrift op goederen moeten worden geplaatst, daarop valselijk plaatsen, met het oogmerk om die goederen te gebruiken alsof de daarop geplaatste merken echt en onvervalst waren, meermalen gepleegd De economische politierechter verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf. T.a.v. feit 1, feit 2: Geldboete van EUR 400,00 subsidiair 8 dagen hechtenis waarvan EUR 150,00 subsidiair 3 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Dit vonnis is gewezen door: mr. J.W.H. Renneberg, economische politierechter, in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier, en is uitgesproken op 11 november 2008.