Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4036

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802298/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland bij besluit van 4 december 2007 vastgestelde uitwerkingsplan "Deelplan V, eerste partiele herziening, vierde fase (Parkweg Noord-West) van het bestemmingsplan Meerpolder" (hierna: het uitwerkingsplan).


Uitspraak

200802298/1. Datum uitspraak: 12 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. de verenigingen Vereniging van Eigenaren Parkwijk 1 en Vereniging van Eigenaren Parkwijk 3, gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, 2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland bij besluit van 4 december 2007 vastgestelde uitwerkingsplan "Deelplan V, eerste partiele herziening, vierde fase (Parkweg Noord-West) van het bestemmingsplan Meerpolder" (hierna: het uitwerkingsplan). Tegen dit besluit hebben de verenigingen Vereniging van Eigenaren Parkwijk 1 en Vereniging van Eigenaren Parkwijk 3 (hierna: Verenigingen van Eigenaren) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2008, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2008, beroep ingesteld. [appellante sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2008, waar de Verenigingen van Eigenaren, vertegenwoordigd door A.J. Kranenburg, werkzaam bij Kranenburg & De Weerd, adviesbureau voor ruimtelijke ordening, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, vertegenwoordigd door drs. H. Koornneef, ambtenaar in dienst van de gemeente, en Blauwhoed Eurowoningen B.V., vertegenwoordigd door J.S. Kooijman, werkzaam bij Eurowoningen B.V. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het uitwerkingsplan strekt tot uitwerking van de bestemming "Wonen (uit te werken) -UW-" binnen het plandeel V "Midden" van het bestemmingsplan "Meerpolder" (hierna: het bestemmingsplan). 2.3. De Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan. 2.3.1. De Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] voeren aan dat de in het uitwerkingsplan voorziene bebouwingshoogte niet in overeenstemming is met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan. 2.3.1.1. Artikel 8 van de bestemmingsplanvoorschriften ziet op de bestemming "Wonen (uit te werken) -UW-". Ingevolge het achtste lid, onder b, sub 5a, van dat artikel wordt bij de uitwerking van die bestemming binnen het plandeel V "Midden" voor gestapelde woningen uitgegaan van een goothoogte van ten hoogste 12 meter en een nokhoogte van ten hoogste 15 meter. Het uitwerkingsplan voorziet in drie appartementengebouwen met een maximumhoogte van 13 meter. Voor de goothoogte is geen afzonderlijk maximum bepaald. Artikel 8, vijfde lid, onder c, sub 2 van de bestemmingsplanvoorschriften voorziet voor ten hoogste 25% van de bebouwing in een vier meter grotere goothoogte en nokhoogte ten behoeve van het realiseren van stedenbouwkundige en/of architectonische accenten. Niet in geschil is dat met het uitwerkingsplan ter plaatse niet is voorzien in stedenbouwkundige en/of architectonische accenten waarmee een grotere goothoogte mogelijk zou zijn. 2.3.1.2. De Afdeling stelt vast dat het uitwerkingsplan ter plaatse gestapelde bebouwing met een goothoogte van 13 meter toelaat, terwijl de maximale goothoogte op grondslag van het bestemmingsplan 12 meter is. Het uitwerkingsplan is in zoverre niet in overeenstemming met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. Het betoog slaagt in zoverre. 2.3.2. De Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] voeren verder aan dat de verhouding tussen de oppervlakte van de voorziene groenvoorzieningen en de voorziene bebouwingsvlakken in strijd is met het bestemmingsplan. 2.3.2.1. Ingevolge artikel 6, onder e, van de bestemmingsplanvoorschriften zullen ongeveer ter plaatse van de op de plankaart gegeven aanduiding "groenvoorziening" (openbare) groenvoorzieningen worden gerealiseerd waarbij de oppervlakte niet minder zal bedragen dan op de plankaart bij de aanduiding is aangegeven. De Afdeling stelt vast dat uit de stukken, in het bijzonder de plankaarten bij het uitwerkingsplan en het bestemmingsplan, alsmede uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de voorziene oppervlakte van de groenvoorzieningen in het uitwerkingsplan niet kleiner is dan de oppervlakte van de groenvoorzieningen in het bestemmingsplan. Anders dan de Verenigingen van Eigenaren betogen, is het uitwerkingsplan in zoverre niet in strijd met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. 2.3.2.2. Ook in de toelichting bij het bestemmingsplan staat dat het westelijk deel van plandeel V "Midden", waar het project Parkwijk voorzien is, wordt gekarakteriseerd door het groen. De groenstructuur is volgens de toelichting het bindend element tussen de verschillende woonmilieu's die zich onderscheiden door een sterke differentiatie waarin de verhouding buitenruimte en bebouwd milieu bepalend is. Het thans voorliggende uitwerkingsplan voorziet in drie gebouwen met in totaal 54 appartementen. De totale oppervlakte van het uitwerkingsplangebied bedraagt ongeveer 7.200 m². Gelet op de maximale te bebouwen oppervlakte in verhouding tot de oppervlakte van de gronden met de bestemming "Gemeenschappelijke tuin (T(g))" ziet de Afdeling in hetgeen de Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het karakter van het uitwerkingsplangebied niet in strijd is met de doelstelling van het bestemmingsplan, zoals die blijkt uit artikel 6, onder e, van de bestemmingsplanvoorschriften en de toelichting, om ter plaatse wonen in een parkachtige omgeving mogelijk te maken. 2.3.3. Verder voeren de Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] aan dat gestapelde woningen niet passen in het concept voor het uitwerkingsplangebied zoals dat in het bestemmingsplan is neergelegd. 2.3.3.1. Artikel 8 van de bestemmingsplanvoorschriften ziet op de bestemming "Wonen (uit te werken) -UW-". Ingevolge het zevende lid, onder e, sub 1, van dat planvoorschrift wordt binnen het plandeel V "Midden" uitgegaan van de bouw van ten minste 1800 en ten hoogste 2000 woningen, waarvan ten hoogste 25% gestapelde woningen. De mogelijkheid om binnen het uitwerkingsplangebied gestapelde woningen te voorzien in het bestemmingsplan is hiermee gegeven. Gelet hierop faalt het betoog van de Verenigingen van Eigenaren, dat het uitwerkingsplan in strijd is met het bestemmingsplan, in zoverre. 2.3.4. Voorts achten de Verenigingen van Eigenaren het uitwerkingsplan strijdig met artikel 7, twaalfde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften, waarin voorwaarden zijn opgenomen waaronder medewerking zal worden verleend aan de in het bestemmingsplan opgenomen vrijstellings-en wijzigingsbepalingen. De Verenigingen van Eigenaren betogen dat het uitwerkingsplan niet aan deze voorwaarden voldoet. 2.3.4.1. Ingevolge artikel 8, derde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften dient de uitwerking van de bestemming "Wonen (uit te werken) -UW-" plaats te vinden mede met inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen. Artikel 7 van de bestemmingsplanvoorschriften betreft de beschrijving in hoofdlijnen. Artikel 7, twaalfde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften geeft onder het kopje 'Beleid met betrekking tot flexibiliteitsbepalingen' voorwaarden aan waaronder medewerking zal worden verleend aan de in het bestemmingsplan opgenomen vrijstellings-en wijzigingsbepalingen. Nu het in dit geval niet om een vrijstelling of een wijzigingsplan maar om een uitwerkingsplan gaat, kan, anders dan de Verenigingen van Eigenaren betogen, reeds om die reden van strijd met voornoemd artikellid niet worden gesproken. 2.4. Gelet op hetgeen in 2.3.1.2. is overwogen is de voorziene goothoogte in het uitwerkingsplan niet in overeenstemming met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan. Vast staat echter dat de maximale toegestane nokhoogte, en daarmee de maximale hoogte van de voorziene appartementengebouwen, in het uitwerkingsplan is gegeven en in overeenstemming is met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om de bezwaren van de Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] met betrekking tot de gevolgen van de situering en de aard van de bebouwing voor hun woon-en leefklimaat te behandelen. 2.5. De Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] betogen dat hun woon- en leefklimaat door de situering en de aard van de voorziene bebouwing op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. 2.5.1. De kortste afstand van het meest westelijk voorziene appartementengebouw tot de nabijgelegen bestaande woningen van de Verenigingen van Eigenaren bedraagt ongeveer 12 meter. Deze afstand bedraagt voor de beide andere voorziene gebouwen ongeveer 25 meter. De woning van [appellante sub 2], ter plaatse van de [locatie], staat op meer dan 50 meter ten zuidwesten van het meest westelijk voorziene appartementengebouw. Gelet op de afstand tussen de bestaande woningen van de Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] en de voorziene woningen en gelet op de maximale hoogte van de voorziene bebouwing van 12 meter, ziet de Afdeling in hetgeen de Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] hebben betoogd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situering van de bebouwing geen ernstige gevolgen heeft voor hun woon-en leefklimaat. Daarbij betrekt de Afdeling voorts dat de woongebouwen ten noorden van de bestaande woonblokken zijn voorzien en geheel of grotendeels met de zijgevel naar de bestaande woonblokken zijn gekeerd. Voor zover de Verenigingen van Eigenaren vrezen voor een aantasting van hun woon-en leefklimaat omdat ten gevolge van het gestapelde karakter van de bebouwing kopers in een andere levensfase worden aangetrokken, overweegt de Afdeling dat, daargelaten de juistheid van die stelling, niet aannemelijk is gemaakt dat het gestapelde karakter van de bebouwing tot ernstige gevolgen voor hun woon-en leefklimaat zal leiden. 2.5.2. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in de bezwaren van de Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hun woon- en leefklimaat door de situering en de aard van de voorziene woningen nabij hun woningen niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. 2.6. Aan de in artikel 8 van de bestemmingsplanvoorschriften opgenomen uitwerkingsplicht is eerder uitvoering gegeven door vaststelling van het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan, eerste fase Plandeel V". Dat uitwerkingsplan zag mede op de gronden die zijn opgenomen in het thans voorliggende uitwerkingsplan. Volgens de plantoelichting zijn voor de op deze gronden voorziene woningen onvoldoende kopers gevonden. Besloten is tot herontwikkeling van de in het vorige uitwerkingsplan voorziene bouwblokken. Daartoe is het uitwerkingsplan herzien als bedoeld in artikel 11, zesde lid, WRO. Het onderhavige uitwerkingsplan is daarvan het resultaat. 2.6.1. Voor zover de ingediende bezwaren van de Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] gericht zijn tegen het in 2.6. omschreven eerdere uitwerkingsplan merkt de Afdeling op dat dit eerdere uitwerkingsplan in deze procedure niet ter beoordeling staat. Voor zover zij betogen dat voor de invulling van het uitwerkingsplangebied had moeten worden gekozen zoals die in het vorige uitwerkingsplan was voorzien, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het onderhavige uitwerkingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.7. Gelet op hetgeen in 2.3.1.2. is overwogen, zijn de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden -W-" en de aanduiding "gestapelde parkwoningen -W(sp)-" vastgesteld in strijd met artikel 11 van de WRO. Hieruit volgt dat het college, door deze plandelen goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met dit artikel, in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. De beroepen zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Voor het overige geeft hetgeen de Verenigingen van Eigenaren en [appellante sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit voor het overige anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn in zoverre ongegrond. 2.7.1. Uit het vorenstaande volgt dat er met betrekking tot de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden -W-" en de aanduiding "gestapelde parkwoningen -W(sp)-" rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan deze plandelen. 2.8. Blauwhoed Eurowoningen B.V. heeft de Afdeling verzocht te bewerkstelligen dat het uitwerkingsplan in werking treedt met een maximale bouwhoogte van 12 meter. De Afdeling overweegt dat een inmiddels onherroepelijk geworden bouwvergunning is verleend voor de bouw van de voorziene appartementen en dat derhalve met de bouw daarvan begonnen kan worden. Gelet hierop bestaan er geen zwaarwegende belangen die aanleiding geven om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb de maximale toegestane bouwhoogte vast te stellen op 12 meter. 2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van de Verenigingen van Eigenaren te worden veroordeeld. Voor een proceskostenvergoeding ten aanzien van het beroep van [appellante sub 2] bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen gedeeltelijk gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 5 februari 2008, kenmerk PZH-2008-44538, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden -W-" en de aanduiding "gestapelde parkwoningen -W(sp)"; III. onthoudt goedkeuring aan de onder II. genoemde plandelen; IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 5 februari 2008; V. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond; VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij de Verenigingen van Eigenaren in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan de Verenigingen van Eigenaren onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen; VII. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor de Verenigingen van Eigenaren, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellante sub 2] vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.E.T.Y.M. Moe Soe Let, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Moe Soe Let lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008 481-599.