Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4040

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801760/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 januari 2008, nr. 1317196, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Haaren (hierna: de raad) bij besluit van 28 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "N624".


Uitspraak

200801760/1. Datum uitspraak: 12 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 januari 2008, nr. 1317196, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Haaren (hierna: de raad) bij besluit van 28 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "N624". Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door W.A.G.J. Schilders en mr. G.H. Blom, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door P.M.C. van Driel-Faasen en J.W. van den Boogert, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door A.E.M. Goijaarts-van Uden, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan voorziet in een reconstructie van de provinciale weg N624 op het grondgebied van de gemeente Haaren. Daarbij is langs het gehele tracé ten zuiden van de weg, aan de zijde van landgoed Nemerlaer, een vrijliggend fietspad geprojecteerd. Voorts ziet het plan op twee bestaande horecagelegenheden langs de N624, waaronder [appellante], en voorziet het in een parkeergelegenheid ten zuiden van de weg voor deze horecagelegenheden en het landgoed Nemerlaer, de zogeheten kasteelplaatse. 2.3. Ingevolge artikel 7.2 van de planvoorschriften dient de ruimtelijke inrichting van de gronden met de bestemming "Verkeer" in overeenstemming te zijn met het bij het bestemmingsplan behorende inrichtingsplan. De uitvoering van de bestemming "Verkeer", zoals opgenomen in het inrichtingsplan, is derhalve bindend voorgeschreven en kan daarom in het kader van deze bestemmingsplanprocedure aan de orde worden gesteld. 2.4. [appellante] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeer", voor zover daarmee in samenhang met het inrichtingsplan is bepaald dat het fietspad ten zuiden van de weg wordt gerealiseerd. [appellante] stelt dat het fietspad vanuit de oogpunten van verkeersveiligheid, sociale veiligheid, visuele kwaliteit, bescherming van natuurwaarden en de bereikbaarheid van haar horecabedrijf, ten noorden van de weg, aan de zijde van de bebouwde kom, had moeten worden geprojecteerd. [appellante] voert aan dat, nu het fietspad niet aan de zijde van de bebouwde kom zal liggen, fietsers regelmatig de weg zullen moeten oversteken. Voorts stelt zij dat het fietspad zal leiden tot aantasting van het nabijgelegen natuurgebied en dat de noodzakelijke verlichting van het fietspad de aanwezige flora en fauna zal verstoren, in tegenstelling tot in de situatie van een fietspad ten noorden van de weg. Verder stelt zij dat het fietspad afbreuk doet aan de visuele kwaliteit van landgoed Nemerlaer, dat is aangewezen als historische buitenplaats. [appellante] betoogt voorts dat het college, in verband met de voorziene ligging van het fietspad, ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeer", voor zover daarbij niet is voorzien in een rotonde op de kruising Oisterwijksedreef - Gever. Nu fietsers ook daar de weg zullen moeten oversteken, doet het plan volgens haar ook in zoverre afbreuk aan de verkeersveiligheid. 2.4.1. Het college heeft het plan op dit punt niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft geen aanleiding gezien om in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden. Daarbij heeft het college voorop gesteld dat met de reconstructie van de N624 en de aanleg van een vrijliggend fietspad een zwaarwegend maatschappelijk belang wordt gediend. Ten aanzien van de bedenkingen van [appellante] heeft het college gesteld dat vanuit het oogpunt van een goede landschappelijke inpassing is gekozen voor de ligging van het fietspad ten zuiden van de weg. Het college stelt voorts dat het vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid mogelijk is om fietsers op iedere kruising over te laten steken, omdat het fietspad duurzaam veilig zal worden ingericht. De kans op gevaarlijke verkeerssituaties voor fietsers is bij een fietspad aan de zuidzijde kleiner dan in geval van een fietspad aan de noordzijde, aldus het college. Verder is volgens het college geen sprake van aantasting van de visuele kwaliteit van landgoed Nemerlaer, omdat het fietspad aan de rand van dat landgoed is geprojecteerd en dat gebied niet doorsnijdt. 2.4.2. Het door [appellante] bestreden fietspad is op de kaart van het inrichtingsplan ten zuiden van de N624 geprojecteerd. Blijkens deze kaart dienen op de kruisingen met de Gever, Pastoor Jansenstraat, Driehoekweg en Ruiting opstelplaatsen voor fietsers te worden gerealiseerd. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat de huidige provinciale weg zal worden aangepast tot een gemeentelijke erftoegangsweg, waarbij de maximale toegelaten snelheid zal worden verlaagd naar 60 kilometer per uur, en dat het fietspad duurzaam veilig zal worden ingericht. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college heeft miskend dat door de ligging van het fietspad de verkeersveiligheid voor fietsers onvoldoende is gewaarborgd. Voor zover [appellante] wijst op het nabijgelegen natuurgebied Kampina en Oisterwijkse bossen, heeft [appellante] niet onderbouwd dat het fietspad, dat niet is geprojecteerd binnen de grenzen van dit aangewezen gebied of in de onmiddellijke nabijheid daarvan, gevolgen kan hebben voor dit gebied. Voor zover [appellante] wijst op het landgoed Nemerlaer, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de waarden van het landgoed, nu het fietspad aan de rand van dat landgoed is geprojecteerd en een relatief beperkt ruimtebeslag zal hebben. Voorts heeft [appellante] niet onderbouwd dat de verlichting van het fietspad de aanwezige flora en fauna zal verstoren, in die zin dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. 2.5. [appellante] betoogt voorts dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "kasteelplaatse (k)". Volgens haar voorziet het plan daarmee in een ontwikkeling van toerisme en recreatie, die ter plaatse niet verenigbaar is met de aanwijzing van het landgoed als historische buitenplaats. Voorts vreest zij voor overlast. Zij meent dat de kiosk bij het kantorencomplex op het landgoed of op het plein voor de kasteelpoort dient te worden gerealiseerd. 2.5.1. Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder g, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor een kiosk op de op de plankaart aangeduide plaats. Ingevolge artikel 7.2 zijn ter plaatse van de op de plankaart aangeduide kasteelplaatse toegestaan: parkeren, een kiosk ten behoeve van toeristisch-recreatieve informatie, eventueel met een uitgiftepunt voor snacks, en infoborden, picknicktafels, verlichtingsmasten, fietsenstalling, beelden en dergelijke. 2.5.2. Met de ontwikkeling van de zogeheten kasteelplaatse wordt beoogd de functie van het landgoed Nemerlaer te versterken en voorts een ruimtelijke verbinding aan te brengen tussen het landgoed, de horecagelegenheden langs de N624 en de bebouwde kom. Dienaangaande is ter zitting vanwege het college toegelicht dat de ontwikkeling van de kasteelplaatse een uitwerking betreft van het provinciale beleid in het Reconstructieplan De Meijerij. Daarin is voor het gebied rond de Oisterwijkse Vennen en Kampina de ontwikkeling voorzien van zogenoemde recreatieve poorten, die de toegang vormen tot een natuur- en bosgebied met ruime parkeermogelijkheden, een horecavoorziening en informatie over het gebied. [appellante] heeft niet onderbouwd dat en in hoeverre deze ontwikkeling conflicteert met de aanwijzing als historische buitenplaats of zal leiden tot onevenredige overlast voor haar horecabedrijf. 2.6. [appellante] betoogt verder dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Horeca" betreffende het perceel van haar horecabedrijf aan de [locatie]. Ten eerste stelt zij dat de gronden van dit perceel ten onrechte in het plan zijn opgenomen. Voorts stelt zij dat het plan leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering en de ontwikkelingmogelijkheden. 2.6.1. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, de gronden van het horecabedrijf van [appellante] in het plan zijn opgenomen, omdat deze betrokken zijn bij de ontwikkeling van de vorenbedoelde recreatieve poort. 2.6.2. Niet in geschil is dat de door [appellante] gewenste hotelfunctie ook in het voorheen geldende bestemmingsplan niet was toegelaten en dat haar bestaande bedrijfsvoering op basis van het voorliggende plan mag worden voortgezet. Voorts is niet bestreden dat in het plan een uitbreiding van ongeveer 30% van de bestaande bebouwing is toegelaten. In dit licht heeft [appellante], zoals het college heeft gesteld, onvoldoende onderbouwd dat zij niettemin door het plan onevenredig wordt beperkt in de bedrijfsvoering en in haar ontwikkelingsmogelijkheden. 2.7. Voor zover [appellante] wensen of bezwaren heeft aangevoerd met betrekking tot de verwijdering van parkeerobstakels langs de Kasteellaan, de overdracht van gronden rondom haar bedrijfsgebouw, het bestaande eenrichtingsverkeer op het parkeerterrein bij haar bedrijfsgebouw, de bewegwijzering naar haar bedrijf, het al dan niet toepassen van een voorrangsregeling voor fietsers op de voorziene rotonde Oisterwijksedreeg - Driehoekweg en het al dan niet plaatsen van parkeerobstakels aan de Schutswei, overweegt de Afdeling dat deze aspecten niet kunnen worden geregeld in een bestemmingsplan, zodat deze in het kader van deze procedure niet aan de orde kunnen komen. 2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Verkeer", het plandeel met de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "kasteelplaatse (k)" en het plandeel met de bestemming "Horeca" betreffende het perceel Oisterwijksedreef 2, niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen zij heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Van der Heijden lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008 516.