
Jurisprudentie
BG4058
Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802195/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802195/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 12 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast zijn speedboot te verwijderen.
Uitspraak
200802195/1.
Datum uitspraak:12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/572 van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2008 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast zijn speedboot te verwijderen.
Bij besluit van 10 januari 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2008, verzonden op 13 februari 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 maart 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H. Sluiter, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door B. Bos, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de bekendmaking van het besluit, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:7 vangt de termijn voor het indienen van bezwaar of beroep aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.2. Het college heeft bestuursdwang toegepast wegens een overtreding van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (hierna: de VHB) en een overtreding van het Binnenvaartpolitiereglement.
In geding is het tijdstip van bekendmaking van het bestuursdwangbesluit van 12 juli 2006 en de daaraan gerelateerde aanvang van de bezwaartermijn. Het college stelt zich op het standpunt dat deze termijn is aangevangen een dag na de aanplakking van voormeld besluit op de speedboot van [appellant] (hierna: de speedboot). Het besluit is door middel van aanplakking bekend gemaakt omdat de identiteit van de eigenaar niet bekend was, aldus het college.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 3:41, tweede lid, van de Awb van toepassing is. Op de achterzijde van de speedboot was een vignet als bedoeld in artikel 2.5.1, eerste lid, van de VHB (hierna: het vignet) aangebracht zodat het college zijn adres eenvoudig had kunnen achterhalen en het besluit van 12 juli 2006 per post had kunnen verzenden, aldus [appellant]. Hij betoogt dat het besluit niet op de juiste wijze is bekendgemaakt en daarom de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift niet is aangevangen. Voorts betoogt [appellant] dat indien de bezwaartermijn wél zou zijn aangevangen, dit na het afhalen van zijn boot zou zijn geweest omdat hij eerst op dat moment kennis heeft kunnen nemen van het bestuursdwangbesluit.
2.4. Blijkens de geschiedenis van haar totstandkoming (Kamerstukken II 1994-1995, 23 700, nr. 5, p. 4) is met de in artikel 3:41, tweede lid, van de Awb neergelegde bekendmakingsregeling - die een aanvulling vormt op de bekendmakingsregeling van het eerste lid van voormeld artikel - beoogd een regeling te geven voor het geval de gewone bekendmaking door toezending of uitreiking aan de belanghebbende(n) niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat zijn identiteit of adres onbekend is.
2.5. Uit de stukken is gebleken dat het vignet op de achterzijde van de speedboot was aangebracht. Niet in geschil is dat aan de hand van het vignet de identiteit en de adresgegevens van [appellant] achterhaald konden worden. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat de toezichthouders van de gemeente de controles uitvoeren vanaf het water zodat zij goed zicht moeten hebben gehad op de achterzijde van de speedboot, welke blijkens de op het besluit van 12 juli 2006 aangebrachte foto evenwijdig aan de kade was afgemeerd. Uit deze foto blijkt niet dat het vignet vanaf het water niet zichtbaar was. Voorts zijn in het verslag van het wegslepen van de boot van 3 augustus 2006 het vignetnummer en het adres van [appellant] wél vermeld.
Gelet op het vorenstaande is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet gebleken dat het vignet niet zichtbaar was zonder het dekzeil te verwijderen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de adresgegevens van de eigenaar van de boot niet konden worden achterhaald en dat het besluit van 12 juli 2006 niet door toezending aan [appellant] bekend kon worden gemaakt. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het besluit is bekendgemaakt door uitreiking aan [appellant] op 8 augustus 2006, toen hij zijn boot bij de Dienst Binnenwaterbeheer ophaalde.
Het vorenstaande brengt met zich dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ingevolge artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen, is begonnen op 9 augustus 2006 en geëindigd op 20 september 2006.
[appellant] heeft het bezwaarschrift op 11 september 2006 verzonden en derhalve binnen de termijn ingediend. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat dit bezwaar door het college terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 januari 2007 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2008 in zaak nr. 07/572;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 10 januari 2007, kenmerk BZ.1.06.0469.001/DJZ;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
312.