Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4086

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709020/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer gedeeltelijk geweigerd en gedeeltelijk verleend voor een agrarisch bedrijf met fokzeugen en vleesvarkens aan de [locaties] te Baarle-Nassau. Dit besluit is op 12 november 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200709020/1. Datum uitspraak: 12 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], beiden wonend te Baarle-Nassau, en het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer gedeeltelijk geweigerd en gedeeltelijk verleend voor een agrarisch bedrijf met fokzeugen en vleesvarkens aan de [locaties] te Baarle-Nassau. Dit besluit is op 12 november 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, beroep ingesteld. [appellanten] hebben hun beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2008, waar [een van de appellanten], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door A.A.M.J. van den Wijngaard en H.E.M. de Craen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghouder, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en ir. A.C.H.M. Commissaris, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. [appellanten] vrezen stankhinder te ondervinden vanwege het in werking zijn van de inrichting. Zij voeren daartoe ondermeer aan dat het college bij de beoordeling van de stankhinder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van een niet tot de inrichting behorende stal op een naburig perceel. Deze stal heeft volgens [appellanten] invloed op de cumulatieve stankhinder en het bepalen van de geldende stankcirkels. Voorts voeren [appellanten] aan dat het college hun woning ten onrechte als een categorie IV-object in de zin van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) heeft aangemerkt. Volgens [appellanten] dient hun woning te worden aangemerkt als een categorie III-object in de zin van de brochure "Veehouderij en Hinderwet" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de brochure). In dat geval wordt niet aan het maximaal te houden aantal mestvarkeneenheden ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet stankemissie voldaan en is de minimaal vereiste afstand tot een stankgevoelig object onjuist bepaald, aldus [appellanten]. 2.1.1. Nu de aanvraag om revisievergunning dateert van vóór 1 januari 2007 en de inrichting op grond van het bekendgemaakte reconstructieplan "De Baronie" is gelegen in een verwevingsgebied met het primaat natuur, is de Wet stankemissie van toepassing op de inrichting. Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet stankemissie, voor zover hier van belang, wordt onder een voor stank gevoelig object categorie IV verstaan: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet stankemissie, voor zover hier van belang, betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor het veranderen van een veehouderij die geheel is gelegen in een verwevingsgebied met het primaat natuur waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt de stankhinder uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 6 van deze wet. 2.1.2. Bij de beoordeling van stankhinder diende het college uitsluitend de artikelen 3 tot en met 6 van de Wet stankemissie te betrekken. Voor toetsing aan de brochure, zoals [appellanten] betogen, was derhalve geen plaats. Gezien haar ligging heeft het college de woning van [appellanten] terecht aangemerkt als een categorie IV-object in de zin van de Wet stankemissie. Niet in geschil is dat in dat geval wordt voldaan aan de minimaal vereiste afstand tussen de inrichting en deze woning. Aangezien voorts op grond van de Wet stankemissie geen beoordeling van de cumulatieve stankhinder plaatsvindt, behoefde het college bij de beoordeling van stankhinder vanwege de inrichting geen rekening te houden met de aanwezigheid van een niet tot de inrichting behorende stal op een naburig erf. De beroepsgronden met betrekking tot stankhinder falen. 2.2. [appellanten] stellen dat het college vergunning heeft verleend in strijd met artikel 6 van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wet ammoniak). Zij voeren daartoe aan dat de onderhavige inrichting is gelegen in een zone van 250 meter rond een zeer kwetsbaar gebied, nu zich op ongeveer 100 meter afstand van de inrichting een bosperceel met eiken bevindt dat als uitloper van het zeer kwetsbare gebied 'de Heimolen' dient te worden beschouwd. 2.2.1. Op 1 mei 2007 is de Wet van 17 februari 2007 tot wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij (Stb. 2007, 103) (hierna: de wijzigingswet) in werking getreden. Deze wijziging heeft onder meer betrekking op het aanwijzen door Provinciale Staten van zeer kwetsbare gebieden. Ingevolge artikel II van de wijzigingswet worden totdat binnen een provincie de zeer kwetsbare gebieden zijn aangewezen en bekendgemaakt, in de provincie als zeer kwetsbare gebied aangemerkt de gebieden die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijzigingswet werden aangemerkt als kwetsbaar gebied. Nu de zeer kwetsbare gebieden in de provincie Noord-Brabant nog niet zijn aangewezen en bekendgemaakt, wordt als zeer kwetsbaar gebied aangemerkt een kwetsbaar gebied als bedoeld in artikel 2 van de Wet ammoniak, zoals dat vóór 1 mei 2007 luidde. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet ammoniak, zoals dat vóór 1 mei 2007 luidde, en voor zover hier van belang, worden als kwetsbaar gebied aangemerkt gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur en: a. onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij (hierna: de Interimwet) als voor verzuring gevoelig krachtens artikel 1, tweede lid, van de Interimwet waren aangemerkt. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet ammoniak wordt een vergunning voor het veranderen van een veehouderij geweigerd indien de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied. 2.2.2. Niet in geschil is dat het gebied 'de Heimolen' ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet ammoniak, zoals dat vóór 1 mei 2007 luidde, dient te worden aangemerkt als kwetsbaar gebied, noch dat het bosperceel dat gelegen is op 100 meter afstand van de inrichting, niet zelfstandig als kwetsbaar gebied dient te worden aangemerkt. Ter zitting is een luchtfoto overgelegd waaruit blijkt dat het bosperceel is gelegen op ongeveer 140 meter van het gebied 'de Heimolen' en dat deze gebieden door een perceel landbouwgrond van elkaar worden gescheiden. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat dit bosperceel niet als uitloper van het gebied 'de Heimolen' kon worden beschouwd en derhalve niet als zeer kwetsbaar gebied kon worden aangemerkt. Nu evenmin in geschil is dat het zeer kwetsbare gebied 'de Heimolen' is gelegen op meer dan 250 meter van de inrichting, staat de Wet ammoniak niet aan vergunningverlening in de weg. De beroepsgrond faalt. 2.3. [appellanten] hebben zich in het beroepschrift met betrekking tot geluidhinder, verkeershinder en strijd met het bestemmingsplan beperkt tot het verwijzen naar de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen. In het bestreden besluit heeft het college hierop gereageerd. [appellanten] hebben noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. Ook voor het overige zijn daarvoor geen redenen. De beroepsgronden falen. 2.4. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Van der Zijpp voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008 262-570.