
Jurisprudentie
BG4093
Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801280/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801280/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) geweigerd aan [appellant B] vrijstelling te verlenen voor het gebruik van een garage/berging aan de [locatie 1] te [plaats], onderscheidenlijk de begane grond van [locatie 2] te [plaats], als saunacabine onderscheidenlijk caldarium, zijnde een verwarmd bad met verwarmde zitbanken buiten het bad.
Uitspraak
200801280/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellant B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/6004 van de rechtbank Haarlem van 10 januari 2008 in het geding tussen:
[appellante A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) geweigerd aan [appellant B] vrijstelling te verlenen voor het gebruik van een garage/berging aan de [locatie 1] te [plaats], onderscheidenlijk de begane grond van [locatie 2] te [plaats], als saunacabine onderscheidenlijk caldarium, zijnde een verwarmd bad met verwarmde zitbanken buiten het bad.
Bij besluit van 16 juli 2007 heeft het college het door [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2008, verzonden op 11 januari 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellante A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2008, waar namens [appellante A] en [appellant B], [appellant B] in persoon, bijgestaan door A.F. Kaak, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Verkroost, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Sterrenbuurt, Planetenbuurt en Sinnevelt" (hierna: het bestemmingsplan) rust op [locatie 1] de bestemming "erf" en op [locatie 2], de bestemming "gemengde doeleinden".
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften, zijn op de als "gemengde doeleinden" bestemde gronden toegelaten voor wat betreft de begane grond: woningen, kantoren en/of dienstverlening, bedrijfsdoeleinden.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor "erf" aangewezen gronden bestemd voor erf ten dienste van de in de hoofdbebouwing op hetzelfde bouwperceel toegelaten bestemming.
2.2. [appellante A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.
2.2.1. Daartoe voeren zij in de eerste plaats aan dat het gebruik van een caldarium, als onderdeel van een saunabedrijf, kan worden aangemerkt als gebruik ten behoeve van dienstverlening en als gebruik ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, zodat dat gebruik in overeenstemming is met de bestemming "gemengde doeleinden".
2.2.1.1. Dat betoog faalt. Het caldarium wordt ten behoeve van een saunabedrijf gebruikt. Op de gronden waarop dat bedrijf is gelegen, rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "sport en recreatiedoeleinden". Gelet hierop, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het caldarium ten behoeve van de bestemming "sport en recreatiedoeleinden" in strijd is met de bestemming "gemengde doeleinden."
2.2.2. Voorts heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het gebruik van een saunacabine ten onrechte niet heeft aangemerkt als gebruik passend binnen de bestemming "erf". De ingevolge het bestemmingsplan als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor erf ten dienste van de in de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel toegelaten bestemming. Op de gronden waarop de hoofdbebouwing op [locatie 1] is gelegen, rust de bestemming "woondoeleinden". Zoals namens [appellant B] ter zitting bij de rechtbank is erkend, wordt de sauna niet gebruikt ten behoeve van de op dat perceel aanwezige woning, maar evenals het caldarium ten behoeve van voormeld saunabedrijf.
2.2.3. De conclusie is dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik, als verzocht, in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Teneinde dat gebruik niettemin mogelijk te maken, zou een vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten worden verleend.
2.4. Ingevolge die bepalingen kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor een wijziging van het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een brutovloeroppervlak van 1500 m².
2.5. [appellante A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen als bedoeld in de hiervoor onder 2.3 vermelde bepalingen.
2.5.1. Het besluit al dan niet vrijstelling te verlenen voor een wijziging van het gebruik behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter het besluit terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit de vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen.
Het college heeft aan de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat het saunabedrijf reeds is gegroeid tot de maximale omvang die ruimtelijk functioneel op die locatie, ingesloten door de hoofdfunctie wonen, verantwoord is. Bij verdere uitbreiding wordt het bedrijf ruimtelijk functioneel te grootschalig ten opzichte van de omgeving en zal het functioneren van de woonomgeving in het gedrang komen, aldus het college.
Gelet op deze motivering, is de rechtbank met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid tot zijn weigering is kunnen komen. Dat het aantal bezoekers, alsmede de parkeeroverlast niet zullen toenemen, zoals door [appellante A] en [appellant B] gesteld, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat met de wijziging van het gebruik, als verzocht, een ruimtelijke uitbreiding van het saunabedrijf plaatsvindt.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
190-476.