Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4094

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801300/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 2 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel (hierna: het college) aan [vergunninghouders] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning aan de [locatie] te [plaats], gemeente Zaltbommel (hierna: het perceel).


Uitspraak

200801300/1. Datum uitspraak: 12 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1962 van de rechtbank Arnhem van 14 januari 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel (hierna: het college) aan [vergunninghouders] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning aan de [locatie] te [plaats], gemeente Zaltbommel (hierna: het perceel). Bij besluit van 16 maart 2006 heeft het college, opnieuw op het door [appellant] tegen het besluit van 2 april 2003 gemaakte bezwaar beslissend, dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 14 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.P. Kleijwegt, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd mr. E.A. Kooijman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het door hem tegen het besluit van 2 april 2003 gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.1.1. Dit betoog faalt. Bij besluit van 16 maart 2006 heeft het college, op verzoek van vergunninghouders, de bij besluit van 2 april 2003 aan hen verleende bouwvergunning ingetrokken. Tegen de ongegrondverklaring van het door [appellant] tegen deze intrekking gemaakte bezwaar, heeft hij geen rechtsmiddelen aangewend zodat die intrekking in rechte onaantastbaar is geworden. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet tot intrekking van de bouwvergunning mocht overgaan, is dat tevergeefs, reeds omdat, zoals hiervoor is overwogen, thans van de rechtmatigheid van die intrekking dient te worden uitgegaan. Voorts heeft [appellant] geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat hij belang heeft bij een beslissing van het college op zijn tegen het ingetrokken besluit van 2 april 2003 gemaakte bezwaren. Voor zover [appellant] in dit kader betoogt dat hij belang heeft bij de beoordeling van zijn bezwaar, omdat hij in verband met de behandeling daarvan om toepassing van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht heeft verzocht, is dat eveneens tevergeefs, reeds omdat de heroverweging op de grondslag van zijn bezwaar niet tot een herroeping van het besluit van 2 april 2003, in de zin van die bepaling, heeft geleid. Dat besluit is immers, zoals hiervoor is overwogen, alvorens het college opnieuw op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar heeft beslist, op verzoek van vergunninghouders met toepassing van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet ingetrokken. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college het door [appellant] tegen het besluit van 2 april 2003 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton w.g. Van der Maesen de Sombreff lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008 190-476.