
Jurisprudentie
BG4100
Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708854/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708854/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 15 november 2005 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) een aanvraag van [appellant] tot subsidievaststelling op grond van de Regeling structuurverbetering glastuinbouw 2002 (hierna: de Regeling), afgewezen.
Uitspraak
200708854/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 november 2007 in zaak nr. 06/4911 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2005 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) een aanvraag van [appellant] tot subsidievaststelling op grond van de Regeling structuurverbetering glastuinbouw 2002 (hierna: de Regeling), afgewezen.
Bij besluit van 2 mei 2006 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2007, verzonden op 8 november 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 januari 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.M. Bakker Schut, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling wordt onder glasopstanden verstaan een constructie van staand glas of een staande constructie van met glas overeenkomend materiaal.
Ingevolge aanhef en onder c, voor zover thans van belang, wordt onder glastuinbouw verstaan de teelt van groenten, klein fruit en siergewassen onder glasopstanden.
Ingevolge aanhef en onder e wordt onder glastuinbouwbedrijf verstaan het geheel van productie-eenheden in Nederland bestaande uit een of meer gebouwen of gedeelten daarvan en daarbij horende grond uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van de glastuinbouw.
Ingevolge aanhef en onder f wordt onder glastuinbouwgebied verstaan een gebied waarop een agrarische bestemming rust en waarin hoofdzakelijk glastuinbouw als economische activiteit plaatsvindt.
Ingevolge aanhef en onder m wordt onder bedrijfsgebouw verstaan een gebouw dat dient ter ondersteuning van de bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, kan de minister ter verbetering van de bedrijfsstructuur van de glastuinbouwsector op aanvraag subsidie verstrekken voor afbraak van verouderde glasopstanden en bedrijfsgebouwen (hierna ook: afbraaksubsidie).
Ingevolge artikel 5, eerste lid, wordt een subsidie voor afbraak als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, slechts verstrekt aan de eigenaar van glasopstanden, indien:
a. hij zijn glasopstanden en, voor zover aanwezig, de daarbij behorende bedrijfsgebouwen afbreekt;
b. de tot uitoefening van het glastuinbouwbedrijf bestemde gronden worden overgedragen aan een natuurlijke of rechtspersoon niet zijnde een vennootschap waarin de stakende eigenaar aandelen heeft;
c. de eigenaar dan wel eigenaren, natuurlijke persoon dan wel natuurlijke personen, van glasopstanden de bedrijfsmatige exploitatie van de glasopstanden definitief staakt dan wel staken, en
d. de eigenaar, rechtspersoon, van glasopstanden, alsmede diens aandeelhouders, de bedrijfsmatige exploitatie van de glasopstanden definitief staakt.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, voor zover thans van belang, draagt de begunstigde van een subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, zorg voor de afbraak en het verwijderen van glasopstanden, bedrijfsgebouwen en overige vaste installaties, het verwijderen van ondergrondse voorzieningen, het graven van nieuwe sloten, alsmede voor het gebruiksvrij overdragen van de vrijkomende grond aan een natuurlijke of rechtspersoon.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, zijn de begunstigde van een subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, alsmede in geval van een natuurlijke persoon, diens echtgenoot of geregistreerde partner en in geval van een rechtspersoon diens aandeelhouders, verplicht om uiterlijk een jaar nadat de minister de beschikking tot subsidieverlening heeft genomen de bedrijfsmatige glastuinbouw definitief te staken.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, wordt de subsidievaststelling geweigerd of ingetrokken indien de subsidieaanvrager niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 13.
Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, kan de subsidie lager worden vastgesteld, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2.2. De minister heeft bij besluit, verzonden op 14 maart 2005, [appellant] € 51.180,00 subsidie verleend ten behoeve van de afbraak en verwijdering van 12.480 m² aan glasopstanden en 300 m² aan bedrijfsgebouwen en het gebruiksvrij overdragen van de vrijkomende grond als aangegeven in de aanvraag om subsidieverlening.
2.3. In het kader van de behandeling van zijn aanvraag om vaststelling van de subsidie heeft [appellant] de minister desgevraagd bij brief van 24 oktober 2005 doen weten dat die aanvraag geen betrekking heeft op de voormalige bedrijfsruimte van 300 m² omdat deze inmiddels is overgeheveld naar het privévermogen en de ondergrond ervan kadastraal is afgesplitst en toegevoegd aan het perceel waarop de woning zich bevindt. De ruimte wordt niet meer gebruikt voor bedrijfsdoeleinden, maar zal benut worden als garage en stallingsruimte voor eigen gebruik.
Bij besluit van 15 november 2005, gehandhaafd in bezwaar, heeft de minister de aanvraag van [appellant] tot vaststelling van de aan hem verleende afbraaksubsidie afgewezen (lees: de aan [appellant] verleende afbraaksubsidie op nihil vastgesteld), omdat hij niet heeft voldaan aan de verplichting het bij zijn glasopstanden behorende bedrijfsgebouw af te breken.
2.4. [appellant] betoogt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank heeft miskend dat uit de Regeling noch uit het besluit tot subsidieverlening van 14 maart 2005 volgt dat alle bij de glasopstanden behorende bedrijfsgebouwen dienen te worden afgebroken. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat hij niet verplicht was het in stand gelaten gebouw af te breken, aangezien dit dient te worden aangemerkt als opslagruimte behorend bij zijn woning en uit de toelichting bij de Regeling blijkt dat de afbraak van bij het bedrijf staande woningen niet subsidiabel is.
2.4.1. Dit betoog faalt. In het besluit tot subsidieverlening van 14 maart 2005 staat, voor zover thans van belang, vermeld dat alle glasopstanden, bedrijfsgebouwen, overige vaste installaties en ondergrondsevoorzieningen afgebroken en verwijderd moeten zijn en de vrijkomende grond gebruiksvrij moet zijn overgedragen, anders vervalt het recht op bijdrage. Gelet hierop was de aan de verlening van de subsidie verbonden verplichting dat alle bij de glasopstanden behorende bedrijfsgebouwen worden afgebroken, kenbaar voor [appellant]. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Voorts blijkt uit de door [appellant] ingediende subsidieaanvraag, waarin het in stand gelaten gebouw als af te breken bedrijfsgebouw is aangemerkt, en het besluit tot subsidieverlening van 14 maart 2005 dat de afbraaksubsidie mede is aangevraagd en verleend ten behoeve van dit gebouw. Met het indienen van een aanvraag om subsidievaststelling die, anders dan de aanvraag om subsidieverlening, geen betrekking had op dit gebouw omdat dit volgens [appellant] geen bedrijfsgebouw is, kon [appellant] niet bewerkstelligen dat hij niet hoefde te voldoen aan de bij de subsidieverlening opgelegde verplichting ook dit gebouw af te breken. De in hoger beroep door [appellant] betrokken stelling dat dit gebouw nooit een bedrijfsgebouw is geweest en door [appellant] bij vergissing in de aanvraag om subsidieverlening is vermeld, is niet aannemelijk, reeds omdat de stelling niet strookt met hetgeen is vermeld in voormelde brief van 24 oktober 2005.
2.5. Verder voert [appellant] tevergeefs aan dat de rechtbank in de omstandigheid dat de minister in de besluiten van 15 november 2005 en 2 mei 2006 ten onrechte heeft verwezen naar artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Regeling, dat ziet op de voorwaarden voor subsidieverlening, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien zijn beroep gegrond te verklaren. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit deze besluiten voldoende duidelijk blijkt dat deze betrekking hebben op de door [appellant] verzochte vaststelling van de aan hem verleende afbraaksubsidie en deze subsidie op nihil wordt vastgesteld omdat hij niet heeft voldaan aan de verplichting het bij zijn glasopstanden behorende bedrijfsgebouw af te breken.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de minister aan de vaststelling op nihil van de aan hem verleende afbraaksubsidie ten onrechte geen belangenafweging ten grondslag heeft gelegd.
2.6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 augustus 2006 in zaak nr. 200505580/1), kan de in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb neergelegde discretionaire bevoegdheid worden begrensd door de desbetreffende bijzondere subsidieregeling op gronden die verband houden met de aard en het doel van de daarin voorziene subsidies. In een dergelijke regeling kan de in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb geëiste belangenafweging voor bepaalde in dat artikellid vermelde gevallen in algemene zin worden verricht en op grond daarvan worden bepaald dat het bestuur in die gevallen verplicht is tot lagere vaststelling.
In artikel 16, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat de subsidievaststelling geweigerd (lees: dat de verleende subsidie op nihil vastgesteld) of ingetrokken wordt, indien niet is voldaan aan de in artikel 13 neergelegde subsidieverplichtingen. Uit de Regeling en de daarbij behorende toelichting blijkt dat deze tot doel heeft de vernieuwing en verbetering van de bestaande structuur van de glastuinbouw en verkaveling van individuele glastuinbouwbedrijven te bewerkstelligen. Dit doel wordt in zoverre het gaat om afbraaksubsidies in het bijzonder bereikt door het opleggen van de in artikel 13, eerste lid, van de Regeling neergelegde verplichting om zowel de glasopstanden als ook alle daarbij behorende bedrijfsgebouwen af te breken en te verwijderen. Blijkens de toelichting wordt aldus verzekerd dat met het verstrekken van de afbraaksubsidie het doel van de Regeling daadwerkelijk wordt gediend. Het verlenen van een gedeeltelijke subsidie, indien niet geheel aan die verplichting is voldaan, is daarmee niet in overeenstemming. In dit verband is nog van belang dat de in de Regeling voorziene afbraaksubsidie valt aan te merken als steun voor beëindiging van de landbouwactiviteit als bedoeld onder 8.1 van de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector en derhalve in overeenstemming moet zijn met die op de afstemming tussen staatssteun en vrije mededinging gerichte richtsnoeren, waarnaar in de aanhef van de Regeling ook wordt verwezen. Onder punt 8.1 is aangegeven dat de Commissie positief staat ten opzichte van het stimuleren van bedrijfsbeëindiging, mits daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat de commerciële landbouwactiviteiten permanent en definitief worden beëindigd. De regel dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld indien niet alle glasopstanden en bedrijfsgebouwen waarop de verlening van de subsidie betrekking had, zijn afgebroken, strekt ertoe naleving van die aan staatssteun gestelde voorwaarde zeker te stellen.
Op grond van het vorenoverwogene is de Afdeling van oordeel dat de minister het bestreden besluit terecht op artikel 16, tweede lid, van de Regeling heeft gebaseerd.
Nu [appellant] met het in stand laten van het hier aan de orde zijnde gebouw niet heeft voldaan aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichting dit af te breken, heeft de minister in dit geval geen discretionaire bevoegdheid de subsidievaststelling op nihil achterwege te laten en bestaat voor de door [appellant] voorgestane belangenafweging in dit geval geen ruimte.
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
164-506.