
Jurisprudentie
BG4102
Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802957/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802957/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 2 december 2007 jegens [appellante] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellante] komen.
Uitspraak
200802957/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 2 december 2007 jegens [appellante] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 13 maart 2008 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2008 en 2 mei 2008.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 4.2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV), zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit, is bepaald dat de inzameling van afvalstoffen kan plaatsvinden via een door of vanwege de gemeente verstrekte of geplaatste inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen. Ingevolge het tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel(en) of -voorziening(en) de inzameling van bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 4.2.11, eerste lid (oud), van de APV is het voor de gebruiker van een perceel ten behoeve waarvan krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie afvalstoffen is aangewezen, verboden de desbetreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via die inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 4.2.18, eerste lid (oud), van de APV wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in de APV.
Ingevolge het tweede lid (oud) van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen die op 2 december 2007 is aangetroffen naast de afvalcontainer op de [locatie], ter hoogte van nummer […], te [plaats]. Bij het besluit van 24 januari 2008 is het college ervan uitgegaan dat deze huisvuilzak, blijkens daarin aangetroffen materiaal met naam- en adresgegevens van [appellante], afkomstig is van [appellante] en dat zij deze in strijd met artikel 4.2.11, eerste lid (oud), van de APV ter inzameling heeft aangeboden.
2.3. [appellante] betoogt dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt, zodat de kosten van bestuursdwang niet op haar konden worden verhaald. Zij voert hiertoe aan dat [gemachtigde], die haar had aangeboden de vuilniszak mee te nemen omdat de container bij haar woning vol was, de desbetreffende vuilniszak op 30 november 2007 niet naast maar in een container nabij diens flat aan de [locatie] heeft gedeponeerd. Die container was ook aardig vol maar na enig proppen lukte het [gemachtigde] toch de vuilniszak in de container te krijgen, die toen ook tot de nok toe vol was, aldus [appellante]. Zij betoogt dat waarschijnlijk een derde de zak uit de container heeft verwijderd om ruimte te maken voor een zak die hij zelf in de container wilde deponeren.
2.3.1. In het verweerschrift betoogt het college dat uit het bezwaarschrift en andere ingediende stukken blijkt dat [gemachtigde] de vuilniszak van [appellante] ter inzameling heeft aangeboden. Volgens het college is [appellante] terecht als overtreder aangemerkt, nu zij het risico heeft genomen dat haar afval door [gemachtigde] verkeerd zou worden aangeboden. [gemachtigde] heeft volgens het college niet aangetoond dat hij de zak niet naast maar in de container heeft achtergelaten.
2.3.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.3.3. Als overtreder moet worden beschouwd degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no. 200501068/1 (AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
2.3.4. Niet in geschil is dat de huisvuilzak van [appellante] afkomstig was, dat zij die zak aan [gemachtigde] heeft meegegeven en dat [gemachtigde] de zak ter verwijdering heeft aangeboden. Op grond van het verhandelde ter zitting acht de Afdeling het aannemelijk dat [gemachtigde] de vuilniszak op 30 november 2007 in de container heeft gedeponeerd en dat een derde deze daar weer heeft uitgehaald. Daarbij overweegt de Afdeling dat de stelling van [gemachtigde] dat de container op 30 november 2007 tamelijk vol was, door het college niet is weersproken en dat die stelling niet wordt ontkracht door het proces-verbaal van 2 december 2007, waarin is vermeld dat de container op laatstgenoemde datum voor 25% vol was. Immers, de omstandigheid dat de container op 2 december 2007 voor 25% vol was, bewijst niet dat zij op 30 november 2007 niet, zoals [appellante] stelt, tamelijk vol kan zijn geweest.
Reeds hierom heeft het college [appellante] ten onrechte als overtreder van artikel 4.2.11, eerste lid (oud), van de APV aangemerkt en zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat [appellante] de kosten van de toepassing van de bestuurdwang is verschuldigd. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 maart 2008 komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 24 januari 2008 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 13 maart 2008, kenmerk A.B.2008.2.01069/FM;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 24 januari 2008, kenmerk 07/13920;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 13 maart 2008;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 11,23 (zegge: elf euro en drieëntwintig cent); het dient door de gemeente Rotterdam aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
271-209.