
Jurisprudentie
BG4105
Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804277/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804277/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 4 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 6 maart 2008 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellant] komen.
Uitspraak
200804277/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 6 maart 2008 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 16 mei 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 4.2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV), zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit, is bepaald dat de inzameling van afvalstoffen kan plaatsvinden via een door of vanwege de gemeente verstrekte of geplaatste inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen. Ingevolge het tweede lid kan het college aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel(en) of -voorziening(en) de inzameling van bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 4.2.11, vierde lid (oud), van de APV is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere plaatsen en wijze aan te bieden via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen dan krachtens dit artikel is bepaald.
Ingevolge artikel 9, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen gemeente Rotterdam moeten de inzamelvoorzieningen na gebruik goed worden gesloten.
2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan in het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen, die op 6 maart 2008 is aangetroffen in een afvalcontainer aan de [locatie], ter hoogte van nummer […], te Rotterdam, welke zak op een zodanige manier in de container was geplaatst althans achtergelaten, dat de vulopening van deze container hierdoor werd geblokkeerd. Volgens het college is deze huisvuilzak, blijkens daarin aangetroffen materiaal met naam- en adresgegevens, afkomstig van [appellant] en heeft hij deze in strijd met artikel 4.2.11, vierde lid (oud), van de APV in samenhang met artikel 9 van Uitvoeringsbesluit ter inzameling aangeboden.
2.3. [appellant] betoogt dat wanneer beide containers bij zijn appartement vol en de deksels ervan geblokkeerd zijn, hij zijn afval er niet in kan deponeren. Hij stelt dan gedwongen te zijn het afval naast een van de twee containers te plaatsen. Dit komt volgens [appellant] doordat de gemeente de containers niet vaak genoeg leegt. Hij wijst erop dat hij zijn telefoonaansluiting niet heeft om de gemeente ervan in kennis te stellen dat de containers vol zijn.
2.3.1. Het college betoogt dat de huisvuilzak niet naast de container is aangetroffen, maar in de vulopening, die daardoor werd geblokkeerd. Het college betoogt dat op 6 maart 2008 is geconstateerd dat de inzamelvoorziening goed functioneerde en voor 50% vol was.
2.3.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.3.3. Als overtreder moet worden beschouwd degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no. 200501068/1 (AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
2.3.4. Niet in geschil is dat de huisvuilzak afkomstig was van [appellant]. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling aannemelijk dat de zak in de container is aangetroffen en aldaar de vulopening blokkeerde. Volgens het proces-verbaal van 6 maart 2008 functioneerde de inzamelvoorziening goed en was zij niet geheel gevuld. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het blokkeren van de vulopening niet zou zijn veroorzaakt door het aanbieden van een te grote hoeveelheid afval in één keer, maar door het niet goed functioneren van de inzamelvoorziening. Het college heeft er in zijn besluit op gewezen dat in het geval van directe melding van het blokkeren van een container niet wordt overgegaan tot kostenverhaal. Dat [appellant] ervoor heeft gekozen van deze mogelijkheid geen gebruik te maken, dient voor zijn rekening te komen. Gezien het vorenstaande is het college er terecht van uitgegaan dat [appellant] artikel 4.2.11, vierde lid (oud), van de APV in samenhang met artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit heeft overtreden.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
271-209.