Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4123

Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4338 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Proceskostenvergoeding bij 8:73a-procedure.


Uitspraak

05/4338 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van: [Naam appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 juni 2005, 04/1156 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 27 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.C.F.M. Mollee, thans werkzaam bij Achmea Vitale B.V. te De Meern, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Op 17 juli 2006 heeft het Uwv de Raad een besluit op bezwaar van 17 juli 2006 toegezonden. Bij brief van 31 juli 2006 is namens appellante meegedeeld dat het hoger beroep wordt ingetrokken. Daarbij is verzocht om conform artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een afzonderlijke uitspraak te geven over het griffierecht en de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. Voorts is verzocht om conform artikel 8:73a van de Awb bij afzonderlijke uitspraak het Uwv te veroordelen in de door appellante geleden schade. Bij brief van 6 juni 2007 heeft appellante het verzoek om toepassing van artikel 8:73a van de Awb ingetrokken en het verzoek om een uitspraak op de grond van artikel 8:75a van de Awb gehandhaafd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2008. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 15 september 2004 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 13 mei 2004, waarbij aan appellante een loondoorbetalingsverplichting was opgelegd ten aanzien van haar werkneemster G. over de periode van 2 juni 2004 tot en met 2 oktober 2004, ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en bepalingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. 3. Hangende het hoger beroep heeft het Uwv bij een nieuw besluit op bezwaar van 17 juli 2006 het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 13 mei 2004 herroepen. 4.1. Bij brief van 9 november 2006 zijn namens appellante de gronden van het verzoek om schadevergoeding ingediend. Op deze brief heeft het Uwv bij brief van 1 februari 2007 gereageerd, gevolgd door een reactie van de zijde van appellante bij brief van 27 februari 2007. 4.2. Bij brief van 6 juni 2007 is namens appellante meegedeeld dat het Uwv de gevorderde schade heeft vergoed en dat daarom de schadestaatprocedure wordt ingetrokken. Daarbij is verzocht om de proceskostenveroordeling uit te breiden met de kosten van de schadestaatprocedure. Het Uwv heeft hierop gereageerd en het standpunt ingenomen dat het hem voorkomt dat de behandeling van het verzoek om schadevergoeding onderdeel is van de gewone beroepsprocedure en derhalve niet bij de proceskostenveroordeling dient te worden betrokken. Dit standpunt is door appellante bij brief van 7 april 2008 bestreden. Tevens is daarbij het verzoek om proceskostenveroordeling nader toegelicht. 5. De Raad overweegt als volgt. 5.1.1. Ingevolge artikel 8:73a, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, kan de rechtbank ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener de door haar aangewezen rechtspersoon bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 veroordelen tot vergoeding van schade die de verzoeker lijdt. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Het tweede lid van artikel 8:73a bepaalt dat de rechtbank de verzoeker zo nodig in de gelegenheid stelt het verzoek schriftelijk toe te lichten en stelt het bestuursorgaan in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Zij stelt hiervoor termijnen vast. 5.1.2. Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten kan worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Het tweede lid van artikel 8:75a verklaart artikel 8:73a, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing. 5.2.1. De Raad stelt vast dat, gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen, aan de procedurele vereisten voor een verzoek om proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75a van de Awb is voldaan. 5.2.2. De Raad stelt voorts vast dat de rechtbank een beslissing heeft gegeven inzake vergoeding van proceskosten in eerste aanleg waartegen appellante geen grieven heeft aangevoerd zodat het verzoek van appellant alleen richt op de kosten die zij in hoger beroep heeft gemaakt. 5.2.3. De Raad stelt vast dat appellante in het kader van het hoger beroep alleen een beroepschrift heeft ingediend. Daarvoor kent de Raad 1 punt toe. 5.2.4. De Raad is van oordeel dat een schadestaatprocedure op grond van artikel 8:73a van de Awb een vervolg is van de hoger beroepsprocedure. De kosten van de in het kader van die vervolgprocedure verrichte proceshandelingen kunnen, voor zover ze kunnen worden aangemerkt als proceshandelingen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht, dan ook voor vergoeding in aanmerking komen. 5.2.5. In het kader van de procedure ex artikel 8:73a van de Awb heeft de Raad appellante bij brief van 19 oktober 2006 in de gelegenheid gesteld het verzoek nader toe te lichten. De Raad is van oordeel dat dit verzoek op een lijn is te stellen met een verzoek om schriftelijke inlichtingen. Aan de brief van 9 november 2006 dient derhalve 0,5 punt te worden toegekend. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen dan wel andere kosten is de Raad niet gebleken. 6. Het overwogene onder 5.2.1 tot en met 5.2.5 leidt tot de conclusie dat het Uwv aan appellante een proceskostenvergoeding van € 483,- dient te betalen. 7. Gelet op het bepaalde in artikel 24, vijfde lid, van de Beroepswet kan appellante zich tot het Uwv richten met een verzoek om het griffierecht in hoger beroep aan haar te vergoeden. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding aan appellante van de proceskosten ten bedrage van € 483,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) E.M. de Bree. MH