
Jurisprudentie
BG4132
Datum uitspraak2008-11-10
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/377
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/377
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/377 10 november 2008
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. C.E.B. Haazen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 24 mei 2007, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 mei 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 22 augustus 2006, waarbij verweerder de toeslagrechten van appellante in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft vastgesteld.
Bij brief van 26 juli 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 18 augustus 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij van de zijde van appellante A, bijgestaan door de gemachtigde, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover hier van belang:
“Nationale reserve
(…)
4. De lidstaten gebruiken de nationale reserve om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, referentiebedragen vast te stellen voor landbouwers die zich in een bijzondere, door de Commissie volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure te omschrijven situatie bevinden.
(…)”
Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“ Investeringen
1. Een landbouwer die onder de voorwaarden van de leden 2 tot en met 6 van het onderhavige artikel en uiterlijk op 15 mei 2004 geïnvesteerd heeft in productiecapaciteit of grond heeft gekocht, ontvangt toeslagrechten die zijn berekend door een referentiebedrag dat door de lidstaat is vastgesteld op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, te delen door een aantal hectaren dat niet groter is dan het aantal hectaren dat hij heeft gekocht. (…)
2. Voor investeringen dient een desbetreffend plan of programma te zijn opgesteld waarvan de tenuitvoerlegging uiterlijk op 15 mei 2004 van start is gegaan. Het plan of programma wordt door de landbouwer aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat meegedeeld.
Indien geen schriftelijk plan of programma bestaat, kan de lidstaat rekening houden met andere objectieve bewijzen van de investering. (…)”
De Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“ Artikel 11
1. De landbouwer dient uiterlijk op 15 mei 2006 de aanvragen tot vaststelling van toeslagrechten in op een daartoe vastgesteld aanvraagformulier.
2. De landbouwer vult het aanvraagformulier volledig en naar waarheid in, ondertekent en dagtekent het en voorziet het van alle bijlagen
(…)
Paragraaf 2.2 Toewijzen van toeslagrechten uit de nationale reserve (aan landbouwers als bedoeld in artikel 42, vierde lid van verordening 1782/2003
Artikel 16
1. Voor toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve komen uitsluitend in aanmerking:
(…)
c. landbouwers die overeenkomstig artikel 21 van verordening 795/2004 geïnvesteerd hebben in productiecapaciteit of grond hebben gekocht, indien ten genoegen van de minister wordt aangetoond dat zij overeenkomstig artikel 21 van verordening 795/2004, uiterlijk op 15 mei 2004:
- geïnvesteerd hebben in stalcapaciteit, of deze voor tenminste zes jaar hebben gehuurd;
- grond hebben gekocht, of voor tenminste zes jaar hebben gehuurd;
- dieren hebben gekocht waarvoor een in bijlage VI bij verordening 1782/2003 genoemde rechtstreekse betaling kon worden verkregen;
(…)
2. Landbouwers als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b tot en met d, komen uitsluitend in aanmerking voor toeslagrechten uit de nationale reserve voor zover:
a. zij als gevolg van de investering in productiecapaciteit of het in bezit krijgen, kopen of huren van subsidiabele grond in de zin van artikel 44, tweede lid, van verordening 1782/2003, in het daarop volgende kalenderjaar beschikken over meer:
i. stalcapaciteit,
ii. dieren, waarvoor een in bijlage IV bij verordening 1782/2003 genoemde rechtstreekse betaling kon worden verkregen,
iii. premierechten voor ooien of zoogkoeien,
iv. leveringsrechten voor de voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen en bijbehorend areaal, of
v. hectaren, die recht hebben gegeven op de in bijlage VI van verordening 1782/2003 genoemde rechtstreekse betalingen, in geval van steun voor aardappelzetmeel, gedroogde voedergewassen en zaaizaad, berekend overeenkomstig bijlage VII van verordening 1782/2003 en alle voederareaal als bedoeld in artikel 43, derde lid, van verordening 1782/2003,
dan de betrokken productiecapaciteit of grond die in de referentieperiode beschikbaar was:
b. zij op basis daarvan meer rechtstreekse betalingen hebben ontvangen, zoals berekend op grond van artikel 17; en
c. voor zover deze bijkomende productiecapaciteit of grond nog geen recht geeft op toewijzing van toeslagrechten of referentiebedragen op basis van de referentieperiode.
3. Een aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten uit de nationale reserve vindt plaats overeenkomstig artikel 11.
Artikel 17
1. De extra referentiebedragen worden voor landbouwers als bedoeld in artikel 16, tweede lid, berekend op basis van de volgende methode:
a. De toename, ten opzichte van de referentieperiode, in het jaar na en als gevolg van de investering in de betrokken productiecapaciteit, het in bezit krijgen, kopen of huren van grond, van het bedrag aan rechtstreekse betalingen, ontvangen op grond van de in bijlage VI van verordening 1782/2003 genoemde steunregelingen, wordt berekend en aangepast volgens de methode beschreven in bijlage VII van verordening 1782/2003;
b. Het resultaat van de berekening van onderdeel a) wordt verminderd met een bedrag van € 500,- dat naar evenredigheid over de onderscheiden, op grond van de in dat onderdeel bedoelde steunregelingen, ontvangen extra bedragen wordt verdeeld; en
c. de extra bedragen zoals berekend overeenkomstig onderdeel b) worden vermenigvuldigd met een nader door de minister vast te stellen percentage. Hij maakt dit percentage bij besluit bekend in de staatscourant.
2. In afwijking van het eerste lid en artikel 16, tweede lid, wordt op verzoek van de landbouwer voor de berekening van het extra referentiebedrag uitgegaan van het tweede jaar na de investering in productiecapaciteit of het in bezit krijgen, kopen of huren van grond, maar uiterlijk 2005, indien hij ten genoegen van de minister aantoont dat hij in het eerste jaar nadien niet in staat was de betrokken productiecapaciteit of grond ten volle te benutten.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Met het formulier “Melding Nationale Reserve” heeft appellante verweerder te kennen gegeven dat zij op 8 november 2001 investeringen in stalcapaciteit heeft gedaan. Onder rubriek 1c van het formulier heeft zij vermeld dat het gaat om investeringen in de sector runderen voor slachtpremie (nationale enveloppe).
- Bij brief van 16 augustus 2006 heeft verweerder meegedeeld dat appellante niet in aanmerking zal komen voor toeslagrechten uit de nationale reserve, omdat het bedrag dat is berekend op basis van de gedane investeringsmelding niet uitgaat boven het grensbedrag van € 500,-- bedoeld in artikel 17, eerste lid, sub b, van de Regeling.
- Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft verweerder de toeslagrechten van appellante vastgesteld. Daarbij zijn haar geen toeslagrechten uit de nationale reserve toegekend.
- Bij brief van 2 oktober 2006 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 25 april 2007 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit tot vaststelling van de toeslagrechten van 22 augustus 2006 herroepen. Bij dat besluit was verweerder uitgegaan van het investeringsjaar 2001 en het effectjaar 2002. Voor appellante werd op basis daarvan een extra referentiebedrag berekend dat onder het in artikel 17, eerste lid, onder b, van de Regeling genoemde drempelbedrag van € 500,-- bleef. Zij kwam derhalve niet in aanmerking voor toeslagrechten uit de nationale reserve.
Inmiddels was echter gebleken dat de gestelde investering in productiecapaciteit was afgerond op 20 november 2003. Daarom heeft verweerder besloten uit te gaan van het investeringsjaar 2003 en het effectjaar 2004.
Voorwaarde voor toekenning van toeslagrechten uit de nationale reserve is dat de aanvrager als gevolg van de investering in het effectjaar over meer productiecapaciteit beschikt en hij op basis daarvan meer rechtstreekse betalingen heeft ontvangen. De toename van die betalingen wordt ingevolge artikel 17, eerste lid, onder a, van de Regeling op drie manieren berekend.
- de extra premie voor het hele bedrijf (berekening 1);
- de extra premie voor de sector waarin werd geïnvesteerd (berekening 2);
- de extra premie die maximaal ontvangen kan worden op basis van de aantallen waarin is geïnvesteerd.
Het laagste bedrag dat bij deze drie berekeningen wordt gevonden is het extra referentiebedrag dat het directe gevolg is van de investering.
Appellante heeft in het effectjaar 2004 € 325,10 aan slachtpremie ontvangen. In de gehele referentieperiode werd gemiddeld € 396.-- aan slachtpremie ontvangen.
Dit betekent dat appellante niet meer rechtstreekse betalingen heeft ontvangen als gevolg van de investering. Derhalve kunnen geen toeslagrechten uit de nationale reserve worden toegekend.
In het verweerschrift heeft verweerder hier nog aan toegevoegd, dat appellante in haar melding nationale reserve aangegeven heeft, dat zij had geïnvesteerd in stalcapaciteit. Door haar is nooit gesteld dat zij had geïnvesteerd in grond. Weliswaar heeft appellante gewezen op de na 2003 aangevangen verbouw van maïs en de als gevolg daarvan toegenomen premieontvangsten, en heeft zij gesteld dat geïnvesteerd is in een maïssilo, maar de toename in maïspremie als zodanig is niet te duiden als een direct gevolg van de investering in stalcapaciteit. De extra maïspremie is het gevolg van een ander grondgebruik.
4. Het standpunt van appellante
Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte de extra ontvangen premie tengevolge van investeringen heeft berekend op sectorniveau. Verweerder had de ontvangen extra premie op bedrijfsniveau moeten berekenen. In dat geval zou namelijk de in het effectjaar 2004 ontvangen maïspremie ook zijn meegenomen.
Appellante heeft ter zitting uiteengezet dat haar bedrijf, dat in het verleden aan weerszijden van een spoorlijn gelegen was, verplaatst is naar één zijde van de spoorlijn. In verband daarmee is het veel eenvoudiger geworden de koeien naar de stal te brengen, zodat zij daar nu ook worden gemolken en in de stal kunnen worden bijgevoederd. In verband daarmee is geïnvesteerd in stalcapaciteit. Als gevolg van een en ander is nu, anders dan in het verleden, het verbouwen van maïs ten behoeve van de vervoedering aan de koeien mogelijk geworden.
De teelt van maïs werd in 2004 gestart omdat pas vanaf dat jaar met de nieuwe stal het gebruik van de zelf geteelde maïs rendabel werd. In verband daarmee is ook in 2004 een maïssilo gebouwd. Ten onrechte gaat verweerder ervan uit dat de maïsteelt geen directe relatie heeft met de sector runderen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Een landbouwer die heeft geïnvesteerd in productiecapaciteit of grond kan ingevolge de in rubriek 2.1 weergegeven regelgeving in aanmerking komen voor toeslagrechten uit de nationale reserve indien tengevolge van die investering extra rechtstreekse betalingen zijn ontvangen.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante geen investeringen in grond heeft gedaan.
Appellante stelt zich op het standpunt dat de maïspremie die zij in 2004 voor het eerst heeft ontvangen bij de berekening van de over dat jaar extra ontvangen premie niettemin dient te worden meegenomen, omdat de verbouw van maïs eerst ten gevolge van haar investeringen in de stal (en de silo) voor haar runderen binnen haar bedrijfsvoering een plaats heeft kunnen krijgen.
5.2 Het College stelt vast dat de maïs wordt verbouwd op gronden die reeds langer tot het bedrijf van appellante behoorden en waarop voordien geen steunwaardige akkerbouwactiviteiten plaatsvonden. Verbouw van maïs was ook vóór de bedrijfsverplaatsing mogelijk, alleen kon de geoogste maïs niet effectief aan de runderen gevoederd worden, zodat er binnen het bedrijf aan die maïs nog geen behoefte was.
In het licht hiervan kan niet worden volgehouden, dat de bouw van een nieuwe stal en/of de bouw van de silo als een investering in de productiemogelijkheid van maïs moet worden aangemerkt. De productie van maïs is op appellantes bedrijf weliswaar nieuw, doch het ontstaan van de mogelijkheid daartoe is niet als rechtstreeks gevolg aan enige door appellante gedane investering toe te rekenen.
De investeringen hadden dus uitsluitend betrekking op de rundveetak van het bedrijf, doch hebben daar niet geleid tot een verhoging van de productie.
Gelet daarop heeft verweerder de toewijzing van toeslagrechten aan appellante ter zake van deze investeringen uit de nationale reserve terecht geweigerd.
5.3 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht het College geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. F. Stuurop en mr. H.O. Kerkmeester in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2008.
W.E. Doolaard F.W. du Marchie Sarvaas