Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4170

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/630245-07 (Promis)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Groninger HIV-zaak. Verdachte J wordt veroordeeld tot 5 jaren gevangenisstraf vanwege onder meer zijn betrokkenheid bij het pogen om opzettelijk zwaar lichamelijk letsel bij een vijftal personen toe te brengen door toediening van met HIV-besmet bloed middels inspuiting of injectering. Verdachte J wordt door de rechtbank (licht) verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, bovendien is hij betrokken bij een geringer aantal feiten en heeft hij overigens een geringer aandeel in vergelijking tot verdachte M. Reden waarom Verdachte J een lagere straf opgelegd krijgt.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht Parketnummer: 18/630245-07 (Promis) datum uitspraak: 12 november 2008 op tegenspraak raadsman: mr. H.P. Eckert V O N N I S van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte J], geboren te [geboorteplaats en - datum], wonende te [woonplaats], thans preventief gedetineerd in [Penitentiaire inrichting]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 augustus 2007, 5 november 2007, 28 januari 2008, 21 april 2008, 16 juli 2008 en 13, 14, 15, 16, 17 en 31 oktober 2008. 1. TENLASTELEGGING 1.0 Aan verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter zitting van 21 april 2008 en na wijziging van de tenlastelegging ter zittingen van 13 oktober 2008 en 14 oktober 2008 - ten laste gelegd, dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 1], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 1], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 1], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 1], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 1], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 1], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 januari 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 2], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 2], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 2], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 januari 2006, in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 2], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 2], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 2], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 3. hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2006 tot en met 31 maart 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 3], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 3], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 3], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2006 tot en met 31 maart 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 3], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 3], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 3], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 4. hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2006 tot en met 31 maart 2006, in de gemeente(n) Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 4], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 4], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 4], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2006 tot en met 31 maart 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 4], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 4], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 4], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 5. hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 30 april 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 5], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 5], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 5], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 30 april 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 5], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 5], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 5], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 6. hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 1 maart 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 6], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 6], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 6], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 1 maart 2006, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 6], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 6], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 6], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 7. hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 januari 2007, in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 7], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 7], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 7], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 januari 2007 in de gemeente Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 7], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 7], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 7], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 8. hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 16 oktober 2006, in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 8], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 8], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 8], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 14 tot en met 16 oktober 2006 in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten, [Aangever 8] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 8], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 8], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 9. hij in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 31 december 2006, in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 9], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 9], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 9], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 31 december 2006 in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 9], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 9], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 9], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 10. hij in of omstreeks de periode van 26 tot en met 27 januari 2007, in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [Aangever 10], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (HIV besmetting), heeft toegebracht, door (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, - met die [Aangever 10], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, onbeschermde sex te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) drager(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 10], opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, te injecteren en/of in te spuiten met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 26 tot en met 27 januari 2007 in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 10], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met dat opzet (telkens) - met die [Aangever 10], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 10], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 11. hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 mei 2006 in de gemeente Groningen, en/of/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen en/of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan een persoon, te weten [Aangever 12], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met anderen en/of een ander, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, - met die [Aangever 12], na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, onbeschermde sex heeft gehad, althans heeft getracht te hebben, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dragers(s) waren/was van het HIV-virus, en/of - die [Aangever 12], na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, heeft ge-injecteerd en/of ingespoten, althans heeft getracht te injecteren en/of in te spuiten, met zijn (met HIV besmet) bloed en/of het (met HIV besmet) bloed van (een) ander(en), zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 12. A. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007, in de gemeente Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] van wie hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde(n), tezamen en in vereniging met die ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) zijn/hun penis en/of zijn/hun vuist(en)/vinger(s) en/of voorwerp(en) in de anus van die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] geduwd/gedrukt/gestoten/gebracht, en/of die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] gepijpt en/of (zich) door die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] laten pijpen EN / OF B. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007, in de gemeente Groningen en/of Slochteren, en/of/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] van wie hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde(n), tezamen en in vereniging met die ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft/hebben gepleegd, hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) zijn/hun penis en/of zijn/hun vuist(en)/vinger(s) en/of voorwerp(en) in de anus van die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] geduwd/gedrukt/gestoten/gebracht en/of die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] gepijpt en/of (zich) door die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of J.H.L.M. [Aangever 11] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] laten pijpen, en/of die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] afgetrokken en/of laten aftrekken en/of zichzelf in de onmiddellijke nabijheid van die [Aangever 1] en/of [Aangever 2] en/of [Aangever 3] en/of [Aangever 4] en/of [Aangever 5] en/of [Aangever 6] en/of [Aangever 7] en/of [Aangever 8] en/of [Aangever 9] en/of [Aangever 10] en/of [Aangever 12] en/of [Aangever 14] en/of [Aangever 13] afgetrokken en/of laten aftrekken; 13. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat [Medeverdachte M] en/of [Medeverdachte D] en/of een of meer anderen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft/hebben verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente Groningen meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar (telkens) opzettelijk zijn woning (te weten [Adres] in Groningen) voor die [Medeverdachte M] en/of [Medeverdachte D] en/of die ander(en) beschikbaar te stellen, en/of die verdovende/bedwelmende middelen voor die [Medeverdachte M] en/of [Medeverdachte D] en/of die ander(en) te bewaren; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente(n) Slochteren, en/of Groningen en/of/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 14. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren en/of (elders) in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat [Medeverdachte M] en/of [Medeverdachte D] en/of een of meer anderen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren en/of (elders) in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 12 mei 2007 in de gemeente Groningen meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar (telkens) opzettelijk zijn woning (te weten [Adres] in Groningen) voor die [Medeverdachte M] en/of [Medeverdachte D] en/of die ander(en) beschikbaar te stellen, en/of die verdovende/bedwelmende middelen voor die [Medeverdachte M] en/of [Medeverdachte D] en/of die ander(en) te bewaren; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 12 mei 2007 in de gemeente(n) Groningen en/of Slochteren tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. 1.1 Geldigheid van de dagvaarding 1.1.0 Standpunt van de verdediging 1.1.1 Door de verdediging is geconcludeerd tot nietigheid van de dagvaarding. Volgens de raadsman van verdachte is de tenlastelegging telkens dermate onspecifiek voor wat betreft de pleegplaats, pleegperiode en feitelijke handelingen die verdachte zou hebben verricht, dat het voor de verdediging niet wel mogelijk is om tegen de aantijgingen verweer te voeren. 1.1.2 Met name is volgens de verdediging niet goed duidelijk op welk incident, op welk bezoek en/of op welk van de door verdachten georganiseerde seksfeesten zij hun verweer moeten inrichten. De dagvaarding voldoet derhalve niet aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen waardoor deze nietig moet worden verklaard. 1.1.3 Standpunt van het Openbaar Ministerie 1.1.4 Van de zijde van het Openbaar Ministerie is aangegeven dat de verdediging reeds gedurende geruime tijd over de tenlasteleggingstekst heeft beschikt. Ter gelegenheid van de pro-forma zitting van 16 juli 2008 is door de verdediging ook niet aangegeven dat hen niet duidelijk was waartegen zij zich moesten verdedigen. De officier van justitie stelt dat de tenlastelegging in samenhang met het strafdossier beschouwd, voldoende helder is en de verdediging in staat moet worden geacht om tegen de daarin vervatte aantijgingen verweer te kunnen voeren. 1.1.5 Beoordeling 1.1.6 In artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering wordt bepaald dat een dagvaarding opgave behelst van het feit waarvan verdachte wordt verdacht met vermelding van de tijd omstreeks welke en de plaats waar het zou zijn begaan. Opdat het de verdachte duidelijk is waartegen hij zich dient te verweren moet deze opgave duidelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk zijn, beschouwd tegen de achtergrond van het strafdossier. 1.1.7 De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat voor de verdediging niet duidelijk is tegen welk verwijt zij de verdediging dient te richten. Zeker beschouwd tegen de achtergrond van hetgeen in het strafdossier is vervat, biedt de tenlastelegging daarvoor voldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal het verweer strekkende tot nietigverklaring van de dagvaarding derhalve verwerpen. Overigens is de rechtbank tijdens de behandeling van de feiten noch ten tijde van de pro-forma zittingen gebleken dat het de verdediging niet duidelijk was waartegen zij zich moesten verweren. 2. BEWIJSVRAAG De rechtbank zal de feiten bespreken aan de hand van de ter zitting door het Openbaar Ministerie en de verdediging ingenomen standpunten terzake. Daarbij zal de rechtbank de onder feiten 1 tot en met 11 tenlastegelegde (pogingen tot) zware mishandeling met voorbedachten rade als eerste behandelen, waarbij eerst algemene beschouwingen aan bod komen, gevolgd door de bewijsoverwegingen per incident. Vervolgens zal de rechtbank de onder 12 A en B tenlastegelegde zedendelicten behandelen, en ten slotte de onder 13 en 14 tenlastegelegde Opiumwetdelicten. 2.0 Zware mishandeling met voorbedachten rade, algemene bewijsoverwegingen Onder feiten 1 tot en met 10 is - kort gezegd - aan verdachte primair tenlastegelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen een 10-tal bij name genoemde personen opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door deze personen te besmetten met het zogenoemde 'human immunodeficiency virus' (hierna: HIV). Subsidiair is telkens tenlastegelegd de poging hiertoe. Onder feit 11 is alleen de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel tenlastegelegd. Ter zitting is (ondermeer) verweer gevoerd ten aanzien van het vereiste (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de causaliteit tussen de gedragingen van verdachte (en zijn medeverdachten) en het bij aangevers geconstateerde letsel. De rechtbank zal deze algemene verweren, welke op elk van de onder 1 tot en met 11 afzonderlijk tenlastegelegde delicten van toepassing zijn, hierna in het algemeen bespreken. 2.1 Opzet 2.1.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.1.1 Van de zijde van het Openbaar Ministerie is door de officier van justitie aangegeven dat de handelingen van verdachte en diens medeverdachten naar de uiterlijke verschijningsvorm, daar waar het virus is overgebracht middels injecteren of inspuiten van HIV besmet bloed, gericht is geweest op het teweegbrengen van een besmetting met HIV. Derhalve moet het bij verdachte en zijn medeverdachten [Medeverdachte M] en [Medeverdachte D] aanwezige opzet, in die zaken worden beschouwd als volledig of kwaad opzet. 2.1.2 Daar waar het overbrengen van het virus heeft plaatsgevonden door onbeschermd seksueel contact tussen verdachte, diens medeverdachten en de aangevers, is de officier van justitie van mening dat verdachte en diens medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans op de besmetting hebben aanvaard. De officier van justitie concludeert dat, gelet daarop, met het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is gehandeld. 2.1.3 Dat de kans welke verdachte en diens medeverdachten bewust hebben aanvaard een aanmerkelijke kans was, heeft de officier van justitie onderbouwd door te stellen dat er enerzijds sprake was van een zogenoemde hoge virale waarde bij verdachte en (na mei 2006) bij medeverdachte [Medeverdachte M], waardoor zij 'hyperbesmettelijk' waren, en anderzijds dat de op de seksfeesten verrichte handelingen - zoals het 'dubbelfucken' en 'fistfucken' - een verhoogd risico voor laesies in de huid of het slijmvlies met zich brachten, waardoor het besmettingsrisico toenam. 2.1.4 Standpunt van de verdediging 2.1.5 Door de verdediging is geconcludeerd dat er daar waar sprake is van injecties met HIV-besmet bloed, in beginsel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat gehandeld is vanuit het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bij het spuiten van met HIV-besmet bloed richting of in de anus van een aangever geldt dit niet omdat de kans op besmetting daar niet aannemelijk kan worden genoemd. Verdachte is door medeverdachte [Medeverdachte M] blijkens het strafdossier regelmatig gedrogeerd door het heimelijk toedienen van GHB. Dit maakt dat verdachte dit delict heeft begaan onder invloed van GHB, wat in de weg staat aan het aannemen van een voor het bewijs van opzet vereist wilsbesluit. 2.1.6 Overigens is met betrekking tot het hebben van onbeschermd seksueel contact geen sprake van een door verdachte bewust aanvaarde aanmerkelijke kans op het toebrengen van een HIV besmetting. Verdachte was immers hoofdzakelijk zogenoemd 'bottom' (hij werd anaal gepenetreerd) en de kans op besmetting daarbij is geringer in vergelijking met een 'top' (diegene die anaal penetreert). Er is bovendien geen sprake van een gedeeld opzet ten aanzien van het seksueel contact omdat bij verdachte geen feiten of omstandigheden bekend waren waaruit moest worden afgeleid dat medeverdachte [Medeverdachte M] wel bewust een aanmerkelijk risico liep. Medeverdachte [Medeverdachte D] had een onmeetbaar lage virale waarde en gold als praktisch ongevaarlijk in relatie tot eventueel besmettingsgevaar, verdachte wist dit. Ten slotte hadden verdachte en medeverdachte [Medeverdachte M] in de tenlastegelegde periode blijkens het rapport van dr. S.A. Danner, internist, niet - zoals de officier van justitie aangeeft - een hoge virale waarde, maar een normale virale waarde. 2.1.7 Beoordeling Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt. 2.1.8 Teneinde (volledig) opzet op de gedragingen van een verdachte aan te nemen dient sprake te zijn van een wilsbesluit aan de zijde van verdachte, er moet sprake zijn van gedrag waarop de wil gericht is geweest, ten aanzien van de daarmee beoogde gevolgen en ten aanzien van de omstandigheden en gevolgen die men zich als zeker ermee verbonden heeft voorgesteld. 2.1.9 Of verdachte vanuit het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehandeld moet worden beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm van diens gedragingen (en die van zijn medeverdachten voor zover sprake is van een gedeeld opzet). De rechtbank heeft bij het vormen van het oordeel aangaande de opzet, gelet op de volgende bewijsmiddelen. 2.1.10 Een schriftelijk stuk, te weten een brief, opgesteld door verdachte en gericht aan medeverdachte [Medeverdachte M] en aangetroffen in de woning van medeverdachte [Medeverdachte M], opgenomen in het strafdossier in ordner 1 op pagina 248, gebruikt in samenhang met de navolgende verklaringen van verdachte en medeverdachte [Medeverdachte M]: Aan meester [Medeverdachte M], Ik, [Verdachte J], kick erop de poz-hoer te zijn van mijn meester. Nu heb ik de meest ongeremde geile en gore seks die ik voor mijn besmetting niet had. Ik kick op het ruige baregefuck, naalden poz-bloed en pis. Ik heb bewust mijn meester besmet en naast hem nog anderen zoals [Aangever 3], [Aangever 1], [Aangever 7], Aangever 5], [Getuige 18], [Getuige 19] en maybe [Aangever 2]. De meeste gasten heb ik gedrogeerd met GHB en daarna een injectie gegeven met mijn eigen poz-bloed. De klootzakken hebben gekregen waar ze om vroegen! Yeah. 31-12-06 (Handtekening) 2.1.11 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 15 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 19 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte M], waaruit, zakelijk weergegeven: [Verdachte J] heeft deze brief geschreven. In die brief stond dat hij andere mensen zou hebben besmet met HIV, met injectienaalden. De brief was aan mij gericht misschien. De aanhef luidde [Medeverdachte M] of meester [Medeverdachte M]. [Verdachte J] kwam daartoe omdat we het daar wel over hebben gehad. Uiteindelijk heeft hij die brief op mijn verzoek geschreven. Ik wilde dat hij dat opschreef als bevestiging dat hij onderdanig was. Het was zijn kick om dat in onderdanigheid te schrijven. [Verdachte J] vertelde mij in die brief wat hij gedaan had. Hij heeft besmet bloed gespoten in andere mensen. (...) [Verdachte J] heeft besmet bloed gespoten in andere mensen. [Verdachte J] heeft dat in iemand gespoten. Ik was daarbij. [Verdachte J] injecteerde dat bloed, ik heb dit gezien. Hij stak zo'n dun naaldje in zijn arm en zoog het bloed op. Hij injecteerde het bloed in de bil, in de zijkant van de bil. Je spuit dat door de huid. 2.1.12 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met RC-nummer 07/339 d.d. 16 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 50 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte M], waaruit, zakelijk weergegeven: Het gaat om drie mensen. Er werd bloed ingespoten wat besmet was met HIV. Ik heb dit samen met [Verdachte J] gedaan. Wij hebben een even groot aandeel. 2.1.13 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 21 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 57 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte M], waaruit, zakelijk weergegeven: We hebben het gehad over het toedienen van HIV besmet bloed van [Verdachte J] bij [Aangever 1], [Aangever 3] en [Getuige 18]. Ik wil hieraan toevoegen dat je je bewust bent van wat je doet. 2.1.14 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KG/07-018679 d.d. 23 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 25 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: U zegt mij dat [Medeverdachte M] bij de Rechter-commissaris verklaard heeft dat hij mensen bewust geïnjecteerd heeft met besmet bloed. - Ja. Dat klopt, er zijn ongeveer 4 à 5 mensen onder invloed van alcohol en GHB bewust geïnjecteerd met besmet bloed. De eerste keer was bij [Aangever 1]. Verder is dat gebeurd bij [Aangever 3], [Aangever 7] en [Aangever 5]. Dit is begonnen anderhalf jaar geleden, begin 2006. [Medeverdachte M] heeft in die tijd bloed bij mij afgetapt. Ik was in die tijd al besmet met HIV. Het was [Medeverdachte M] zijn idee om bloed bij mij af te tappen en dan vervolgens bij iemand anders dat besmette bloed in te spuiten zodat deze persoon HIV besmet zou raken. [Medeverdachte M] vond dat een kick geven. 2.1.15 Het handelen van verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte M] in die incidenten waarin blijkt van een (poging tot) het inspuiten of injecteren van HIV besmet bloed, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de genoemde feiten en omstandigheden, naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan gericht op het besmetten van die personen met HIV. De rechtbank overweegt daartoe dat de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte M] - het toedienen van een injectie met bloed waarvan bekend was dat dit was besmet met HIV - bezwaarlijk anders kan worden uitgelegd dan te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan diegene die werd geïnjecteerd dan wel ingespoten. 2.1.16 De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten voor zover het betreft het inspuiten of injecteren met HIV-besmet bloed heeft gehandeld vanuit het (volledig) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De per incident redengevende feiten en omstandigheden zullen hierna afzonderlijk worden besproken. 2.1.17 Met betrekking tot de stelling van de raadsman van verdachte dat verdachte telkens onder invloed van GHB heeft gehandeld overweegt de rechtbank dat uit het strafdossier niet blijkt van feiten of omstandigheden die deze stelling dragen. Weliswaar blijkt dat medeverdachte [Medeverdachte M] aan verdachte en aan medeverdachte [Medeverdachte D] heimelijk GHB toediende, maar dit zou slechts incidenteel zijn geschied. Er is de rechtbank ook niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat moet worden geconcludeerd dat verdachte ten tijde van al die incidenten waarin met HIV-besmet bloed is geïnjecteerd of ingespoten, onder invloed van GHB verkeerde, noch dat verdachte (als gevolg daarvan) zijn wil niet meer zou hebben kunnen bepalen. De rechtbank overweegt voorts dat verdachte gedetailleerd verklaart over de incidenten waarbij geïnjecteerd of ingespoten is met HIV-besmet bloed. Bovendien, al zou van het stelselmatig heimelijk toedienen van GHB sprake zijn geweest, dan heeft verdachte zich in die lezing consequent in de situatie begeven waarvan hij kon verwachten dat hij zou worden gedrogeerd en onder invloed daarvan handelingen zou verrichten waarvoor hij de verantwoordelijkheid in nuchtere staat niet zou hebben willen nemen. Immers, het is niet zo dat verdachte zich niets herinnert van wat er dan in die gestelde staat gebeurde. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van verdachte dat medeverdachte [Medeverdachte M] veelvuldig met hem over het gaan besmetten van anderen heeft gesproken. Als verdachte daar niet aan mee had willen doen, had het op zijn weg gelegen om zich te distantiëren van medeverdachte [Medeverdachte M] om verdere betrokkenheid bij de delicten te voorkomen. Verdachte heeft dit niet gedaan. 2.1.18 Met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet inzake de tenlastegelegde feiten waarbij sprake is geweest van een (poging tot) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel middels het hebben van onbeschermd seksueel contact, overweegt de rechtbank als volgt. 2.1.19 De stelling van de officier van justitie dat het aangaan van seksueel contact van verdachte en zijn medeverdachten - terwijl zij wisten dat één of meer van hen op dat moment HIV besmet was cq. waren - en bezien tegen de achtergrond dat zij bovendien bezoekers van die feesten zouden hebben gedrogeerd en enkele bezoekers mogelijk hebben geïnjecteerd met HIV-besmet bloed, ook moet worden geschaard onder het volledig opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Het doel van de feesten en het opzet van verdachte(n) lijkt immers gericht te zijn geweest op het hebben van seks (zo mogelijk onbeschermd) met een grote groep verschillende mannen en niet zo zeer op het besmetten op zich. Het feit dat uit het strafdossier ondermeer blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten in enkele gevallen zich wél van een voorbehoedsmiddel hebben bediend, staat haaks op de stelling dat het opzet in alle gevallen gericht was op het besmetten van de bezoekers van de seksfeesten. Voor zover de officier van justitie middels toepassing van een schakelbewijsconstructie het bewijs van volledig opzet op besmetting bij verdachte en zijn medeverdachten in die gevallen waarin sprake is van onbeschermd seksueel contact aanwezig acht, kan de rechtbank hem daarin dan ook niet volgen. 2.1.20 Bij arrest van 18 januari 2005 heeft de Hoge Raad ten aanzien van het beoordelingskader omtrent het voorwaardelijk opzet in het geval van onbeschermd seksueel contact door een met HIV-besmette verdachte, het navolgende overwogen: (...)Weliswaar kan uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte door de bewezenverklaarde gedragingen het gevaar in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer met het HIV-virus besmet zou raken, maar dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zodanige besmetting kan uit die bewijsmiddelen noch uit de nadere bewijsoverweging van het Hof volgen. 3.6. Dat het aangaan van onbeschermde seksuele contacten door iemand die met het HIV-virus is besmet gevaarzettend is, brengt op zichzelf nog niet mee dat door de desbetreffende seksuele gedragingen een zodanige kans op besmetting met het HIV-virus - en dus op het oplopen van zwaar lichamelijk letsel - in het leven wordt geroepen dat deze bij beantwoording van de vraag of van voorwaardelijk opzet sprake is, naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Onder bijzondere, risicoverhogende, omstandigheden kan dat anders zijn(...). 2.1.21 Gelet op het vorenstaande ligt allereerst ter beoordeling voor, de vraag of er bij de seksuele contacten tussen verdachte (en diens medeverdachten) en de aangevers, sprake is geweest van bijzondere risicovolle omstandigheden die maken dat de kans dat de aangevers met HIV zouden worden besmet - naar algemene ervaringsregels - als aanmerkelijk moet worden beschouwd. 2.1.22 Uit het rapport van dr. S.A. Danner, internist, d.d. 23 oktober 2007 blijkt dat een gemiddelde HIV-besmette persoon (die niet wordt behandeld) een virale waarde zal hebben van tussen 10.000 en 500.000 virusdeeltjes per milliliter bloed. In het algemeen gaat men er bij personen met dergelijke virale waarden vanuit, dat de kans op besmetting per seksueel contact tussen de 1 op 300 en 1 op 500 is gelegen. Bij medeverdachte [Medeverdachte M] is die virale waarde blijkens dat zelfde rapport gelegen tussen 37.000 en 124.000 in 2006. Bij verdachte wordt van april 2005 tot en met 2007 een virale waarde gemeten van tussen 59.000 en 99.000. Tot slot heeft medeverdachte [Medeverdachte D] sinds maart 2004 een virale waarde van onder de 40 virusdeeltjes per milliliter bloed; hij geldt derhalve als (zeer veel) minder besmettelijk. 2.1.23 Inzake het in overweging 2.1.20 genoemde arrest van de Hoge Raad, had het Gerechtshof te Arnhem geoordeeld dat een kans op besmetting van tussen de 1 op 200 en 1 op 300 als aanmerkelijk moest worden beschouwd. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze kans op besmetting weliswaar een gevaarzettend karakter kende, maar dat deze kans niet zonder meer als aanmerkelijk kon worden beschouwd. 2.1.24 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de virale waarde zoals deze bij verdachte en zijn medeverdachte is gemeten, op zichzelf beschouwd geen bijzondere risicoverhogende omstandigheid inhoudt die maakt dat de kans op besmetting in de onderhavige gevallen als aanmerkelijk moet worden beoordeeld. Er blijkt immers dat verdachte en medeverdachte [Medeverdachte M] vanwege de bij hen gemeten virale waarden een voor onbehandelde, met HIV besmette personen, gemiddeld besmettingsrisico per seksueel contact liepen. 2.1.25 Uit het verhandelde ter terechtzitting en uit hetgeen uit het strafdossier naar voren komt, blijkt dat er op de seksfeesten veelvuldig sprake was van seksuele gedragingen waarbij een relatief hoog besmettingsrisico in het leven werd geroepen. In het in overweging 2.1.22 genoemde rapport overweegt dr. Danner dat het zogenoemde 'dubbelfucken' (waarbij twee mannen tegelijk een derde anaal penetreren) de kans op beschadigingen van de kringspier en het anaal weefsel doet toenemen, waardoor de kans op besmetting (bij een gelijke virale waarde) sterk stijgt. De rechtbank neemt, gelet op de aard van de gedraging, aan dat deze omstandigheid zich ook bij het zogenoemde 'fistfucken' (waarbij sprake is van anale penetratie met de gehele hand) zal voordoen. 2.1.26 Tegenover de seksuele gedragingen die als risicoverhogend moeten worden benoemd, staat dat medeverdachte [Medeverdachte M] heeft verklaard bij de seksuele contacten nimmer een zaadlozing te hebben gekregen, omdat hij daartoe na het innemen van ecstasy niet in staat was. Niet is gebleken dat deze verklaring onaannemelijk is. Bij het uitblijven van een zaadlozing neemt de kans op besmetting sterk af. Verdachte zelf was bij de seksuele contacten meestal 'bottom' (hij werd anaal gepenetreerd). De kans op overdracht van de HIV-besmetting tussen twee sekspartners is lager wanneer de besmette persoon anaal wordt gepenetreerd, in vergelijking tot een situatie waarin de met HIV besmette persoon diegene is die penetreert. 2.1.27 Buiten de genoemde omstandigheden is de rechtbank in deze overigens niet gebleken van omstandigheden die moeten worden aangemerkt als bijzondere, risicoverhogende, omstandigheden met betrekking tot de kans op besmetting per seksueel contact. 2.1.28 Gelet op het feit dat er derhalve naast omstandigheden die de kans op overdracht van de HIV-besmetting bij de seksuele contacten op de seksfeesten deden toenemen, ook sprake was van omstandigheden die deze kans deden afnemen, is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer kan worden gezegd dat het risico, naar algemene ervaringsregels in alle gevallen als aanmerkelijk moest worden beschouwd. Daarnaast is niet vast te stellen dat daarvan sprake is geweest bij een van de tenlastegelegde feiten. Nog daargelaten de vraag of verdachte en zijn medeverdachten eventueel aanwezige bijzondere, risicoverhogende omstandigheden in relatie tot de kans op overdracht van de HIV-besmetting bij de seksuele contacten, bewust hebben aanvaard. 2.1.29 Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in die zaken waarin niet blijkt van het infecteren middels het inspuiten of toedienen van een injectie, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat is gehandeld vanuit het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Reeds om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken van die tenlastegelegde feiten waarin enkel sprake is van een (poging tot) besmetting middels onveilig seksueel contact. 2.2 Voorbedachten rade 2.2.0 Beoordeling Met betrekking tot de tenlastegelegde voorbedachten rade overweegt de rechtbank als volgt. 2.2.1 Van voorbedachten rade is sprake wanneer blijkt dat verdachte een moment heeft gehad om zich rekenschap te geven van de mogelijke gevolgen van zijn handelen; er dient sprake te zijn van een na kalm beraad en rustig overleg gepleegd delict. De rechtbank heeft bij het vormen van het oordeel aangaande de voorbedachten rade, gelet op de volgende bewijsmiddelen. 2.2.2 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 5 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 48, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: In de maanden voorafgaande aan het injecteren zeurde [Medeverdachte M] er steeds over, hij vroeg dan of ik er moeite mee had om iemand te besmetten. Zijn fascinatie hiervoor kwam steeds meer op de voorgrond, hij was nogal drammerig hierover. En op die manier is het hele idee gerijpt. 2.2.3 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 6 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 54 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: Het was me van tevoren duidelijk wanneer de eerste besmetting zou plaatsvinden door het toedienen van bloed. [Medeverdachte M] heeft [Aangever 1] min of meer voor die reden uitgenodigd. [Medeverdachte M] had [Aangever 1] uitgenodigd voor een logeerweekend. Het zou dan gebeuren, dat wist ik wel. Er is wel over gesproken om [Aangever 1] onder invloed te brengen, maar ik kan me niet meer herinneren wat [Medeverdachte M] en ik daar verder over hebben afgesproken. [Aangever 1] heeft vervolgens een nacht in de [Adres] gelogeerd. Tijdens die overnachting is [Aangever 1] besmet. Tijdens die bewuste nacht waren in ieder geval wij drieën, dus [Aangever 1], [Medeverdachte M] en ik aanwezig. [Medeverdachte M] nam de spuiten dan mee. Door het gedram van [Medeverdachte M] dacht ik, dat deze besmetting een eenmalig incident is geweest. Tussen de eerste en volgende besmettingen lag naar ik denk een aantal maanden tot een half jaar. Ik weet niet precies op welke manier en hoe en waarom dat weer begonnen is. [Medeverdachte M] is er op een gegeven moment wel weer over begonnen. Ik bedoel daarmee met het besmetten in het algemeen. Dat was altijd een fascinatie van [Medeverdachte M], dat kwam heel vaak terug in gesprekken tussen ons. Het heeft hem altijd heel erg beziggehouden. 2.2.4 Het in 2.1.14 opgenomen bewijsmiddel. 2.2.5 Gelet op voormelde verklaringen van verdachte, in samenhang met het feit dat de tenlastegelegde delicten in de periode van juli 2004 tot en met februari 2007 zijn gepleegd en verdachte derhalve ook tussen de delicten ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat deze delicten telkens zijn gepleegd na kalm beraad en rustig overleg. 2.3 Causaliteit 2.3.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.3.1 De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd dat hij aannemelijk acht dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachten in alle gevallen het bij de aangevers geconstateerde zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. De officier van justitie heeft aangegeven dat de gevolgen - het letsel - in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan verdachte en zijn medeverdachten. 2.3.2 Het bespreken van alle ontmoetingen acht de officier van justitie niet opportuun. Elk alternatief scenario (lees: elke alternatieve besmettingsroute) op zich kan niet met bewijsmiddelen worden afgedicht. Volgens de officier van justitie is dit ook niet nodig omdat maar één besmettingsroute het meest aannemelijk is. De officier van justitie heeft daarbij tevens gewezen op de conclusies als vervat in het rapport van dr. B. Berkhout d.d. 4 maart 2008. 2.3.3 Standpunt van de verdediging 2.3.4 De verdediging heeft met betrekking tot de causaliteit aangegeven dat er voor elke geconstateerde HIV-besmetting alternatieve besmettingsroutes denkbaar zijn, welke geen van allen onaannemelijk zijn en bovendien niet strijdig zijn met de inhoud van de in het strafdossier vervatte bewijsmiddelen, echter wel met een eventuele bewezenverklaring. De verdediging heeft derhalve geconcludeerd tot vrijspraak voor het telkens onder 1 tot en met 10 primair tenlastegelegde. 2.3.5 Met name is het allerminst uit te sluiten dat de aangevers en overige op de seksfeesten aanwezige personen elkaar over een weer hebben besmet. Nu is gebleken dat op de feesten veelvuldig onbeschermd seksueel contact plaatsvond waarbij niet alleen verdachte, maar ook derden afzagen van het gebruik van voorbehoedsmiddelen is dit scenario - volgens de verdediging - niet onaannemelijk. 2.3.6 Bovendien acht de verdediging het niet onaannemelijk dat aangevers naast het bezoeken van de door verdachte en zijn medeverdachten georganiseerde seksfeesten, ook op andere plaatsen seksuele contacten met homofiele mannen onderhielden zoals bijvoorbeeld in sauna's, ontmoetingsplaatsen in het Stadspark en clubs met darkroom gelegenheden. Volgens de verdediging is het een feit van algemene bekendheid dat bij deze gelegenheden veelvuldig onveilige seksuele contacten plaatshebben waarbij aangevers kunnen zijn besmet. 2.3.7 Beoordeling 2.3.8 Aan verdachte is onder 1 tot en met 10 telkens primair tenlastegelegd het voltooide delict van zware mishandeling met voorbedachten rade. Bij de bewijsvraag speelt daarom de vraag of het bij de aangevers geconstateerde zwaar lichamelijk letsel is teweeggebracht door de door verdachte gepleegde en in de tenlastelegging uitgewerkte feitelijke handelingen. 2.3.9 Ter beantwoording van deze vraag zijn de getuige-deskundigen dr. Berkhout en dr. A-M. Vandamme, virologen, gevraagd een onderzoek in te stellen naar de genetische verwantschap tussen de virusvarianten van verdachte en zijn medeverdachten en die van aangevers. Deze beide getuige-deskundigen zijn daarbij gevraagd of op basis van het door hen verrichte onderzoek uitspraken kunnen worden gedaan over de besmettingsroute cq. de besmettingsrichting. 2.3.10 Op 5 maart 2008 is door de rechter-commissaris een rapport ontvangen van dr. Berkhout d.d. 4 maart 2008 met daarin de verantwoording van het door hem verrichte onderzoek en de beantwoording van de vraagstelling. De in dit rapport vervatte conclusie - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - luidt als volgt: Het is mogelijk om door middel van moleculair biologische methoden een relatie tussen HIV varianten vast te stellen. Echter, slechts kan worden vastgesteld of twee HIV varianten zo op elkaar lijken dat directe virus overdracht zeer waarschijnlijk is. Dit kan niet met 100% zekerheid worden vastgesteld. Ook al zijn virussen nauw verwant, dan nog is het mogelijk dat in een kort tijdsbestek een overdracht via een derde uit dezelfde groep heeft plaatsgevonden. Verdachte [Verdachte J] heeft twee verschillende virusvarianten. Deze virussen hebben een relatie met alle slachtoffers, behalve [Aangever 14] en [Medeverdachte D] - die eerder zijn geïnfecteerd. Ook de virussen van verdachte [Medeverdachte M] zijn gerelateerd aan die van verdachte. De virussen van verdachte [Medeverdachte M] zouden gebruikt kunnen zijn voor het infecteren van [Aangever 10], [Aangever 11] en [Aangever 6]. Echter, omdat blijkt dat al deze personen een virusvariant hebben met een gemeenschappelijke voorouder die wordt gevonden bij verdachte [Verdachte J] wordt hier niet tot een rechtstreekse transmissie geconcludeerd. Rechtstreekse transmissie van de HIV-infectie tussen [Verdachte J] enerzijds en van [Aangever 1], [Aangever 2], [Aangever 3], [Aangever 4], [Aangever 5], [Aangever 6], [Aangever 7], [Aangever 8], [Aangever 9], [Aangever 10] en [Aangever 11] anderzijds is aannemelijk. Rechtstreekse transmissie tussen [Verdachte J] enerzijds en [Aangever 4], [Aangever 5], [Aangever 7] en [Aangever 9] anderzijds, is gelet op het feit dat dezen allen een dubbel- of superinfectie hebben met twee dezelfde virusvarianten, hetgeen zeer weinig voorkomt, zeer waarschijnlijk te noemen. 2.3.11 Door de rechter-commissaris is voorts een rapport ontvangen van dr. Vandamme d.d. 7 oktober 2008 met daarin de verantwoording van het door haar verrichte onderzoek en de beantwoording van de vraagstelling. De in dit rapport vervatte conclusie - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - luidt als volgt: Er is een nauwe epidemiologische verwantschap tussen alle betrokkenen, behalve met [Aangever 14] en [Medeverdachte D]. Deze laatste twee behoren niet tot een mogelijke transmissieketen met enige andere betrokkenen. De verwantschap van de (virussen van) andere betrokkenen is heel moeilijk in kaart te brengen. Er kan geen sluitende uitspraak worden gedaan of de aangetroffen virusvarianten een nauwe transmissiecluster vormen of dat het een brede epidemiologische cluster betreft. Het verrichte fylogenetische onderzoek kan geen informatie geven over het moment van infectie. Op basis van het onderzoek kan niet worden uitgesloten dat aangevers of onbekende derden de bron van de onderzochte infecties zijn, slechts aangever [Aangever 14] kan niet als bron van de onderzochte infecties gelden. 2.3.12 Ter terechtzitting hebben beide getuige-deskundigen hun rapporten mondeling toegelicht. Daarbij is - onder meer - door beide deskundigen aangegeven dat een voor het te verrichten onderzoek juiste onderzoeksmethode is gebruikt en dat de onderzoeken ook correct zijn uitgevoerd. Dr. Vandamme heeft daarbij voorts opgemerkt dat het maximum haalbare met het verrichte onderzoek is, dat kan worden uitgesloten dat medeverdachte [Medeverdachte D] en [Aangever 14] een rol binnen een eventuele transmissieketen hebben gespeeld. Voorts is te concluderen dat de overige in het onderzoek betrokken personen virusvarianten dragen die alle in dezelfde epidemiologische cluster vallen, in die zin hebben de onderzoeksresultaten waarde als steunbewijs. Het is niet mogelijk een besmettingsrichting of -keten aan te wijzen op basis van het onderzoek. Ook over de vermoedelijke wijze van besmetten kan geen uitspraak worden gedaan. Dr. Berkhout heeft aangegeven dat het feit dat hij verderstrekkende conclusies aan de onderzoeksresultaten heeft verbonden dan dr. Vandamme met name is gelegen in het feit dat de zogenoemde superinfecties in de populatie van met HIV besmette individuen zeer zeldzaam is, terwijl in de onderzochte groep bij een relatief zeer groot percentage van de betrokkenen een dergelijke superinfectie is aangetroffen; daarenboven heeft dr. Berkhout de bevindingen gerelateerd aan de tijdslijn met betrekking tot de periode waarin de betrokkenen zijn geïnfecteerd. Op basis van deze factoren acht dr. Berkhout een rechtstreekse transmissie tussen met name verdachte en [Aangever 4], [Aangever 5], [Aangever 7] en [Aangever 9] zeer waarschijnlijk. Dr. Berkhout heeft daarbij het voorbehoud gemaakt dat deze waarschijnlijkheid niets zegt over de mogelijkheid dat andere besmettingsroutes tot de infectie hebben geleid. Dr. Berkhout acht echter de door hem benoemde mogelijke besmettingsroutes op basis van hetgeen thans als bekend moet worden verondersteld, de meest waarschijnlijke. Wanneer de genoemde tijdslijn niet in het onderzoek zou zijn betrokken of de foutmarge in deze tijdslijn een relatief grote zou zijn, dan zou dit de uitspraken over de waarschijnlijkheid van de besmettingsroutes sterk beïnvloeden. Tot slot heeft dr. Berkhout aangegeven dat hij in die zaken waarin een superinfectie is aangetroffen, hij een injectie een waarschijnlijke methode van transmissie acht. 2.3.13 Naast deze beide deskundigen is dr. R.A. Coutinho, viroloog, door het Openbaar Ministerie verzocht een briefrapport uit te brengen met betrekking tot de rapporten en conclusies van dr. Berkhout en dr. Vandamme. Op 7 oktober 2008 is dit briefrapport ontvangen en door de officier van justitie aan het strafdossier toegevoegd. Zeer kort gezegd komen de bevindingen van dr. Coutinho overeen met die van dr. Vandamme. 2.3.14 Bij de vraag naar de causaliteit tussen handelen van verdachte(n) enerzijds en het geconstateerde gevolg anderzijds, in het licht van alternatieve scenario's die het intreden van het gevolg eveneens kunnen verklaren, dient de rechtbank te beoordelen of deze alternatieve scenario's niet onaannemelijk zijn en niet strijdig zijn met de inhoud van voorhanden zijnde bewijsmiddelen. 2.3.15 Op basis van het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen in het strafdossier is vervat, is de rechtbank van oordeel dat het bij de aangevers geconstateerde zwaar lichamelijk letsel - de HIV-besmetting - heel wel mogelijk kan zijn veroorzaakt door anderen dan verdachte en of zijn medeverdachten en op andere wijze dan door de in de tenlastelegging uitgewerkte feitelijkheden. De rechtbank heeft bij het vormen van dit oordeel gelet op de volgende feiten en omstandigheden. 2.3.16 Verdachte en diens medeverdachten alsook meerdere aangevers en getuigen hebben verklaard dat op de seksfeesten overwegend onveilige seksuele contacten plaatshadden, waarbij niet alleen verdachte(n) veelal afzagen van het gebruik van een condoom, maar ook aangevers en de overige op de seksfeesten aanwezige bezoekers. Het seksueel contact beperkte zich daarbij niet uitsluitend tot contacten tussen de verdachte(n) en aangevers, maar ook had het merendeel van de aangevers onderling en met de op de seksfeesten overige aanwezige bezoekers seksuele contacten. Niet valt uit te sluiten dat deze aangevers of overige bezoekers op het moment van de bewuste seksuele contacten drager waren van een virusvariant verwant aan die binnen de door de deskundigen onderzochte clusters van virusvarianten. 2.3.17 Bovendien blijkt uit de aangiften alsook uit de verklaringen van verdachte en diens medeverdachten dat een groot aantal contacten tussen verdachte(n) en aangevers tot stand kwam via ontmoetingen in het Stadspark, gay-sauna's en chatsites op het internet. Meerdere aangevers - zo blijkt uit de genoemde verklaringen - bezochten vaker deze gelegenheden met als doel seksuele contacten te hebben. Niet kan worden uitgesloten dat bij deze bezoeken een kans op besmetting met virusvarianten als aangetroffen in de door de deskundigen onderzochte clusters aanwezig was, terwijl een dergelijke kans gelet op de bevindingen van de deskundigen en de verklaringen van de aangevers en de verdachten niet als onaannemelijk beoordeelt. 2.3.18 De genoemde omstandigheden maken de situatie mogelijk dat op het moment dat de tenlastegelegde gedragingen werden gepleegd - bijvoorbeeld een aangever injecteren met HIV-besmet bloed - deze aangever reeds (enige tijd tevoren) was besmet met een virusvariant uit dezelfde cluster door een ander dan verdachte(n), dan wel kort daarna (nu ook een injectie niet in alle gevallen tot een besmetting hoeft te leiden). Deze situatie is strijdig met een bewezenverklaring voor het onder 1 tot en met 10 primair tenlastegelegde. 2.3.19 De voornoemde conclusies van de getuige-deskundigen omtrent de waarschijnlijkheid van besmettingsketens kunnen daarbij niet worden benut om bewijs voor de causaliteit te leveren. Beide deskundigen hebben te kennen hebben gegeven dat op basis van hun onderzoeken alternatieve scenario's voor de herkomst van het bij aangevers geconstateerde HIV niet kunnen worden uitgesloten. De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, deze alternatieve scenario's niet onaannemelijk of strijdig met de voorhanden zijnde bewijsmiddelen. 2.3.20 Dat de rechtbank de conclusie van dr. Berkhout waar hij rechtstreekse transmissie zeer waarschijnlijk acht niet overneemt, is gelegen in de volgende feiten en omstandigheden. Weliswaar heeft dr. Berkhout het waarschijnlijk of zelfs zeer waarschijnlijk genoemd dat sprake is geweest van rechtstreekse transmissie van de bij verdachte aangetroffen virusvariant maar dat ook hij niet kan uitsluiten dat de besmetting op één van de in 2.3.16 en 2.3.17 beschreven wijzen heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt bovendien vast dat dr. Berkhout zich bij deze conclusies heeft gebaseerd op een strikte tijdslijn die geen recht doet aan de door dr. Danner aangegeven ruime marges met betrekking tot het tijdstip van besmetting van elk van de aangevers. Verder overweegt de rechtbank dat dr. Berkhout in zijn rapport aanvankelijk aangeeft dat een rechtstreekse transmissie tussen verdachte en aangever [Aangever 11] aannemelijk is. Ermee geconfronteerd dat uit het strafdossier niet blijkt van aanwijzingen dat verdachte contact met [Aangever 11] heeft gehad, is de reactie van dr. Berkhout dat een rechtstreekse transmissie tussen medeverdachte [Medeverdachte M] en [Aangever 11] even waarschijnlijk is. Daar komt bij dat dr. Vandamme - zoals hiervoor aangegeven - dergelijke verstrekkende conclusies niet voor haar rekening neemt. 2.3.21 Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem telkens onder 1 tot en met 10 primair tenlastegelegde, voltooide delict van zware mishandeling met voorbedachten rade. 2.4 Voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof en zwaar lichamelijk letsel 2.4.0 Beoordeling 2.4.1 Nu het een feit van algemene bekendheid is dat HIV een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof betreft acht de rechtbank de strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 304 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht wettig en overtuigend bewezen. 2.4.2 Bovendien is de rechtbank van oordeel dat een besmetting met HIV moet worden gezien als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de verklaring van dr. Danner als afgelegd ter terechtzitting voor zover inhoudende dat de thans beschikbare medicatie niet afdoet aan de ernst van de ziekte HIV en het potentieel dodelijke verloop daarvan. Een met HIV besmette persoon dient zich zijn leven lang onder behandeling te stellen van specialisten om verergering van de ziekte zo mogelijk te voorkomen. Daarnaast zijn de bijwerkingen van de medicatie ernstig en de psychische gevolgen voor de patiënt niet zelden van dien aard dat deze blijvend arbeidsongeschikt is. 2.5 Pogingsvarianten 2.5.0 Beoordeling Onder feiten 1 tot en met 10 subsidiair en onder 11 is telkens tenlastegelegd de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade. 2.5.1 Van poging tot het plegen van een delict is sprake wanneer het voornemen van de dader zich heeft geopenbaard door een begin van uitvoering (waarbij het gebruikte middel in beginsel geschikt moet zijn om het delict te voltooien). 2.5.2 De rechtbank is van oordeel dat in die gevallen waarin hierna wordt bewezenverklaard dat sprake is van het inspuiten of injecteren met HIV-besmet bloed - maar gelet op het vorenstaande de causaliteit tussen het inspuiten of injecteren en het geconstateerde letsel niet kan worden bewezen - er sprake is van een begin van uitvoering met een in beginsel voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel geschikt middel. 2.6 Feit 1, incident [Aangever 1] 2.6.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.6.1 De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, waarbij het zwaar lichamelijk letsel volgens hem is toegebracht door zowel het onveilig seksueel contact als het toedienen van een injectie met HIV-besmet bloed. 2.6.2 Standpunt van de verdediging 2.6.3 Zijdens de verdediging is geconcludeerd tot vrijspraak voor het aan verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde. Daarbij is gesteld dat verdachte niet handelde vanuit (voorwaardelijk) opzet op het besmetten van deze aangever en er blijkt van omstandigheden die niet onaannemelijk maken dat aangever op het moment dat verdachte met hem seksuele contacten had en besmet bloed richting of in zijn anus spoot, reeds besmet was met HIV. 2.6.4 Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. 2.6.5 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-078641 d.d. 20 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 229 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 1], waaruit, zakelijk weergegeven: Eind 2005 was ik met alleen met [Medeverdachte M], [Verdachte J] en [Medeverdachte D] in de woning aan de Oude Boteringestraat in Groningen. 2.6.6 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KG/07-018679 d.d. 23 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 25 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: Het is begonnen op een sexfeestje. [Medeverdachte M] begon erover tegen mij. Hij wilde wel bloed van mij aftappen. Hij haalde het bloed uit mijn arm. [Medeverdachte M] had spuitjes. Hij prikte mij daar dus mee. Vervolgens tapte hij bloed af. Hoeveel dit was weet ik niet. Dit aftappen van mijn bloed deden wij in de keuken. [Aangever 1] was hier niet bij. Vervolgens gingen we weer naar de kamer waar [Aangever 1] ook was. [Medeverdachte M] had het bloed afgetapt en het spuitje aan mij gegeven. Ik zag dat [Aangever 1] op zijn buik lag. Vervolgens werd het gelijk in zijn anus gespoten. [Aangever 1] merkte dit niet. [Aangever 1] reageerde niet op het spuitje met bloed. Hij was bezig met seks. Volgens mij was hij met zichzelf bezig. We hebben allebei met het spuitje bloed in de anus gespoten van [Aangever 1]. We hebben dat samen gedaan, ik weet niet wie dat het eerst gedaan heeft en wie de tweede was. Ik weet dat het zonder injectienaald was. Voor de rest weet ik het niet meer. [Medeverdachte M] had eerst GHB in [Aangever 1] zijn drinken gedaan. Dit heb ik niet gezien maar dit vermoed ik. Ik zag namelijk dat [Aangever 1] veranderde in zijn doen en laten. Dit gebeurde aan de Boteringestraat. Volgens mij was er verder niemand anders bij dan [Medeverdachte M], [Aangever 1] en ik. 2.6.7 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KG/07-018679 d.d. 21 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 53 ev, houdende de vrijwel letterlijke weergave van de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte M], waaruit, zakelijk weergegeven: De eerste keer was met [Aangever 1]. [Aangever 1] is ongeveer 4 of 5 keer bij de seksfeesten geweest. Aan de [Straatnaam] en aan de [Straatnaam]. Hij logeerde dan bij [Verdachte J] of aan de [Straatnaam]. Een van die nachten is [Aangever 1] geïnfecteerd door HIV bloed. Het was het bloed van [Verdachte J]. Op een gegeven moment zag ik dat [Verdachte J] een volle spuit van bloed van hem in de anus van [Aangever 1] spoot. Ik heb toen het spuitje van hem overgenomen en heb ook bloed van [Verdachte J] in de anus van [Aangever 1] gespoten. Ik wist dat [Aangever 1] toen nog HIV vrij was. 2.6.8 Een schriftelijk stuk, te weten een rapport van dr. S.A. Danner, internist, d.d. 23 oktober 2007, opgenomen in het strafdossier in de tweede R-C ordner, gebruikt in samenhang met de overigens opgenomen bewijsmiddelen: In april 2005 is [Verdachte J] positief getest op HIV. 2.6.9 De in 2.1.10, 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.2.2 en 2.2.3 opgenomen bewijsmiddelen en de in 2.4 opgenomen overwegingen. 2.6.10 De rechtbank acht gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte M] in de periode 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005 in Groningen met HIV-besmet bloed in of richting de anus van [Aangever 1] heeft gespoten. Gelet op het in paragrafen 2.1, 2.2 en 2.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierbij heeft gehandeld met voorbedachten rade en vanuit het opzet om aan [Aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof toe te dienen. 2.6.11 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank daarbij van oordeel dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact tussen verdachte(n) en aangever niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 2.6.12 Met inachtneming van hetgeen onder paragraaf 2.3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor het hem primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ook in de onderhavige zaak blijkt de rechtbank van omstandigheden die maken dat niet kan worden uitgesloten dat aangever het bij hem geconstateerde letsel van een ander dan van (één van) verdachten heeft opgelopen. Het causaal verband tussen het inspuiten van het met HIV besmette bloed en het bij aangever geconstateerde letsel is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen. Aangever geeft immers ook zelf aan dat hij aanvankelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij bij onbeschermde seksuele contacten in een sauna in Amsterdam in de periode waarin hij ook de seksfeesten van verdachten bezocht, besmet was geraakt. 2.6.13 De rechtbank is met inachtneming van het onder paragraaf 2.5 overwogene van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade middels toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring. 2.6.14 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat hij in de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 december 2005, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, aan een persoon, te weten [Aangever 1], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet - die [Aangever 1], na kalm beraad en rustig overleg heeft ingespoten met zijn met HIV besmet bloed, zijnde dat met HIV besmet bloed een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 2.7 Feit 2, incident [Aangever 2] 2.7.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.7.1 Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot veroordeling voor het aan verdachte onder 2 primair tenlastegelegde, met dien verstande dat wordt bewezenverklaard dat verdachte middels het hebben van onbeschermde seksuele contacten aangever heeft besmet met HIV. 2.7.2 Standpunt van de verdediging 2.7.3 Nu niet te zeggen is dat verdachte handelde vanuit het (voorwaardelijk) opzet op de besmetting van aangever en bovendien niet buiten gerede twijfel blijkt van causaal verband tussen het handelen van verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel, dient verdachte naar de mening van de verdediging te worden vrijgesproken van het hem onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.7.4 Beoordeling 2.7.5 Uit het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen in het strafdossier is vervat is de rechtbank niet gebleken van het wettig en overtuigend bewijs dat er in de zaak van aangever [Aangever 2] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. 2.7.6 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank tevens van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.8 Feit 3, incident [Aangever 3] 2.8.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.8.1 Aan aangever [Aangever 3] is volgens de officier van justitie een injectie met HIV besmet bloed toegebracht. De officier van justitie is derhalve van mening dat verdachte en [verdachte J] het volledig opzet op het besmetten van deze aangever hebben gehad. Aangever heeft bovendien verklaard bij overige seksuele contacten uitsluitend veilige seks te bedrijven. De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder 3 primair tenlastegelegde. 2.8.2 Standpunt van de verdediging 2.8.3 Door de verdediging is geconcludeerd tot vrijspraak voor het aan verdachte onder 3 primair tenlastegelegde. Daarbij is gesteld dat er niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat aangever door toedoen van de injectie met HIV-besmet bloed geïnfecteerd is geraakt. 2.8.4 Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. 2.8.5 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-066213 d.d. 25 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 132 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 3], waaruit, zakelijk weergegeven: Het was ergens in het midden van de maand februari 2006. [[Medeverdachte M] en [Verdachte J] waren aanwezig. Ik lag op mijn buik op het matras in de kamer. Ik lag alleen in de kamer. Ik bemerkte dat [Medeverdachte M] en [Verdachte J] binnenkwamen. Zij liepen naar mij toe en knielden bij mij. Ik voelde wat kouds bij mijn anus en heb duidelijk een prik gevoeld. Bij het opstaan van [Medeverdachte M] en [Verdachte J], zag ik dat 1 van hen iets achter zijn rug hield. Vervolgens liepen zij weg. Ik kon niet zien wat [Medeverdachte M] of [Verdachte J] achter zijn rug vasthield. Dit kon ik niet waarnemen. Ik realiseerde mij in een flits dat er iets gebeurde dat niet goed was. Verder was ik niet meer in staat om daarover na te denken. De prik deed mij pijn. Ik kan mij nog herinneren dat ik een keer een cadeautje van [Medeverdachte M] heb gekregen. Bij één van de uitnodigingen voor een partyavond heeft [Medeverdachte M] telefonisch of per sms aangegeven dat hij een cadeautje voor mij had. Ik was heel benieuwd wat het zou kunnen zijn. Ik had totaal geen idee. Ik dacht dat het een spannend setje zou kunnen zijn. Bij de party werd mij door [Medeverdachte M] een cadeautje overhandigd. Het bleek te gaan om een plastic spuit die nog vacuüm verpakt was. Het ging om een zelfde spuit die zij bij elke party ook in het toilet hadden liggen/ staan. Het was een spuit met een lengte van ongeveer 25 a 30 centimeter. Op het moment dat [Medeverdachte M] die spuit uitreikte, zei hij dat ik er nu helemaal bij hoorde. 2.8.6 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KG/07-018679 d.d. 23 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 25 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: De besmetting van [Aangever 3] was volgens mij begin 2006. [Aangever 3] was al vaker bij mij thuis geweest aan de Colijnlaan. Het is ongeveer op dezelfde manier gegaan als met [Aangever 1]. Hij heeft volgens mij ook GHB gehad. Volgens mij wist hij niet dat hij GHB had gekregen. Ik weet niet hoeveel GHB [Aangever 3] had gekregen. [Medeverdachte M] had dit volgens mij in zijn drinken gedaan. Ik heb dat niet gezien. [Medeverdachte M] verzorgde altijd de drankjes. Volgens mij had hij spuitjes voor het toedienen van GHB. [Medeverdachte M] nam de GHB meestal mee. Ik had het af en toe ook in huis. Ik zag aan [Aangever 3] dat hij ook heel wild werd. Hetzelfde als bij [Aangever 1]. Ook heel ongeremd en naderhand ook heel erg suffig. Toen hij heel suf was, heeft [Medeverdachte M] in de keuken weer bloed bij mij afgenomen. Nadat we weer terugkwamen in de kamer hebben we het bloed in de bil gespoten van [Aangever 3]. Dit keer deden we dat met een injectienaald. Ik weet niet meer hoe het inspuiten ging. Het bloed werd ook deze keer weer uit mijn arm gehaald. Het leek er niet op dat [Aangever 3] van de injectie. 2.8.7 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 5 juli 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 111 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: Ik kan mij nog herinneren op welke plek [Aangever 3] lag ten tijde van het injecteren. Hij lag volgens mij rechtsboven. Hij lag op zijn buik. [Aangever 3] werd in zijn bil geïnjecteerd. 2.8.8 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 9 augustus 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 135 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: Bij [Aangever 3] weet ik nog dat [Medeverdachte M] op een gegeven moment aanwees waar ik moest injecteren. [Aangever 3] is op die manier door ons samen met bloed ingespoten in de bil. 2.8.9 De in 2.1.10, 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.2.2, 2.2.3 en 2.6.8 opgenomen bewijsmiddelen en de in 2.4 opgenomen overwegingen. 2.8.10 De rechtbank acht gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte M] in de periode 27 januari 2006 tot en met 31 maart 2006 in Groningen aangever [Aangever 3] met HIV-besmet bloed heeft geïnjecteerd. Gelet op het onder paragrafen 2.1, 2.2 en 2.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierbij heeft gehandeld met voorbedachten rade en vanuit het opzet om aan [Aangever 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof toe te dienen. 2.8.11 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank daarbij van oordeel dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 2.8.12 Overeenkomstig hetgeen onder paragraaf 2.3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor het hem primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ook in de onderhavige zaak blijkt de rechtbank van omstandigheden die maken dat niet kan worden uitgesloten dat aangever het bij hem geconstateerde letsel door toedoen van een ander dan (één van) verdachten heeft opgelopen. Hoewel aangever zelf heeft verklaard buiten de feesten enkel veilige seksuele contacten te hebben gehad, en deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van aangevers [Aangever 12] en [Aangever 5], is naar het oordeel van de rechtbank op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet uit te sluiten of ondenkbaar dat op de door verdachten georganiseerde seksfeesten sprake is geweest van onveilige seksuele contacten tussen aangever [Aangever 3] en andere op de feesten aanwezige bezoekers (niet zijnde verdachten). Het causaal verband tussen het inspuiten van het met HIV besmette bloed en het bij aangever geconstateerde letsel is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen. 2.8.13 De rechtbank is met inachtneming van het onder paragraaf 2.5 overwogene van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade middels toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring. 2.8.14 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 3 subsidiair tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat hij in de periode van 27 januari 2006 tot en met 31 maart 2006, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, aan een persoon, te weten [Aangever 3], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet - die [Aangever 3], na kalm beraad en rustig overleg heeft geïnjecteerd met zijn met HIV besmet bloed, zijnde dat met HIV besmet bloed een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffout hersteld, de verdediging is hierdoor niet in haar belang geschaad. 2.9 Feit 4, incident [Aangever 4] 2.9.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.9.1 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot veroordeling voor het aan verdachte onder 4 primair tenlastegelegde. Volgens de officier van justitie kan worden bewezenverklaard dat verdachte middels het hebben van onbeschermde seksuele contacten aangever heeft besmet met HIV; voor het toebrengen van met HIV-besmet bloed is geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden. 2.9.2 Standpunt van de verdediging 2.9.3 De verdediging stelt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan verdachte onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde nu niet te zeggen is dat verdachte handelde vanuit het (voorwaardelijk) opzet op de besmetting van aangever en bovendien niet buiten gerede twijfel blijkt van causaal verband tussen het handelen van verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel. 2.9.4 Beoordeling 2.9.5 De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat er in de zaak van aangever [Aangever 4] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. 2.9.6 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank tevens van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.10 Feit 5, incident [Aangever 5] 2.10.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.10.1 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte M] aangever [Aangever 5] een injectie met HIV-besmet bloed hebben toegediend. Hierbij hebben zij het volledig opzet op het besmetten van deze aangever gehad. De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder 5 primair tenlastegelegde. 2.10.2 Standpunt van de verdediging 2.10.3 Van de zijde van de verdediging is gesteld dat verdachte niet heeft gehandeld vanuit (voorwaardelijk) opzet op het besmetten van deze aangever voor zover het gaat om het tenlastegelegde besmetten middels onveilig seksueel contact. Voorts blijkt niet wettig en overtuigend van causaal verband tussen het handelen van verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel, waardoor voor het primair tenlastegelegde vrijspraak dient te volgen. 2.10.4 Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. 2.10.5 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-075236 d.d. 20 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 150 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 5], waaruit, zakelijk weergegeven: Begin maart 2006 ben ik voor de laatste keer bij een seksfeest aan de [Straatnaam] geweest. Ik weet nog maar heel weinig van deze avond. Dit komt omdat ik buiten bewustzijn ben geraakt. Toen ik aan de [Straatnaam] kwam, waren [Medeverdachte M] en [Verdachte J] er in elk geval. Wie er verder waren weet ik niet meer. Die avond heb ik twee of drie glazen bier gedronken. Ook deze keer schonk [Medeverdachte M] dit weer in de keuken in. Het bier smaakte weer bitter. Ik weet nog dat ik me draaierig voelde en op het matras in de woonkamer lag. [Medeverdachte M] en [Verdachte J] waren ook in de woonkamer en waren vlak bij mij op het matras. Ik was naakt en had geen kleding aan. [Medeverdachte M] en [Verdachte J] waren ook naakt. Ik weet niet wat ze deden en of ze iets gezegd hebben. Ik weet verder eigenlijk niets meer. Ik kan het gevoel omschrijven als dat je op een operatietafel ligt en langzaam wegglijdt. Ik had totaal geen controle over mijn lichaam en gleed zo als ik vertelde weg en raakte buiten bewustzijn. Ik ben in het verleden wel eens geopereerd en kan dus daarom dit gevoel omschrijven. Het eerste wat ik me weer kan herinneren is dat ik wakker word en aan het kotsen ben. Ik lag naakt op het matras. [Medeverdachte M] en [Verdachte J] waren ook in de woonkamer. Ik voelde op dat moment een pijnlijke plek in mijn rechter bil die ook stijf aanvoelde. Ik heb dit gevoel op dat moment niet thuis kunnen brengen omdat ik mij slecht voelde en mij nog in een soort roes bevond. Toen ik thuis was voelde ik opnieuw een pijnlijke stijve plek in mijn bil. Ik kan het omschrijven als dat je een injectie in je arm krijgt als je op vakantie gaat. Ik heb er verder toen geen aandacht aan geschonken. 2.10.6 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KG/07-018679 d.d. 23 mei 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 25 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: Verder is er ene [Aangever 5] geweest. Dit was na [Aangever 3]. Ik weet niet meer precies wanneer. [Aangever 5] is iemand van buiten de stad. Hij is een aantal keren bij ons geweest. Hij is ongeveer 40 jaar oud. Ik weet niet wat hij doet voor werk. [Aangever 5] is mogelijk in contact gekomen via de chat door [Medeverdachte M] en [Medeverdachte D]. Ook deze keer ging het weer op dezelfde manier als bij [Aangever 3]. We, [Medeverdachte M] en ik, gingen weer naar de keuken nadat [Medeverdachte M] mogelijk weer GHB in het drankje had gedaan van [Aangever 5]. Hij werd hierdoor ongeremd en vervolgens suf. In de keuken tapte [Medeverdachte M] weer bloed af bij mij. Dit werd vervolgens weer met een injectienaald ingespoten in zijn bil. Ook [Aangever 5] merkte hier schijnbaar niets van. Volgens mij lag [Aangever 5] bij het inspuiten gewoon op de grond. 2.10.7 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 9 augustus 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 135 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: Bij [Aangever 5] weet ik zeker dat [Medeverdachte M] bloed heeft afgenomen uit mijn arm. We zijn toen naar de woonkamer gegaan. [Medeverdachte M] heeft de met HIV bloed besmette naald gezet. Ik bedoel daarmee dat [Medeverdachte M] de spuit met naald in de bil van hem heeft geprikt. Daarna moest ik van [Medeverdachte M] de spuit leegspuiten in de bil. Ik zie voor me hoe dat bij [Aangever 5] is gegaan. [Aangever 5] lag op zijn buik. Peter wenkte mij en wees naar de spuit in de bil en ik moest hem leegmaken. 2.10.8 De in 2.1.10, 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.2.2, 2.2.3 en 2.6.8 opgenomen bewijsmiddelen en de in 2.4 opgenomen overwegingen. 2.10.9 De rechtbank acht gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte M] in de periode 1 februari 2006 tot en met 30 april 2006 in Groningen aangever [Aangever 5] met HIV-besmet bloed heeft geïnjecteerd. Gelet op het onder paragraaf 2.1, 2.2 en 2.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierbij heeft gehandeld met voorbedachten rade en vanuit het opzet om aan [Aangever 5] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof toe te dienen. 2.10.10 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 2.10.11 Overeenkomstig hetgeen onder paragraaf 2.3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor het hem primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ook in de onderhavige zaak blijkt de rechtbank van omstandigheden die maken dat niet kan worden uitgesloten dat aangever het bij hem geconstateerde letsel door toedoen van een ander dan (één van) verdachten heeft opgelopen. Met name blijkt uit de aangifte dat aangever op de seksfeesten ook onveilige seks had met de daar aanwezige bezoekers niet zijnde verdachten. Daarenboven is aangever [Aangever 5] besmet met drie virusvarianten van HIV, twee nauw verwant aan die van verdachte en een variant die niet in de cluster van verdachten en aangevers voorkomt. Het causaal verband tussen het inspuiten van het met HIV besmette bloed en het bij aangever geconstateerde letsel is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen. 2.10.12 De rechtbank is met inachtneming van het onder paragraaf 2.5 overwogene van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade middels toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring. 2.10.13 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 5 subsidiair tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat hij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 30 april 2006, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, aan een persoon, te weten [Aangever 5], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet - die [Aangever 5], na kalm beraad en rustig overleg heeft geïnjecteerd met zijn met HIV besmet bloed, zijnde dat met HIV besmet bloed een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffout hersteld, de verdediging is hierdoor niet in haar belang geschaad. 2.11 Feit 6, incident [Aangever 6] 2.11.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.11.1 De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak met betrekking tot het aan verdachte onder 6 primair en subsidiair tenlastegelegde nu niet uit de bewijsmiddelen blijkt van een injectie met HIV-besmet bloed, noch van (risicovolle) seksuele contacten tussen aangever [Aangever 6] en verdachte (in de tenlastegelegde periode was medeverdachte [Medeverdachte M] nog niet drager van HIV). Derhalve kan noch causaliteit, noch de opzet worden bewezen volgens de officier van justitie. 2.11.2 Standpunt van de verdediging 2.11.3 De verdediging stelt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan verdachte onder 6 primair en subsidiair tenlastegelegde nu niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte handelde vanuit het (voorwaardelijk) opzet op het besmetten van aangever en bovendien niet buiten gerede twijfel blijkt van causaal verband tussen het handelen van verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel. 2.11.4 Beoordeling 2.11.5 De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat er in de zaak van aangever [Aangever 6] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. 2.11.6 Gelet op het onder paragraaf 2.1.overwogene is de rechtbank tevens van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem onder 6 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.12 Feit 7, incident [Aangever 7] 2.12.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.12.1 De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder 7 primair tenlastegelegde. Verdachte en medeverdachte [Medeverdachte M] hebben bij aangever [Aangever 7] een injectie met HIV-besmet bloed toegebracht volgens de officier van justitie. Hieruit volgt dat hun handelen was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bovendien is het het meest waarschijnlijk volgens de officier van justitie dat het bij [Aangever 7] geconstateerde letsel door deze injectie is veroorzaakt. 2.12.2 Standpunt van de verdediging 2.12.3 Zijdens de verdediging is geconcludeerd tot vrijspraak voor het aan verdachte onder 7 primair tenlastegelegde. Daarbij is gesteld dat blijkt van omstandigheden die niet onaannemelijk maken dat het seksuele contact tussen verdachte en aangever niet tot de HIV besmetting heeft geleid. 2.12.4 Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 7 primair en subsidiair tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. 2.12.5 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-079766 d.d. 22 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 210 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 7], waaruit, zakelijk weergegeven: Van mei/juni 2006 tot en met augustus 2006 ben ik een aantal malen op een seksfeest bij [Verdachte J], [Medeverdachte M] en [Medeverdachte D] geweest. In september 2006 werd bij mij een acute HIV-infectie geconstateerd en ben ik behandeld voor een mogelijk daaraan gerelateerde hersenvlies- en hersenstamontsteking. Mijn vijfde bezoek aan de jongens is weer op dezelfde manier gegaan. Ik had sms-contact met [Medeverdachte M] en wij hebben een afspraak gemaakt dat ik weer naar de woning van [Verdachte J] zou gaan om een geile date te hebben. [Medeverdachte M], [Verdachte J] en [Medeverdachte D] waren aanwezig en ik kreeg weer een biertje. Ik weet niet meer van wie, maar het werd weer in de keuken ingeschonken. Al snel na dit biertje ging ik out en weet ik niets meer dan dat ik wakker werd op mijn badhanddoek op het naaktstrand aan de Hoornseplas. 2.12.6 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 5 juli 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 102 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: Ik weet dat [Aangever 7] rechtsboven op het matras lag. Ik weet dat [Aangever 7] op dat moment aardig out was. Hij lag op zijn buik. Hij is in zijn bil geprikt. 2.12.7 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 9 augustus 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 135 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: Ik heb erover nagedacht hoe dat nu exact is gegaan bij het injecteren van die jongens. Bij [Aangever 7] weet ik zeker dat [Medeverdachte M] bloed heeft afgenomen uit mijn arm. Daarna liepen we dan naar de woonkamer. Peter zette dan de met HIV bloed besmette naald, ik bedoeld daarmee dat [Medeverdachte M] de spuit met de naald in de bil van hem heeft geprikt. Daarna moest ik van [Medeverdachte M] de spuit leegspuiten in de bil. Ik heb dat dan ook gedaan. 2.12.8 De in 2.1.10, 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.2.2, 2.2.3 en 2.6.8 opgenomen bewijsmiddelen en de in 2.4 opgenomen overwegingen. 2.12.9 De rechtbank acht gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte M] in de periode 1 mei 2006 tot en met 31 januari 2007 in Groningen aangever [Aangever 7] met HIV-besmet bloed heeft geïnjecteerd. Gelet op het onder 2.1, 2.2 en 2.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierbij heeft gehandeld met voorbedachten rade en vanuit het opzet om aan [Aangever 7] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof toe te dienen. 2.12.10 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank daarbij van oordeel dat verdachte ten aanzien van het hebben van onveilig seksueel contact met aangever niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 2.12.11 Overeenkomstig hetgeen onder paragraaf 2.3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor het hem primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ook in de onderhavige zaak blijkt de rechtbank van omstandigheden die maken dat niet kan worden uitgesloten dat aangever het bij hem geconstateerde letsel door toedoen van een ander dan (één van) verdachten heeft opgelopen. Uit de aangifte van [Aangever 7] blijkt dat deze op de seksfeesten ook met anderen dan verdachten onveilige seksuele contacten heeft gehad. Het causaal verband tussen het inspuiten van het met HIV besmette bloed en het bij aangever geconstateerde letsel is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen. 2.12.12 De rechtbank is met inachtneming van het onder paragraaf 2.5 overwogene van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade middels toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring. 2.12.13 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 7 subsidiair tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat hij in de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 januari 2007, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, aan een persoon, te weten [Aangever 7], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet - die [Aangever 7], na kalm beraad en rustig overleg heeft geïnjecteerd met zijn met HIV besmet bloed, zijnde dat met HIV besmet bloed een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffout hersteld, de verdediging is hierdoor niet in haar belang geschaad. 2.13 Feit 8, incident [Aangever 8] 2.13.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.13.1 Vanwege het Openbaar Ministerie is terzake aangever [Aangever 8] geconcludeerd tot vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde. De officier van justitie acht niet bewezen dat er sprake is geweest van een injectie met HIV-besmet bloed en nu uit het proces-verbaal blijkt dat mogelijk bij de seksuele contacten tussen [Aangever 8], verdachte en de medeverdachten mogelijk gebruik is gemaakt van condooms, is ook (het opzet op) de besmetting via deze weg niet te bewijzen. 2.13.2 Standpunt van de verdediging 2.13.3 Zijdens de verdediging is eveneens geconcludeerd tot vrijspraak voor het primair en subsidiair tenlastegelegde. Enerzijds omdat de causaliteit tussen de gedragingen van verdachten en het bij aangever geconstateerde letsel niet te bewijzen is en anderzijds omdat niet kan worden gezegd dat verdachte heeft gehandeld vanuit het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. 2.13.4 Beoordeling 2.13.5 De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er in de zaak van aangever [Aangever 8] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. 2.13.6 Voorts is de rechtbank, gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit blijkt in casu temeer omdat mogelijk gebruik is gemaakt van een condoom en er derhalve sprake was van veilig seksueel contact. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem onder 8 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.14 Feit 9, incident [Aangever 9] 2.14.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.14.1 Terzake aangever [Aangever 9] heeft de officier van justitie geconcludeerd dat bewezen kan worden dat aan [Aangever 9] door verdachte(n) GHB is toegediend. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat dit niet kan zijn geschied met een andere intentie dan om [Aangever 9] te injecteren met HIV-besmet bloed. Nu bovendien blijkt dat [Aangever 9] dezelfde zeldzame dubbelinfectie heeft als verdachte, is de officier van justitie van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte M] aan [Aangever 9] een injectie heeft toegediend. Derhalve concludeert de officier van justitie tot een veroordeling vanwege het primair tenlastegelegde. 2.14.2 Standpunt van de verdediging 2.14.3 Volgens de verdediging is niet wettig en overtuigend te bewijzen dat aangever [Aangever 9] op de seksfeesten door toedoen van verdachte en de medeverdachte is besmet met HIV. Alternatieve scenario's zijn immers niet onaannemelijk en kunnen het geconstateerde letsel ook verklaren. Daarnaast is volgens de verdediging niet te bewijzen dat verdachte heeft gehandeld vanuit het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [Aangever 9]. 2.14.4 Beoordeling 2.14.5 De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat er in de zaak van aangever [Aangever 9] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. Bij aangever [Aangever 9] is een superinfectie aangetroffen van aan de virusvarianten van verdachte verwante virussen. Weliswaar heeft dr. Berkhout daarvan aangegeven dat een injectie bij het aantreffen van een dergelijke superinfectie een zeer waarschijnlijke vorm van transmissie is, maar de rechtbank acht het wettig en overtuigend bewijs niet enkel op basis van deze stelling geleverd. Dr. Vandamme heeft immers aangegeven dat het aantreffen van een dergelijke superinfectie ook op andere wijzen dan middels een injectie kan worden verklaard. Bovendien blijkt noch uit de verklaring van aangever [Aangever 9], noch uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachten terzake, dat in casu sprake moet zijn geweest van het toedienen van een injectie met HIV-besmet bloed. 2.14.6 De rechtbank is daarnaast, gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het hem onder 9 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.15 Feit 10, incident [Aangever 10] 2.15.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.15.1 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot veroordeling voor het aan verdachte onder 10 primair tenlastegelegde, waarbij het letsel is toegebracht door het hebben van onbeschermd seksueel contact. De officier van justitie acht daarbij het voorwaardelijk opzet aanwezig en overweegt met betrekking tot de causaliteit dat het feit dat het handelen van verdachte(n) tot het letsel heeft geleid, het meest waarschijnlijk is. 2.15.2 Standpunt van de verdediging 2.15.3 De verdediging stelt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem onder 10 primair en subsidiair tenlastegelegde nu niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte handelde vanuit het (voorwaardelijk) opzet op de besmetting van aangever en bovendien niet buiten gerede twijfel blijkt van causaal verband tussen het handelen van verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel. 2.15.4 Beoordeling 2.15.5 De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er in de zaak van aangever [Aangever 10] sprake is geweest van (een poging tot) het besmetten met HIV middels een injectie met besmet bloed. 2.15.6 Met inachtneming van hetgeen onder paragraaf 2.1 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte ten aanzien van het hebben van (onveilig) seksueel contact met aangever het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient om deze reden te worden vrijgesproken van het aan hem onder 10 primair en subsidiair tenlastegelegde. 2.16 Feit 11, incident [Aangever 12] 2.16.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.16.1 Nu aangever [Aangever 12] gevrijwaard is gebleven van een infectie met HIV heeft het Openbaar Ministerie in deze zaak alleen de pogingsvariant tenlastegelegd. Gelet op de verklaring van verdachte en de verklaring van aangever terzake acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en medeverdachte [Medeverdachte M] hebben getracht om aangever [Aangever 12] een injectie met HIV-besmet bloed toe te dienen. De officier van justitie concludeert derhalve tot bewezenverklaring van het onder 11 tenlastegelegde. 2.16.2 Standpunt van de verdediging 2.16.3 De verdediging heeft inzake [Aangever 12] geconcludeerd tot vrijspraak voor het onder 11 tenlastegelegde vanwege het feit dat - nu verdachte waarschijnlijk onder invloed van GHB verkeerde - er geen sprake is van (gedeeld) opzet aan de zijde van verdachte. 2.16.4 Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 11 tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. 2.16.5 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01TN/07-082357 d.d. 27 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 2, pag. 237 ev, houdende een proces-verbaal van aangifte door [Aangever 12], waaruit, zakelijk weergegeven: Rond april 2006 heb ik een tweetal bezoeken gebracht aan de seksfeesten aan de {Straatnaam]. De tweede keer dat ik daar was, had ik met [Verdachte J] en [Medeverdachte M] seks. We hadden veilige seks, we hebben niet geneukt. Ik had wel het idee dat [Medeverdachte M] een poging deed om mij te neuken. [Medeverdachte M] vroeg n.l. aan mij of ik mij om wilde draaien. Ik draaide mij vervolgens om en ging op mijn buik liggen. Ik kon hen vanuit die positie niet meer zien. Zij zaten nog wel bij mij op de matras. Op een gegeven moment voelde en zag ik dat [Medeverdachte M] met zijn vingers met een koude gel bij mijn anus zat. [Medeverdachte M] zei dat dit glijgel kouder was dan de andere. Ik dacht achteraf dat het een soort verdovingsspul was. Op dat moment had ik echter geen argwaan. Af en toe keek ik even op en kon op die manier vanuit mijn ooghoeken [Medeverdachte M] en [Verdachte J] zien. Zodoende wist ik dat [Medeverdachte M] met zijn vingers bij mijn anus zat. Vervolgens heb ik nog gezegd tegen [Medeverdachte M] dat ik mij niet wilde laten neuken door hem en dat hij zich daar dus niet op voor hoefde te bereiden. Ik hoorde dat [Medeverdachte M] hierop zei dat hij dit wel wist en dat dit geen probleem was. Op het moment dat [Medeverdachte M] één van zijn vingers in mijn anus had gestoken, voelde ik een scherpe prik bij mijn anus. Ik voelde die prik tegen het randje van mijn anus. Op dat moment schrok ik en maakte een schrikbeweging door te gaan staan. Ik schrok van de situatie en ging eigenlijk direct daarop staan. Ik ging staan vanuit de positie dat ik op mijn buik lag en stond hierbij midden op het matras. [Verdachte J] en [Medeverdachte M] vroegen allebei: "Is er iets, is er iets?" Ik antwoordde dat hier iets niet klopte. Op dat moment zag ik duidelijk dat [Medeverdachte M] iets onder het matras stopte. Ik zag dat [Medeverdachte M] en [Verdachte J] allebei nog op het matras zaten. Ik kon niet zien wat [Medeverdachte M] onder het matras stopte. Op het moment dat ik zag dat [Medeverdachte M] iets onder het matras stopte, was ik er heel erg goed bij. Tegelijkertijd was ik ook heel bang. Ik was bang geworden door het prikje dat ik had gekregen. Ik dacht op dat moment dat ik een verdovingsprikje had gekregen. Bij het tweede bezoek, zoals ik zojuist hiervoor heb beschreven, was ik er steeds goed bij. Ik heb dus niets gemist. 2.16.6 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 6 juni 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 3, pag. 54 ev, houdende de verklaring van verdachte, waaruit, zakelijk weergegeven: V=En hoe zit het met de andere door jou genoemde [Aangever 12]? A=dat was de [Aangever 12] uit Emmen. Volgens mij werkt hij bij een benzinestation. Dat was ook weer een chatcontact van [Medeverdachte M] of [Medeverdachte D]. Hij is ook een paar keer, twee of drie keer, aan de [Straatnaam] geweest. Toen hij geïnjecteerd was, waren volgens mij [Medeverdachte M] en ik er alleen bij. V=Hoe ging dat toen? A=Ja, gewoon weer op dezelfde manier. Op het moment dat [Medeverdachte M] die naald in zijn bil zette schrok die [Aangever 12] er van. Daarna haalde [Medeverdachte M] die naald er weer uit. Volgens mij is er toen geen bloed geïnjecteerd. Nadat [Aangever 12] uit Emmen schrok verstopte [Medeverdachte M] die spuit met naald. V=lag die [Aangever 12] dan ook op zijn buik? A=Ja V=waar verstopte [Medeverdachte M] die spuit toen dan? A=Die heeft [Medeverdachte M] volgens mij onder het matras, waarop [Aangever 12] uit Emmen lag, verstopt. Ik weet vrijwel zeker dat [Medeverdachte M] die naald onder dat matras heeft verstopt. Kort daarna vertrok [Aangever 12] uit Emmen. Ik vermoedde dat hij vertrok omdat hij was geschrokken. V=was [Aangever 12] uit Emmen ook onder invloed? A=Ja, in elk geval had hij XTC gehad. Volgens mij verder niets. Hij wist volgens mij wel wat er gebeurde. V=heb je die naald later nog gezien? A=Het enige wat ik weet is dat [Medeverdachte M] die naald onder dat matras heeft gedaan. Ik kan me niet herinneren dat ik die naald later bij het opruimen weer heb gezien. 2.16.7 Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL01KN/07-018679 d.d. 3 juli 2007, opgenomen in het strafdossier in ordner 4, pag. 184 ev, houdende de verklaring van medeverdachte [Medeverdachte M], waaruit, zakelijk weergegeven: U leest mij een passage uit de aangifte van [Aangever 12] voor en u vraagt mijn reactie. - Ja, dat kan ik mij wel herinneren. Dat hij wat scherps heeft gevoeld en dat het hem zeer deed. 2.16.8 De in 2.1.10, 2.1.11, 2.1.12, 2.1.13, 2.1.14, 2.2.2, 2.2.3 en 2.6.8 opgenomen bewijsmiddelen en de in 2.4 opgenomen overwegingen. 2.16.9 De rechtbank acht gelet op deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte [Medeverdachte M] in de periode 1 maart 2006 tot en met 30 mei 2006 in Groningen heeft gepoogd om aangever [Aangever 12] te infecteren middels het injecteren met HIV-besmet bloed. Gelet op het onder paragraaf 2.1, 2.2 en 2.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierbij heeft gehandeld met voorbedachten rade en vanuit het opzet om aan [Aangever 12] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door (te trachten) hem een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof toe te dienen. 2.16.10 Gelet op het onder paragraaf 2.1 overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van het hebben van (onveilig) seksueel contact met aangever niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 2.16.11 De rechtbank is met inachtneming van het onder paragraaf 2.5 overwogene van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade middels toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring. 2.16.12 Met betrekking tot hetgeen aangaande de betrouwbaarheid van de aangifte en de verklaring van verdachte door de verdediging alhier in het bijzonder is opgemerkt, verwijst de rechtbank naar hetgeen daaromtrent wordt overwogen en geoordeeld onder de navolgende rechtsoverweging 2.19. Voorts verwijst de rechtbank naar hetgeen in paragraaf 2.1.17 is overwogen met betrekking tot de stelling van de raadsman dat opzet niet kan worden aangenomen nu verdachte waarschijnlijk onder invloed van GHB verkeerde. 2.16.13 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 11 tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat hij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 mei 2006 in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade, aan een persoon, te weten [Aangever 12], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, - die [Aangever 12], na kalm beraad en rustig overleg, heeft getracht te injecteren met zijn met HIV besmet bloed, zijnde dat (met HIV besmet) bloed (telkens) een voor het leven of gezondheid schadelijke stof, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 2.17 Feit 12, Zedendelicten 2.17.0 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.17.1 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 12 A en B tenlastegelegde met dien verstande dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde met betrekking tot [Aangever 6], [Aangever 13] en [Aangever 11]. 2.17.2 De officier van justitie heeft gewezen op het feit dat aangevers bijna allen melding maken van een staat van verminderd bewustzijn na het drinken van één of twee consumpties en het feit dat medeverdachte [Medeverdachte M] GHB in huis had en meenam naar de seksfeesten, hetgeen verdachte wist. Gelet op deze omstandigheden gecombineerd met het feit dat de verschijnselen die aangevers beschrijven, volgens dr. Niesink passen bij het gebruik van GHB is de officier van justitie van mening dat met toepassing van een schakelbewijsconstructie kan worden bewezen dat in alle gevallen door verdachte GHB is toegediend. Verdachte wist van het heimelijk toedienen van GHB en wist daarom ook dat de personen met wie hij seksueel contact had in een staat van verminderd bewustzijn verkeerden. 2.17.3 Standpunt van de verdediging 2.17.4 De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor het aan verdachte onder 12 A en B tenlastegelegde. Enerzijds is daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat medeverdachte [Medeverdachte M] heimelijk GHB toediende aan de bezoekers van de seksfeesten, dan wel dat verdachte daarvan geweten heeft. Verdachte heeft nimmer waargenomen dat medeverdachte [Medeverdachte M] heimelijk GHB toevoegde aan de consumpties van de bezoekers van de seksfeesten. Bovendien kan de door aangevers beschreven staat van verminderd bewustzijn ook worden verklaard door het nuttigen van alcohol in combinatie met andere drugs en - gelet op het tijdstip waarop de seksfeesten veelal werden gehouden - de vermoeidheid. Verdachte en zijn medeverdachten hebben voorts verklaard zich niet te kunnen herinneren dat een van de bezoekers aan de seksfeesten ooit 'out' is gegaan. Daarnaast heeft de verdediging gesteld dat de aangiften op dit punt onbetrouwbaar zijn. Meerdere aangevers hebben vóór het doen van aangifte, onderling contact gehad en over hun ervaringen met elkaar gesproken. Het is allerminst ondenkbaar dat wanneer een aangever bij dergelijke ontmoetingen melding maakte van een vermoeden dat er heimelijk GHB werd toegediend, dit vermoeden al snel een eigen leven is gaan leiden en dat meerdere aangevers hun ervaring in dit licht zijn gaan plaatsen. 2.17.5 Beoordeling Aangaande de tenlastegelegde zedendelicten en de daarover ingenomen standpunten overweegt de rechtbank als volgt. 2.17.6 Uit de processen-verbaal van aangifte blijkt dat meerdere aangevers spreken over een staat van verminderd bewustzijn, slaperigheid, bewustzijnsverlies, geheugenverlies en visuele hallucinaties ten tijde van hun bezoeken aan de door verdachte en de medeverdachten georganiseerde seksfeesten. Aangevers geven daarbij aan dat deze ervaringen aanvingen nadat zij één of twee consumpties hadden genuttigd. Deze consumpties werden overwegend door medeverdachte [Medeverdachte M] in de keuken ingeschonken waarbij toegang tot de keuken aan bezoekers werd ontzegd. Daarnaast maakt een enkele aangever melding van het feit dat de consumpties afwijkend (zout of bitter) smaakten. Medeverdachte [Medeverdachte M] heeft erkend dat hij GHB kocht en heeft gesteld dat op verzoek te hebben verstrekt aan de bezoekers van de seksfeesten. Verdachte heeft aangegeven dat hem door [Medeverdachte M] incidenteel heimelijk GHB werd toegediend. 2.17.7 Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat aan deze feiten en omstandigheden niet de conclusie kan worden verbonden dat medeverdachte [Medeverdachte M] stelselmatig aan alle op de seksfeesten aanwezige bezoekers (heimelijk) GHB heeft toegediend, nog daargelaten de vraag of verdachte daar in dat geval van had moeten weten. De rechtbank overweegt daaromtrent dat de door aangevers beschreven ervaringen weliswaar volgens dr. R.J.M. Niesink, toxicoloog, passen bij het gebruik van GHB, maar volgens deze ook kunnen worden verklaard uit het gebruik van ecstasy en alcohol, waarbij ook de fysieke gesteldheid, gemoedstoestand en vermoeidheid van de gebruiker op de uitwerking van deze middelen een grote invloed heeft. De rechtbank kan derhalve niet elke keer wanneer een aangever melding maakt van verminderd bewustzijn of van de overige beschreven ervaringen, zonder meer de conclusie trekken dat sprake is geweest van het (heimelijk) toegediend hebben gekregen van GHB, zoals de officier van justitie voorstaat. 2.17.8 Daarbij komt dat de rechtbank, evenals de verdediging, niet kan uitsluiten dat de verklaringen van aangevers op dit punt beïnvloed zijn door onderlinge contacten of door de berichtgeving in de media. De rechtbank wijst in dit verband ook op de discrepantie tussen de verklaringen van aangever [Aangever 4] voor zover deze in zijn informatieve gesprek met de politie aangeeft niets aan zijn drinken gemerkt te hebben en bij het doen van aangifte maanden later verklaart dat er iets mis was met zijn drinken in die zin dat het na het drinken van één glas voelde alsof hij al meerdere glazen drank had genuttigd. 2.17.9 Ten aanzien van elke individuele aangever zal dan ook, gelet op het vorenstaande moeten worden vastgesteld of blijkt dat deze in een staat van verminderd bewustzijn is geraakt en zo ja, of er nadat deze toestand intrad nog seksuele handelingen met de betreffende aangever zijn verricht, waarbij het daarbij voor de verdachte kenbaar moet zijn geweest dat er bij de betreffende aangever sprake was van dergelijk verminderd bewustzijn of bewustzijnsverlies. 2.17.10 De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot verdachte in geen van de zaken wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het verrichten van (ontuchtige) handelingen (mede bestaand uit het seksueel binnendringen van het lichaam) met iemand die in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. In al deze incidenten geldt dat voor zover al blijkt van de bedoelde staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht bij aangever, er in die gevallen niet wettig en overtuigend blijkt van seksueel contact tijdens die staat. Voor zover wel blijkt van seksuele contacten staat niet vast dat de daarbij betrokken aangever op dat moment in een voor verdachte(n) kenbare staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. 2.17.11 De rechtbank overweegt daarbij dat het bij de in artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde staat van verminderd bewustzijn gaat om die mate van verminderd bewustzijn waarin van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand kan bieden aan de seksuele verlangens van de ander. Het enkel in zekere mate verkeren onder invloed van alcohol en overige verdovende middelen - waardoor de normaal gehanteerde grenzen in enige mate plegen te vervagen - valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder de strekking van artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. Temeer wanneer daarvan sprake is bij vrijwillig bezochte seksfeesten, waarvan bekend is dat alcohol en verdovende middelen voorradig zijn en door alle aanwezigen genuttigd worden met het oog op de seksbeleving. 2.17.12 Gelet op het vorenstaande dient verdachte naar het oordeel van de rechtbank te worden vrijgesproken van het hem onder 12 A en B tenlastegelegde. 2.18 Feiten 13 en 14, Opiumwetdelicten 2.18.0 Standpunten en beoordeling 2.18.1 De officier van justitie alsook de raadsman van verdachte hebben geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 13 en 14 tenlastegelegde. 2.18.2 Met inachtneming van het bepaalde in 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafrecht volstaat de rechtbank terzake het onder 13 en 14 tenlastegelegde dat dit feit wettig en overtuigend bewezen wordt geacht op basis van de bekennende verklaring van verdachte als ter terechtzitting afgelegd, de verklaringen van medeverdachten [Medeverdachte D] en [Medeverdachte M] dat op de seksfeesten ecstasy en GHB voorhanden waren, dit werd gekocht door verdachte en zijn medeverdachten bij een dealer en dat deze verdovende middelen werden verstrekt en verkocht op de seksfeesten en het feit dat bij de aanhouding van medeverdachte [Medeverdachte M] hoeveelheden ecstasypillen en GHB zijn aangetroffen en inbeslaggenomen. 2.18.3 Ten laste van verdachte is met betrekking tot het onder 13 en 14 tenlastegelegde en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat 13. hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007 in de gemeenten Slochteren en Groningen en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht, verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 14. hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 12 mei 2007 in de gemeenten Groningen en Slochteren en elders in Nederland meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht, verstrekt en vervoerd hoeveelheden 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 2.19 Betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal 2.19.0 Standpunt van de verdediging 2.19.1 Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat de aangiften als onbetrouwbaar moeten worden beoordeeld en dat terughoudend moet worden omgegaan met het bezigen van de aangiften voor de bewijsvoering. 2.19.2 De onbetrouwbaarheid is volgens de verdediging met name daarin gelegen dat door aangevers op een relatief laat tijdstip aangifte is gedaan. Voordat tot het doen van aangifte werd overgegaan, hadden reeds informatieve gesprekken met de politie plaatsgehad, was er sprake van (veelvuldig) contact tussen aangevers onderling en is een voorlichtingsbijeenkomst belegd door het Openbaar Ministerie waarbij op zijn minst sprake was van een situatie waarbij aangevers wederom in contact met elkaar kwamen. Gelet op deze omstandigheden is het allerminst ondenkbaar dat aangevers - gehoord elkaars verhalen - delen van hun verklaringen (onbewust) op elkaar hebben afgestemd. De verklaringen van aangevers komen immers ook voor een belangrijk deel overeen. 2.19.3 Bovendien zijn verdachten veelvuldig door de politie met de verklaringen van aangevers geconfronteerd geweest. Het is daarom niet telkens helder of verklaringen van verdachte en de medeverdachten [Medeverdachte M] en [Medeverdachte D] - op basis van de bij hun uit de aangiften bekende informatie - een verklaring uit eigen waarneming en wetenschap betreft, of dat verdachten conclusies hebben getrokken en hun verklaringen daarop hebben afgestemd. Ook met het bezigen van de verklaringen van verdachten voor het bewijs dient daarom terughoudend te worden omgegaan. 2.19.4 Standpunt van het Openbaar Ministerie 2.19.5 Van de zijde van het Openbaar Ministerie is aangegeven dat de informatieve gesprekken zoals deze tussen de politie en de aangevers, hebben plaatsgehad met inachtneming van de afspraken en regels daaromtrent. Er is bij deze informatieve gesprekken geen sprake geweest van sturende vragen of van impliciete informatieverstrekking. Bij de door het Openbaar Ministerie belegde voorlichtingsbijeenkomst is door de officier van justitie uiteengezet welke de consequenties van het doen van aangifte zouden zijn voor de aangevers. Er is bij deze voorlichtingsbijeenkomst niet inhoudelijk gesproken over de zaak, er zijn slechts mededelingen gedaan over de positie van de aangever in het strafproces. 2.19.6 Dat de verklaringen van aangevers in belangrijke mate overeenstemmen is niet veroorzaakt door de beïnvloeding van aangevers over en weer, maar door het feit dat de modus operandi van verdachten telkens langs geijkte paden liep. Er was sprake van een verdeling van taken en van een vast stramien waarbinnen de seksfeesten verliepen. 2.19.7 Beoordeling De rechtbank overweegt terzake de betrouwbaarheid van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende. 2.19.8 Uit de inhoud van een aantal van de aangiften zou kunnen blijken dat op onderdelen mogelijk sprake is geweest van een beïnvloeding van aangevers over en weer. De rechtbank verwijst in dat verband naar hetgeen is weergegeven in paragraaf 2.17.8. Terzake dat deel van de verklaringen van aangevers dat door de rechtbank voor het bewijs is gebezigd, heeft de rechtbank echter geen reden om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. 2.19.9 De verklaringen van aangevers [Aangever 1], [Aangever 3], [Aangever 7], [Aangever 5] en [Aangever 12], voor zover deze zien op die incidenten waarin sprake is geweest van inspuiting of een injectie met HIV-besmet bloed, worden immers in belangrijke mate ondersteund door de overigens gebezigde bewijsmiddelen. Met name de verklaringen van verdachte komen telkens in detail overeen met de inhoud van de aangiften. Daarbij wijst de rechtbank er op dat verdachte over aangever [Aangever 12] een verklaring heeft afgelegd, vóórdat door [Aangever 12] aangifte is gedaan. 3. STRAFBAARHEID VAN HET FEIT 3.0 Kwalificatie Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op: 1 subsidiair Poging tot medeplegen van zware mishandeling met voordachten rade terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van een voor het leven of de gezondheid schadelijke stof. 3 subsidiair Poging tot medeplegen van zware mishandeling met voordachten rade terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van een voor het leven of de gezondheid schadelijke stof. 5 subsidiair Poging tot medeplegen van zware mishandeling met voordachten rade terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van een voor het leven of de gezondheid schadelijke stof. 7 subsidiair Poging tot medeplegen van zware mishandeling met voordachten rade terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van een voor het leven of de gezondheid schadelijke stof. 11 Poging tot medeplegen van zware mishandeling met voordachten rade terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van een voor het leven of de gezondheid schadelijke stof. 13 Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd. 14 Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd. 4. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE 4.1 Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportages d.d. 25 juni 2007 en 14 januari 2008, opgemaakt door drs. B.T. Takkenkamp, psychiater, de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 23 juli 2007, opgemaakt door drs. J. de Hoop, psycholoog en de psychologische onderzoeksrapportage van dr. J.J. Baneke, psycholoog d.d. 18 september 2008. 4.2 De in de rapporten van drs. Takkenkamp vervatte conclusie - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - luidt als volgt: In het verleden is bij verdachte sprake geweest van depressieve episodes waarbij sprake is geweest van alcoholafhankelijkheid. In de persoonlijkheid zijn aanwijzingen voor afhankelijke en borderline trekken. Er zijn echter geen aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis in engere zin. Er lijkt sprake van afhankelijkheid van verdovende middelen, te weten ecstasy, GHB en alcohol. Op basis van de onderzoeksresultaten is gekeken naar de diagnostische criteria voor een parafilie (een seksuele stoornis) te weten seksueel masochisme, al met al wordt geconcludeerd dat van een dergelijke stoornis geen sprake is. Het is wel zo dat de dominant/submissieve relatie die verdachte met medeverdachte [Medeverdachte M] onderhield, centraal in de tenlastegelegde delicten lijkt te zijn geweest. Ten tijde van de tenlastegelegde delicten speelde alleen de middelenafhankelijkheid, de invloed hiervan op het handelen van verdachte was niet van die mate dat moet worden gezegd dat verdachte in enige mate verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Verdachte is volledig toerekeningsvatbaar voor het hem tenlastegelegde. De kans op recidive wordt als laag ingeschat, terugval in middelengebruik zou mogelijk een recidive verhogende factor kunnen zijn. 4.3 De in het rapport van drs. De Hoop vervatte conclusie - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - luidt als volgt: Er is sprake van een ruim bovengemiddeld intelligente man. In de persoon van verdachte is in enige mate sprake van ontwijkende en afhankelijke trekken, verdachte geeft als gevolg daarvan onvoldoende zijn grenzen aan. Deze persoonlijkheidskenmerken zijn echter niet dermate fors dat van een persoonlijkheidsstoornis moet worden gesproken. Bij verdachte is voorts sprake van kortdurende instabiele relaties. In de relatie met medeverdachte [Medeverdachte M] is een scheefgroei ontstaan die ertoe geleid heeft dat verdachte zijn kritisch vermogen is kwijtgeraakt. Verdachte dient als volledig toerekeningsvatbaar te worden beschouwd voor het hem tenlastegelegde. Er zijn geen aanwijzingen voor gevaar op recidive. 4.4 De in het rapport van dr. Baneke vervatte conclusie - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - luidt als volgt: Bij verdachte is sprake van een neurotische behoefte aan overheersing, waarin masochistische trekken naar voren komen. Er is voorts sprake van een hoog bovengemiddelde intelligentie. Zijn neurotische persoonlijkheid heeft kenmerken van lage zelfwaardering, een zwakke identiteit, innerlijke leegte, angst en achterdocht een neiging tot vluchten in sociaal isolement, middelengebruik en somatiseren. Er is sprake van een terugkerende depressieve stoornis. Op relationeel vlak heeft verdachte moeite zich te binden, en met voldoende vertrouwen te hechten. Verdachtes behoefte aan aandacht lijkt binnen relaties geseksualiseerd te zijn. Het tenlastegelegde wordt deels verklaard vanuit de ziekelijke stoornis van verdachte geestesvermogens, verdachte moet als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. 4.5 De rechtbank overweegt met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat uit de genoemde gedragskundige rapportages blijkt dat er in de relatie tussen verdachte en medeverdachte [Medeverdachte M] sprake was van een ongelijke verhouding. Verdachtes afhankelijke trekken in de persoonlijkheid en zijn behoefte aan overheersing waren daar deels debet aan. De bij verdachte geconstateerde afhankelijke trekken en zijn - volgens dr. Baneke - zwakke identiteit en lage zelfwaardering hebben ertoe geleid dat verdachte zichzelf en medeverdachte [Medeverdachte M] binnen deze ongelijkwaardige relatie niet goed een halt heeft kunnen toeroepen. Op basis van hetgeen in het strafdossier is vervat en de indruk die verdachte ter terechtzitting heeft gemaakt, kan de rechtbank de conclusie van dr. Baneke, dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten deels kunnen worden verklaard vanuit de pathologie van verdachte, volgen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de door dr. Baneke benoemde persoonlijkheidstrekken ook door de beide andere gedragskundigen worden benoemd. De rechtbank is gelet op de inhoud van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de genoemde gedragskundige rapportages van oordeel dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. 4.6 Nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde. 5. STRAFOPLEGGING 5.0 Vordering van de officier van justitie 5.0.1 De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte een gevangenisstraf van 15 jaren wordt opgelegd. Hij heeft bij het bepalen van de eis gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat verdachte, gelet op de bevindingen van de gedragskundigen, volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de rol van verdachte binnen de delicten ten opzichte van zijn medeverdachten. 5.0.2 Standpunt van de verdediging 5.0.3 De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor alle aan verdachte tenlastegelegde feiten behalve feiten 3, 5 en 7, telkens subsidiair, 13 en 14. De verdediging heeft aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoon van de verdachte, met diens aandeel en rol bij de delicten en met het feit dat een geringer aantal feiten bewezen kunnen worden dan door de officier van justitie is geëist. De raadsman bepleit derhalve het mitigeren van de geëiste straf. 5.0.4 Oordeel van de rechtbank 5.0.5 Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie. 5.0.6 Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij en bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking. 5.0.7 Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een vijftal pogingen tot het met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door toediening van een voor het leven of de gezondheid gevaarlijke stof en een tweetal Opiumwetdelicten. 5.0.8 Door het plegen van deze feiten heeft verdachte blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor een ieders recht op integriteit van het lichaam. Terwijl verdachte uit eigen ervaring wist welke verstrekkende gevolgen aan een besmetting met HIV verbonden zijn, heeft hij meerdere pogingen ondernomen om anderen ditzelfde letsel toe te brengen. 5.0.9 Dat het injecteren van of anderszins toedienen van met HIV-besmet bloed in het onderhavige geval als een poging tot het toebrengen van zwaar letsel dient te worden gekwalificeerd, heeft zoals aangegeven te maken met het feit dat het bij aangevers geconstateerde letsel niet met voldoende zekerheid aan het handelen van verdachte kan worden gekoppeld om een bewezenverklaring voor een voltooid delict te rechtvaardigen. Zijn handelen was op het gevolg gericht en geschikt om dat gevolg te bewerkstelligen. Aan de verwerpelijkheid van verdachtes handelen doet het ontbreken van bewijsbaar causaal verband tussen diens handelen en het bij aangevers geconstateerde letsel echter niet af. 5.0.10 Verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte M] zijn gericht en berekenend tewerk gegaan met betrekking tot hun voornemen om aangevers [Aangever 1], [Aangever 3], [Aangever 5], [Aangever 7] en [Aangever 12] te besmetten met HIV. Bij [Aangever 1] staat vast dat hij is uitgenodigd met als doel hem te besmetten. Ook bij de overige bovengenoemde aangevers blijkt van een soortgelijke wijze van handelen. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij op een zo berekenende en verstrekkende wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat deze aangevers in hem en medeverdachte [Medeverdachte M] hadden gesteld. 5.0.11 De onderhavige bewezenverklaarde feiten, met name de feiten tenlastegelegd onder nummer 1, 3, 5, 7 en 11, hebben grote publieke onrust veroorzaakt. Met name in de homofiele gemeenschap, maar ook daarbuiten. De berichtgeving over deze zaak heeft de publieke opinie over homofilie schade berokkend. 5.0.12 Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een periode van bijna anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben verstrekken, verkopen en vervoeren van verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs ernstige schade berokkenen aan hen die het gebruiken, zowel op fysiek als geestelijk vlak en aan het sociaal-maatschappelijk functioneren. De gebeurtenissen als bewezen tonen dat ook aan nu verdachten immers verklaren dat zij deels onder invloed van het middelengebruik tot de bewezenverklaarde feiten zijn gekomen. De rechtbank rekent verdachte ook deze feiten aan. 5.0.13 Met betrekking tot de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd overweegt de rechtbank voorts dat is gebleken dat verdachte in deze werd betrokken door medeverdachte [Medeverdachte M], die een initiërende, sturende en dominante rol in het geheel had. De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte overeenkomstig hetgeen in paragraaf 4. is weergegeven, als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Deze omstandigheid alsmede het feit dat verdachte een in vergelijking met medeverdachte [Medeverdachte M] geringere rol bij de delicten speelde, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van verdachte een lagere straf dient te worden opgelegd dan aan medeverdachte [Medeverdachte M]. 5.0.14 Verdachte is blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister niet eerder terzake soortgelijke feiten met justitie in aanraking geweest. Daar staat tegenover dat de delicten zoals bewezen, zijn gepleegd over een langere periode en dat ook nadat van de GGD een waarschuwing is uitgegaan verdachte is doorgegaan met het pogen anderen te besmetten met HIV. Met name de poging ten aanzien van aangever [Aangever 12] is immers van latere datum. 5.0.15 Het vorenstaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van nagenoemde duur passend en geboden is. 5.0.16 Dat de straf zoals de rechtbank deze passend en geboden acht, lager is dan de straf zoals deze door de officier van justitie is geëist, is daarin gelegen dat de rechtbank - in tegenstelling tot de officier van justitie - voor de feiten 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 7 primair, 9, 10 en 12 A en B tot vrijspraak oordeelt alsmede het feit dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en een meer geringe rol bij de bewezenverklaarde feiten innam dan medeverdachte [Medeverdachte M]. 5.1 Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 302, 303 en 304 van het Wetboek van Strafrecht alsmede artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het onder 1, 3, 5, en 7 telkens primair tenlastegelegde en het onder 2, 4, 6, 8, 9 en 10 telkens primair en subsidiair tenlastegelegde en het onder 12 A en B tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij; - verklaart het onder 1 subsidiair, 3 subsidiair, 5 subsidiair, 7 subsidiair, 11, 13 en 14 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar; - verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar; - verklaart het onder 1 subsidiair, 3 subsidiair, 5 subsidiair, 7 subsidiair, 11, 13 en 14 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij; - veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren; beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht. Dit vonnis is aldus gewezen te Groningen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, mr. A.M.A.M. Kager en mr. J. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2008.