
Jurisprudentie
BG4179
Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6629 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6629 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Medisch onderzoek volledig en zorgvuldig. Voldoende toegelicht dat de met de voorgehouden functies en de daaraan verbonden belasting de belastbaarheid van appellante zoals omschreven in de FML niet overschrijdt. Overschrijding redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM?
Uitspraak
06/6629 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 oktober 2006, 05/2090 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. van der Made, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Made. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.H.J. van Kuilenburg.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was gedurende 25,5 uur per week werkzaam als medewerkster in een fotozaak. Bij een aanrijding in 2001 heeft zij letsel opgelopen aan haar rechterschouder. In verband met een operatie aan die schouder op 1 december 2003 heeft zij zich ziek gemeld. Nadien zijn complicaties opgetreden. Na afloop van de wachttijd van 52 weken heeft het Uwv appellante met ingang van 29 november 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij onderzoek op 15 februari 2005 stelde de arts J.K. Jansen vast dat appellante beperkt is in het verrichten van werkzaamheden. Haar belastbaarheid werd omschreven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Aan de hand daarvan heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) die appellante met inachtneming van haar beperkingen nog kon verrichten. Daarmee kon zij een zodanig inkomen verdienen dat geen verlies aan verdienvermogen resteerde. Daarop heeft het Uwv bij besluit van 31 maart 2005 de WAO-uitkering met ingang van 31 mei 2005 ingetrokken. Na heroverweging door de bezwaarverzekerings-arts, waarbij de beoordeling van de primaire arts werd onderschreven, heeft de bezwaararbeidsdeskundige enkele van de geselecteerde functies laten vervallen in verband met het ontbreken van de vereiste opleiding dan wel ervaring. Dit leidde niet tot een verlies aan verdienvermogen.
3. Bij besluit van 26 oktober 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 maart 2005 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5.2. De Raad zal eerst ingaan op de door appellante opgeworpen vraag of het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt een zodanig gebrek vertoont dat dat besluit om die reden niet in stand kan blijven. Appellante stelt zich op het standpunt dat de arts J.K. Jansen die het primaire onderzoek heeft verricht, geen geregistreerd verzekeringsarts is. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 18 juli 2007 (LJN: BA9904 en volgende) betoogt appellante dat aan het onderzoek daarom een gebrek kleeft, dat niet is opgeheven door het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts, nu deze geen nieuw (volledig) onderzoek heeft verricht, geen informatie heeft opgevraagd bij de curatieve sector en niet alle klachten heeft meegenomen. De Raad is van oordeel, dat voor zover moet worden aangenomen dat Jansen geen geregistreerd arts was ten tijde van zijn onderzoek, het gebrek in dit geval in de bezwaarfase is hersteld. De Raad stelt vast dat de primaire arts appellante heeft onderzocht, zijn bevindingen op inzichtelijke wijze heeft neergelegd in het rapport van 15 februari 2005 en de belastbaarheid van appellante heeft omschreven in de FML. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts appellante op 8 juni 2005 op het spreekuur gesproken en lichamelijk onderzocht. Ook is naar de psychische toestand van appellante gekeken en heeft appellante inlichtingen gegeven over de actuele stand van de behandeling door haar orthopedisch chirurg. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts de dossiergegevens bestudeerd, waaronder inlichtingen van de bedrijfsarts, het verslag van het medisch onderzoek door de arts Jansen en operatieverslagen van de chirurg M.P.J. van der List van 1 december 2003 en van 22 december 2004. Aldus heeft de bezwaarverzekeringsarts een volledig en zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht dat het bestreden besluit kan dragen.
5.3. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad dat hij zich kan verenigen met de overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling door het Uwv. In de beroepsfase heeft de bezwaarverzekeringsarts een reactie gegeven op het beroepschrift en het rapport van de door appellante geraadpleegde ongevalschirurg prof. dr. A.B. van Vugt. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd uiteengezet waarom zij geen reden zag het bestreden besluit te herzien. De Raad vindt alles overziende geen aanleiding te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op zorgvuldige wijze is verricht dan wel te twijfelen aan de juistheid van de daarop gebaseerde conclusies. Aangenomen kan worden dat met de beperkingen als gevolg van de schouderklachten voldoende rekening is gehouden. De beperkingen die dr. Van Vugt aangeeft verschillen overigens slechts marginaal met die welke in de FML zijn opgenomen en onderschreven door de bezwaarverzekeringsarts. Voor beperkingen als gevolg van fibromyalgie en migraine op de datum in geding heeft appellante geen medische onderbouwing gegeven, nog daargelaten dat zij daarvan geen melding heeft gemaakt bij de bezwaarverzekeringsarts.
5.4. De stukken die appellante bij brief van 2 juli 2008 heeft ingezonden brengen de Raad niet tot een ander oordeel over de medische kant van de zaak. Deze stukken betreffen onderzoeken van ruim na de datum hier in geding en werpen geen nieuw licht op de toestand van appellante op de datum die in dit geding centraal staat.
5.5. In een rapport van 25 juli 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in zoverre gewijzigd dat nog enkele functies zijn vervallen in verband met structurele nachtdiensten dan wel een ervaringseis waaraan appellante niet voldoet. De mate van arbeidsongeschiktheid is niet gewijzigd. De schatting berust nu op de functies acquisiteur, verkoper (sbc-code 516180), kassamedewerker, caissière (sbc-code 317030) en meteropnemer (sbc-code 315181), met als reservefunctie de telefonist, centralist (sbc-code 315170). Deze functies waren in de primaire fase al door de arbeidsdeskundige geselecteerd en aan appellante voorgehouden. In de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 oktober 2005 en van 18 december 2006 en het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 23 januari 2006, is naar het oordeel van de Raad voldoende toegelicht dat de met deze functies verbonden belasting de belastbaarheid van appellante zoals omschreven in de FML niet overschrijdt.
5.6. De Raad volgt tot slot appellante niet in haar stelling dat het Uwv de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Trb. 1954, 154 (EVRM) heeft overschreden. De Raad stelt vast dat tussen het indienen van het bezwaarschrift op 11 april 2005 en de definitieve beslechting van het geschil, waarin de Raad in hoger beroep op 5 november 2008 uitspraak doet, nog niet een zodanige termijn is verstreken dat moet worden gesproken van schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM.
5.7. Uit het vorenstaande volgt dat de Raad de aangevallen uitspraak zal bevestigen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en
J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als
griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 november 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
GdJ