Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4203

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2661 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering (verdere) ZW-uitkering. Voldoende overtuigend gemotiveerd dat appellant in staat wordt geacht tot het verrichten van zijn eigen arbeid. Geen andersluidende medische gegevens overgelegd. Geen reden voor het benoemen van een deskundige voor het verrichten van een psychiatrische expertise.


Uitspraak

07/2661 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 maart 2007, 06/4545 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Jongeneel, advocaat te Gouda. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende. 1.2.1. Appellant heeft zich op 12 oktober 2004 ziek gemeld voor zijn werk als beheerder buurthuis bij de Stichting [naam stichting] in verband met psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. 1.2.2. Bij besluit van 6 april 2005 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat hij met ingang van 11 april 2005 geen recht (meer) heeft op ziekengeld, omdat hij in zijn functioneren niet zodanig (meer) belemmerd is dat de verrichtingen die behoren tot zijn arbeid onmogelijk zijn of dat medische belemmeringen een hervatting nog langer in de weg dienen te staan. Bij besluit van 13 juni 2005 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 6 april 2005 ongegrond verklaard. 1.2.3. Bij uitspraak van 3 januari 2006 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 13 juni 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak, alsmede bepalingen gegeven tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het Uwv zijn medisch oordeel niet uitsluitend heeft mogen baseren op het eigen onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts en informatie had moeten inwinnen bij de behandelende psycholoog. 1.3. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv op 20 april 2006 een nieuw besluit op bezwaar (het bestreden besluit) genomen, waarbij de bezwaren van appellant wederom ongegrond zijn verklaard. Onder verwijzing naar een rapportage van bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg van 20 april 2006, die gemotiveerd gereageerd heeft op de verkregen informatie van de psychiater R.W.J. Baas en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige D. Kastelein, is geconcludeerd dat appellant vanaf 11 april 2005 (weer) in staat moet worden geacht zijn arbeid te verrichten. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld geen aanleiding te zien het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten nu er informatie is ingewonnen bij de behandelend psychiater en de bezwaarverzekeringsarts deze informatie heeft meegewogen in haar overweging. De rechtbank heeft voorts overwogen dat van de kant van appellant geen andere medische informatie in het geding is gebracht op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de medische beoordeling. 3. Onder verwijzing naar hetgeen hij reeds in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, heeft appellant gesteld dat zijn klachten onvoldoende tot uitdrukking komen in het bestreden besluit en dat hij zich niet in staat acht zijn eigen werk, waaronder het houden van toezicht op de jongereninloop en het werken met jonge kinderen, uit te oefenen. Voorts acht hij zijn boosheid een onderdeel van het door de psychiater gediagnosticeerde ziektebeeld, te weten een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. In verband hiermee acht hij een uitgebreide en onafhankelijke psychiatrische expertise in de rede liggen. 4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende. 4.1. De Raad ziet in de beschikbare medische informatie omtrent appellant van de hem behandelend psychiater Baas en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige Kastelein onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat deze informatie door de bezwaarverzekeringsarts Momberg in haar rapportage van 20 april 2006 is meegewogen bij haar oordeel en dat hierop een nadere toelichting is gegeven in haar in hoger beroep overgelegde rapportage van 6 augustus 2007. Daaruit blijkt dat door de begeleidend verpleegkundige hetzelfde toestandsbeeld wordt omschreven als bij het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts werd aangetroffen en dat appellant met het reactief beeld naar aanleiding van psychosociale problematiek geschikt wordt geacht voor alle onderdelen van zijn maatstaf werk, inclusief het omgaan met (jonge) mensen. In haar rapportages heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad voldoende overtuigend en gemotiveerd aangegeven om welke reden(en) er geen aanleiding is tot het wijzigen van haar eerder ingenomen standpunt dat appellant vanaf 11 april 2005 in staat wordt geacht tot het verrichten van zijn eigen arbeid. Mede omdat door appellant in hoger beroep geen andersluidende medische gegevens zijn overgelegd, acht de Raad onvoldoende redenen aanwezig voor het benoemen van een deskundige voor het verrichten van een psychiatrische expertise. 4.2. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, is de Raad van oordeel dat appellant met ingang van 11 april 2005 terecht een (verdere) uitkering ingevolge de ZW is geweigerd. 4.3. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 4.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en P.J. Jansen en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008. (get.) C.P.J. Goorden. (get.) E.M. de Bree. GdJ