
Jurisprudentie
BG4228
Datum uitspraak2008-09-26
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB-08_870
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB-08_870
Statusgepubliceerd
Indicatie
Voorlopige voorziening. Rechtsbescherming, artikel 6:13 van de Awb (argumentatieve fuik) of goede procesorde. Belangenafweging.
Na vernietiging van het eerdere besluit waarbij verzoekers bezwaar tegen de uitbreiding van een begraafplaats ongegrond is verklaard, heeft verweerder een nieuwe ruimtelijke onderbouwing ex artikel 19, eerste lid, van de WRO laten opstellen. Verzoeker weigert daarop een reactie te geven hangende zijn beroep tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar, ook nadat hij er uitdrukkelijk op is gewezen dat zijn standpunt niet kan worden meegewogen als hij geen reactie geeft. De voorlopige voorzieningprocedure wordt niet geëigend geacht om de vraag te beantwoorden die rijst als gevolg van de processuele houding van verzoeker: verzet het systeem van rechtsbescherming volgens de Awb, gelet op artikel 6:13 van de Awb, dan wel de goede procesorde zich er tegen dat de door verzoeker voor het eerst in beroep tegen de nieuwe ruimtelijke ordening aangevoerde gronden bij de rechterlijke beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken? Afwijzing verzoek op grond van belangenafweging.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/870
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[verzoeker], wonende te Langerak, verzoeker,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Liesveld, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M.D. Weijers, advocaat te Alblasserdam.
Derde-partij: de gemeente Liesveld, vergunninghoudster.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 27 april 2004, verzonden 4 mei 2004, heeft verweerder de gemeente Liesveld vrijstelling verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) voor uitbreiding van de begraafplaats te Langerak.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 7 juni 2004 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft verzoeker het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 28 oktober 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Bij uitspraak van 5 oktober 2007, procedurenummer AWB 04/1041, heeft de rechtbank het beroep van verzoeker gegrond verklaard, de beslissing op verzoekers bezwaar vernietigd en bepaald dat verweerder met inachtneming van die uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 31 januari 2008 heeft verzoeker bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op zijn bezwaar. Verweerder heeft dit bezwaarschrift als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Dordrecht. Bij brief van eveneens 31 januari 2008 heeft verzoeker bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van 9 mei 2008, procedurenummer AWB 08/380, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen 8 weken opnieuw dient te beslissing op verzoekers
bezwaar. Bij uitspraak van eveneens 9 mei 2008, procedurenummer AWB 08/140, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 28 juli 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. Bij brief van eveneens 28 juli 2008 heeft verzoeker bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 12 september 2008 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [naam werknemer], werkzaam bij vergunninghoudster en eveneens gemachtigde voor verweerder.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
2.1.1. Artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit worden gelijkgesteld: a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Artikel 7:9 van de Awb bepaalt dat wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord.
Artikel 7:11 van de Awb bepaalt:
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.2. De gronden waarop de vrijstelling ziet, hierna: het perceel, hebben de bestemming “Agrarische doeleinden”, met de subbestemming “fruitteelt”.
Op 1 juli 2008 is de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden en de WRO komen te vervallen. Ingevolge artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008/180) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
Artikel 19 van de WRO bepaalde, voor zover hier van belang:
1. De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. (…) De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
(…)
Bij besluit van 24 september 2002 heeft de raad van de gemeente Liesveld zijn bevoegdheid van artikel 19, eerste lid, van de WRO met ingang van 4 oktober 2002 gedelegeerd aan verweerder.
2.2. Het bestreden besluit
In zijn nieuwe beslissing op verzoekers bezwaar stelt verweerder dat er een nieuwe ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, waarbij rekening is gehouden met de overwegingen van de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 5 oktober 2007. Verzoeker heeft daartegen geen bezwaren ingebracht doordat hij hierop niet heeft willen reageren. Volgens verweerder is er (thans) sprake van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Onder verwijzing naar deze nieuwe ruimtelijke onderbouwing en zijn eerdere weerlegging van verzoekers bezwaren, heeft verweerder verzoekers bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
2.3. Gronden van het verzoek voorlopige voorziening
Verzoeker meent in de eerste plaats dat de nieuwe ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk is, aangezien deze is gebaseerd op onjuiste berekeningen en een onduidelijke beargumentering. Volgens verzoeker was hij niet gehouden om hetgeen hij daarover thans in beroep aanvoert, reeds naar voren te brengen in een reactie op de nieuwe ruimtelijke onderbouwing van verweerder voorafgaand aan het nemen van een nieuwe beslissing op zijn bezwaar. Verweerder diende op grond van de uitspraak van de rechtbank zelfstandig een nieuwe ruimtelijke onderbouwing op te stellen. Verzoeker had zijn standpunt over de verleende vrijstelling aan verweerder reeds voldoende duidelijk gemaakt.
Verzoeker meent in de tweede plaats dat hij als gevolg van de verleende vrijstelling onevenredig veel overlast ondervindt. Zijn onroerend goed ligt naast het perceel ligt waarop de vrijstelling ziet. De ophoging van het plangebied leidt tot verlies aan uitzicht uit zijn woning en zettingen in het terrein. Dit leidt tot waardedaling en schade. Tevens betwijfelt verzoeker of de ophoging wel in overeenstemming is met beleid en bepalingen inzake waterhuishouding.
2.4. Beoordeling
2.4.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb onderzoekt de voorzieningenrechter of hij tot het oordeel kan komen dat het bestreden besluit kennelijk rechtmatig dan wel kennelijk onrechtmatig is, in welke gevallen hij het verzoek om voorlopige voorziening in beginsel afwijst respectievelijk toewijst. Het oordeel van de voorzieningenrechter over de (on)rechtmatigheid van het bestreden besluit heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak. Indien de voorzieningenrechter niet tot het oordeel kan komen dat het bestreden besluit kennelijk (on)rechtmatig is, beslist hij op grond van een belangenafweging.
2.4.2. De voorzieningenrechter constateert dat verweerder een nieuwe ruimtelijke onderbouwing heeft laten opstellen naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 5 oktober 2007 en deze bij brief van 1 april 2008 aan verzoeker heeft toegezonden met een verzoek om een reactie binnen vier weken. Verzoeker heeft uitdrukkelijk, onder verwijzing naar de lopende procedures bij de rechtbank, geweigerd inhoudelijk op dat stuk te reageren. Nadat verweerder verzoeker er bij brief van 17 april 2008 op heeft gewezen dat die lopende procedures niet zien op de inhoud van de vrijstelling en dat, indien verzoeker geen reactie geeft op de nieuwe ruimtelijke onderbouwing, bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar verzoekers standpunt daarover niet kan worden meegewogen, heeft verzoeker zijn weigering uitdrukkelijk gehandhaafd.
¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬2.4.3. Gelet op deze feiten komt de voorzieningenrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de argumenten die verzoeker eerst in beroep heeft aangevoerd tegen de nieuwe ruimtelijke onderbouwing. Daartoe overweegt hij dat, indien in een rechterlijke uitspraak de beslissing op bezwaar is vernietigd, de procedure weer terugkeert in de staat waarin deze verkeerde voorafgaand aan het nemen van het vernietigde besluit. De bezwaarprocedure behoeft dus niet in zijn geheel te worden overgedaan. Wel kan het onder omstandigheden, onder meer indien het bestuursorgaan nieuw onderzoek heeft verricht ter onderbouwing van het in bezwaar bestreden besluit, uit het oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk zijn dat ten behoeve van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar de betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld te reageren op dat nieuwe onderzoek.
Door de nieuwe ruimtelijke onderbouwing aan verzoeker toe te zenden heeft verweerder de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. De voorzieningenrechter ziet niet in dat van verzoeker in verband met zijn beroep tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar niet kon worden gevergd te reageren op verweerders nieuwe ruimtelijke onderbouwing. Hangende dat beroep bleef verweerder immers verplicht een inhoudelijk besluit te nemen op verzoekers bezwaar. Dit beroep kon niet tot iets anders leiden dan de opdracht van de rechtbank aan verweerder alsnog binnen een nader genoemde termijn inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van verzoeker.
Onder die omstandigheden rijst de vraag of het systeem van rechtsbescherming volgens de Awb, gelet op artikel 6:13 van de Awb, dan wel de goede procesorde zich er tegen verzet dat de door verzoeker eerst in beroep tegen de nieuwe ruimtelijke onderbouwing aangevoerde gronden bij de rechterlijke beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken. De procedure van een voorlopige voorziening leent zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor het beantwoorden van die vraag.
2.4.4. Gezien het voorgaande komt de voorzieningenrechter, gegeven het algemeen belang dat is gediend met onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit, toe aan de beoordeling van de door verzoeker aangevoerde belangen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verleende vrijstelling in betekenende mate tot overlast of schade zal leiden. Daar komt nog bij, naar verweerder ter zitting heeft verklaard, dat volgens de feitelijk beoogde inrichting alleen het zuidelijk deel van het als begraafplaats vergunde perceel, dat op ongeveer 60 meter van verzoekers woning is gelegen, in gebruik zal genomen worden als grafveld. Het noordelijk deel van dit perceel, dat op een afstand van 15 meter van verzoekers woning ligt, zal vooralsnog in gebruik blijven als moestuin. Zo nodig zal dit in de toekomst in gebruik worden genomen voor de begraafplaats, namelijk als aanvullend parkeerterrein voor 10 tot 15 auto’s en als groenvoorziening. Voorts ontbreekt een begin van onderbouwing voor verzoekers standpunt dat de ten behoeve van het grafveld aangebracht ophoging uit oogpunt van waterhuishouding niet verantwoord zou zijn.
2.4.5. Gelet op het voorgaande prevaleert verzoekers belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet boven het algemeen belang dat is gediend met onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. Vanwege verzoekers houding tijdens de bezwaarprocedure is onzeker of diens ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬argumenten¬ tegen de nieuwe ruimtelijke onderbouwing bij de beoordeling van zijn beroep inhoudelijk aan bod zullen kunnen komen. De ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬door verzoeker gestelde belangen zijn niet voldoende onderbouwd. Voorts is het thans niet aannemelijk dat er op het perceel dat het dichtst bij verzoekers woning ligt, op afzienbare termijn veranderingen zullen plaats vinden.
2.4.6. Het verzoek om voorlopige voorziening moet derhalve worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn,
voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 26 september 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.