Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4229

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers167489 HA ZA 06-1888
Statusgepubliceerd


Indicatie

De vereisten voor aansprakelijkheid wegens nalaten, in dit geval het nalaten direct na ontstaan brand de brandweer te bellen en de brand te blussen. De overwegingen omtrent de gestelde inbreuk op een recht. Overwogen wordt dat dit onrechtmatigheidscriterium geen betrekking heeft op de schadelijke gevolgen (brand) van bepaalde gedragingen die tot die schade hebben geleid.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK BREDA Sector civiel recht Team handelsrecht zaaknummer / rolnummer: 167489 / HA ZA 06-1888 Vonnis van 12 november 2008 in de zaak van de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN NV, gevestigd te Apeldoorn, eiseres, advocaat mr. M.F.Y.J. Kramer, tegen 1. de commanditaire vennootschap SCHRIER INTERNATIONAL TRANSPORT CV, gevestigd te Rilland, 2. [gedaagde], wonende te Waarde, 3. [gedaagde], wonende te Waarde, 4. [gedaagde], wonende te Goes, 5. de naamloze vennootschap NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ NV, gevestigd te 's-Gravenhage, gedaagden, advocaat mr. N.Th. ter Haar Romeny. Partijen zullen hierna Achmea en Schrier c.s. genoemd worden. Gedaagde sub 1 wordt hierna Schrier genoemd, terwijl gedaagde sub 5 zal als Nationale-Nederlanden worden aangeduid. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding met zeven producties; - de conclusie van antwoord met vier producties; - de conclusie van repliek met twee producties; - de conclusie van dupliek; - het verkort proces-verbaal van de zitting van 2 oktober 2007 en ter zitting overgelegde pleitnotities. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. Het geschil 2.1. Achmea vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Schrier c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Achmea van EUR 1.459.768,00, vermeerderd met rente en kosten. 2.2. Schrier c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 3. De beoordeling 3.1. De rechtbank constateert allereerst dat de in de dagvaarding genoemde naam van de gedaagde sub 5, te weten Nationale-Nederlanden Schadeverzekering N.V., afwijkt van de naam die partijen in de overige processtukken hebben gebruikt, namelijk Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Mij. N.V. De rechtbank gaat ervan uit dat sprake is van een omissie in de dagvaarding en dat de gedaagde sub 5 verschenen is. 3.2. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast: ?Op 8 juni 2005 heeft er een brand gewoed in het tuincentrum van Intratuin Halsteren B.V. (hierna: Intratuin) te Halsteren. Als gevolg daarvan zijn het magazijn van het tuincentrum en de zich daarin bevindende zaken voor een groot gedeelte beschadigd. De toedracht van de brand was de volgende. In de avond van 8 juni 2005 is de heer [chauffeur], als chauffeur in dienst van Schrier, met een door hem bestuurde vrachtwagencombinatie – een trekker van het merk Scania met kenteken BP-BL-42 en een daaraan gekoppelde oplegger van het merk Pacton met kenteken OF-54-VT – bij het tuincentrum gearriveerd om aldaar lege karren (‘Deense containers’) op te halen. Er waren toen geen werknemers van Intratuin aanwezig; het bedrijf was gesloten. [chauffeur] heeft de vrachtwagencombinatie achteruit de, direct naast het magazijn gelegen, laad- en loskuil (‘dokkingstation’) ingereden en heeft de luchtvering van de trekker en de oplegger laten zakken. De motor van de trekker heeft hij laten draaien. Vervolgens heeft [chauffeur], die beschikte over een sleutel van het magazijn, de deur van het magazijn geopend, het alarm uitgeschakeld en de roldeur van het dok geopend. Hierna heeft hij de laadklep van de oplegger laten zakken. Op enig moment hierna heeft [chauffeur] geconstateerd dat de elektrische bekabeling tussen de trekker en de oplegger brandde. Hierop heeft [chauffeur] eerst geprobeerd om te kabels los te trekken en de vrachtwagencombinatie uit het dok te rijden wat niet gelukt is. Vervolgens heeft hij de brandweer gebeld. De brand van de bekabeling heeft zich uitgebreid naar de vrachtwagencombinatie en is overgeslagen naar het magazijn van Intratuin. Schrier, van wie de gedaagden sub 2, 3 en 4 de beherende vennoten zijn, was de eigenaar van de vrachtwagencombinatie. De trekker was gebouwd in 2004 en op basis van een onderhoudscontract regelmatig en op de voorgeschreven kilometerafstanden onderhouden door een Scania-dealer te Goes. De bij die trekker geleverde bekabeling viel niet onder het onderhoudscontract. De oplegger was ten tijde van de brand vijf maanden oud, waardoor onderhoud daarvan nog niet noodzakelijk was. Schrier had de vrachtwagencombinatie ingevolge de Wet aansprakelijkheids-verzekering Motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij Nationale-Nederlanden. Nationale-Nederlanden was tevens de AVB-verzekeraar van Schrier. Het risico van schade aan de opstallen, inventaris en voorraden van het tuincentrum was ten tijde van de brand verzekerd bij Achmea. ?In opdracht van zowel Achmea als Nationale-Nederlanden is onderzoek gedaan naar de toedracht en de omvang van de schade. Achmea heeft onderzoek laten verrichten door Crawford & Company (Nederland) B.V. en Biesboer Expertise B.V. De van dit onderzoek gemaakte rapporten zijn als producties 1 tot en met 6 bij dagvaarding in het geding gebracht. Nationale-Nederlanden heeft onderzoek laten verrichten door de heer J.H.G. Vosselman, bijgestaan door de heer J.L.M. Imhoff. Zijn rapporten zijn als producties 1 en 3 bij conclusie van antwoord overgelegd. Uit de overgelegde rapporten blijkt dat de brand van de bekabeling zeer waarschijnlijk veroorzaakt is door “een technisch mankement” in die bekabeling, meest waarschijnlijk in de kabel die dient voor de stroomtoevoer naar het tweede accupakket onder de oplegger. ?In overleg tussen Achmea en Nationale-Nederlanden is de door de brand veroorzaakte schade aan de opstallen, inventaris en voorraden, inclusief opruimingskosten en tuinaanleg, vastgesteld op EUR 1.162.145,00. De bedrijfsschade van Intratuin is door Crawford bepaald op EUR 297.623,00. Achmea heeft haar verzekerde beide bedragen, derhalve een totaal van EUR 1.459.768,00 uitgekeerd. Bij brief van 23 januari 2006 heeft Achmea Nationale-Nederlanden aansprakelijk gesteld en heeft zij Nationale-Nederlanden verzocht om namens haarzelf en haar verzekerden aansprakelijkheid te erkennen. Nationale-Nederlanden heeft daarop niet in positieve zin gereageerd. 3.3. Achmea stelt dat zij gesubrogeerd is in de rechten van Intratuin. Hetgeen Achmea aan haar vordering jegens de verschillende gedaagden ten grondslag heeft gelegd, zal de rechtbank hierna – voor zover nodig – voor ieder van hen afzonderlijk beoordelen. vordering jegens [chauffeur] 3.4. Achmea grondt haar vordering jegens [chauffeur] op onrechtmatige daad. De brand vormt een inbreuk op het eigendomsrecht van Intratuin en is daarmee onrechtmatig, aldus Achmea. Daarnaast heeft [chauffeur] volgens Achmea gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt doordat [chauffeur] (a) de motor van de vrachtwagen, na deze geparkeerd te hebben, heeft laten draaien waardoor spanning op de bekabeling is blijven staan en de brand in die bekabeling kon ontstaan en (b) onjuist heeft gehandeld nadat de brand is ontstaan door in plaats van de brandweer te bellen en te blussen eerst te trachten de kabels te verwijderen en de vrachtwagen(combinatie) weg te rijden. Deze gedragingen kunnen [chauffeur] worden toegerekend op grond van de verkeersopvattingen dan wel op grond van zijn schuld. Indien [chauffeur] de brand zou hebben geblust of direct de brandweer zou hebben gebeld, zou de schade aan de opstallen van Intratuin niet zijn opgetreden, aldus steeds Achmea. 3.5. De rechtbank zal eerst beoordelen of [chauffeur] onrechtmatig heeft gehandeld, hetgeen door Schrier c.s. wordt weersproken. 3.6. Voor zover Achmea aan haar vordering jegens [chauffeur] een inbreuk op een recht ten grondslag heeft gelegd, miskent zij dat dit onrechtmatigheidscriterium is voorbehouden voor gedragingen die zelf een inbreuk vormen op het subjectieve recht van een ander. Achmea betrekt dit criterium ten onrechte op het schadelijke gevolg (de brand) van gedragingen van [chauffeur] (en anderen). Deze zaaksbeschadiging op zich brengt evenwel niet mee dat de handeling waarvan zij het gevolg is, een inbreuk op een recht vormt. De gestelde gedragingen van [chauffeur] dienen daarom getoetst te worden aan de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. 3.7. De vraag of het laten draaien van de motor in de gegeven omstandigheden in strijd is met de hiervoor genoemde ongeschreven norm en mitsdien onrechtmatig is, moet beantwoord worden aan de hand van een weging van de zogenaamde Kelderluik-criteria, waaronder de kans op schade, de aard en ernst van de gevolgen en de bezwaarlijkheid van het treffen van voorzorgsmaatregelen (Zie HR 5 november 1965, NJ 1966, 136). Zoals Schrier c.s. terecht hebben aangevoerd, verplicht niet iedere kans op schade ertoe dat men zich weerhoudt van bepaalde gedragingen of dat men voorzorgsmaatregelen treft. In het algemeen geldt dat een gevaarscheppende gedraging volgens die ongeschreven norm onrechtmatig is indien daarmee meer risico wordt genomen dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord is. 3.8. Achmea heeft gesteld dat de brand in de bekabeling niet zou zijn ontstaan als [chauffeur] de motor af zou hebben gezet. Ervan uitgaande dat dit juist is – Schrier c.s. hebben dit weersproken –, dan brengt dit enkele feit nog niet mee dat het risico van brand door het laten draaien van de motor zo groot was dat [chauffeur] de motor had behoren af te zetten. Achmea heeft niet toegelicht hoe het laten draaien van de motor zich verhoudt tot de kans op brand in de bekabeling. Zij heeft ook niet toegelicht wat de aard is van het “technisch mankement” van de bekabeling. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde rapporten, waar in het rapport van Biesboer Expertise B.V. van 4 juli 2005 is vermeld dat de aard van het mankement vanwege de ernstige mate van destructie niet kon worden vastgesteld. Achmea heeft haar stelling dat de kans op schade als gevolg van het laten draaien van de motor in aanmerkelijke mate is vergroot daarmee onvoldoende gemotiveerd. Evenmin is voldoende onderbouwd dat de kans op schade zo groot was dat [chauffeur] de motor had moeten afzetten. Achmea heeft daarmee niet aan haar stelplicht voldaan. In zoverre ontbreekt mitsdien een deugdelijke grondslag voor de vordering jegens [chauffeur]. 3.9. Bij de beoordeling van de stelling van Achmea dat [chauffeur] onrechtmatig heeft gehandeld nadat de brand was ontstaan, stelt de rechtbank voorop dat de brand niet door [chauffeur] zelf is veroorzaakt. Het nalaten van [chauffeur] om de brand (aanstonds) met de in de cabine van de trekker aanwezige blusser te blussen of om direct de brandweer te bellen, veronderstelt een verplichting om deze maatregelen bij voorrang boven de door [chauffeur] getroffen maatregelen te nemen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke zorgplicht in de gegeven omstandigheden niet op [chauffeur] rustte. Voor het aannemen van zo’n zorgplicht zou in het onderhavige geval in ieder geval vereist zijn dat [chauffeur] zich ervan bewust was dat de door hem getroffen maatregelen geen effect zouden kunnen sorteren, alsmede dat, voor zover dit het gebruik van de brandblusser betreft, dat gebruik voor hem zonder noemenswaardige risico’s mogelijk was. In de schriftelijke verklaring van [chauffeur] die als bijlage bij het als productie 6 overgelegde rapport van Biesboer is opgenomen, is onder meer het volgende vermeld: “(…) Voorafgaande aan de ontdekking van de brand op 8 juni 2005, hoorde ik een knal waardoor ik dacht dat een luchtbalg van de achteras kapot was gesprongen. Ik heb onder de oplegger gekeken maar er was niets te zien. Bij de tweede knal ben ik naar de voorzijde van de oplegger gelopen en toen zag ik dat de kabels en de luchtslangen tussen de trekker en de oplegger in brand stonden. Achteraf begrijp ik dat de knallen zijn veroorzaakt door de luchtslangen, maar op het moment dat ik de brand ontdekte heb ik die relatie niet gelegd. Daarom ben ik ook in de trekker gestapt om de combinatie weg te rijden. Ik wilde verdere schade voorkomen. Toen ik de combinatie niet van zijn plaats kreeg begreep ik dat deze door het ontbreken van luchtdruk, op de rem stond. Uit paniek ben ik de poten van de oplegger omlaag gaan draaien. Ik wilde wat proberen te redden. Achteraf gezien had dat natuurlijk geen zin. De oplegger die door de brand verloren is gegaan was voorzien van twee assen voorzien van enkel lucht. De trekker kan de oplegger, die zonder lucht op de rem staat, niet door zijn remmen trekken. Ik heb bij de ontdekking van de brand ook geprobeerd om de combinatie weg te rijden, maar zowel de trekker als de oplegger stonden zonder lucht en dus op de rem. Ook de trekker stond vast. Het was een vrij nieuwe combinatie en die krijg je nooit door zijn remmen heen. Toen ik bij de voorzijde van de oplegger kwam en de brand ontdekte was het tussen de trekker en de oplegger al zo warm dat ik slechts één stekker los heb kunnen maken. Bij de rest van de aansluitingen kon ik vanwege de warmte niet meer komen. Ik wilde de kabels/stekkers weghalen want ik dacht, dan ben ik het vuur kwijt. Maar het was al te warm. Het ging niet meer. De onderzijde van de koelinstallatie begon ook al te branden en de achterzijde van de cabine van de trekker verkleurde al door de warmte. (…)” Verder is in de door Biesboer opgemaakte notitie van een gesprek met [chauffeur] (bijlage B bij productie 5) vermeld: “(…) In de trekker ligt een 2 KG poederblusapparaat. Deze ligt in een opbergvak achter de bestuurdersstoel, waar deze gemakkelijk kan worden gepakt. [chauffeur] heeft eerst de kabels getracht los te trekken en kon toen vanwege de uitbreidende brand niet meer bij de brandblusser. Hij kon nog wel aan de bestuurderszijde in de cabine komen, maar aangezien de accubak al brandde was hij bang dat de accu’s zouden ontploffen. (…)” Uit deze verklaringen, die in zoverre niet door Achmea bestreden zijn, blijkt dat aan de hiervoor geformuleerde (minimale) vereisten voor onrechtmatig nalaten niet is voldaan. De door Achmea gestelde feiten rechtvaardigen niet de conclusie dat [chauffeur] na het ontstaan van de brand onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering jegens [chauffeur] dient daarom te worden afgewezen. de vordering jegens Schrier 3.10. Hiervoor is overwogen dat de schade niet is ontstaan als gevolg van een onrechtmatige gedraging van [chauffeur]. Dit staat aan toepassing van het bepaalde in artikel 6:170 BW (risicoaansprakelijkheid voor ondergeschikten) in de weg. Voor zover Achmea haar vordering jegens Schrier baseert op artikel 6:170 BW, kan deze derhalve niet worden toegewezen. 3.11. Achmea heeft haar vordering jegens Schrier tevens gegrond op onrechtmatige daad. Voorzover zij heeft aangevoerd dat Schrier door de brand inbreuk heeft gemaakt op het (subjectieve) eigendomsrecht van haar verzekerde, is dit onjuist. Onder 3.6 van dit vonnis, heeft de rechtbank voor de vordering jegens [chauffeur] reeds overwogen dat het onrechtmatigheidscriterium ‘inbreuk op een recht’ niet kan worden betrokken op de schadelijke gevolgen (de brand) van de gedragingen van [chauffeur] of anderen. Hetgeen de rechtbank daar heeft overwogen geldt evenzeer voor de vordering jegens Schrier. De door Achmea gestelde gedragingen van Schrier dienen getoetst te worden aan het in artikel 6:162 BW genoemde zorgvuldigheidscriterium. 3.12. Achmea heeft allereerst naar voren gebracht dat Schrier heeft gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt doordat zij geen adequaat brandpreventie- en brandbestrijdingsbeleid heeft gevoerd en zij [chauffeur] niet heeft voorzien van richtlijnen en instructies hoe hij in geval van brand diende te handelen. Het is niet gebleken dat [chauffeur] wist dat hij het in de cabine aanwezige poederblusapparaat kon gebruiken en dat hij wist hoe hij dit moest gebruiken. Indien Schrier dit wel zou hebben gedaan, zou [chauffeur] de brand geblust hebben of zou hij eerder dan nu het geval is de brandweer gebeld hebben. Daardoor zou het overslaan van de brand naar het magazijn voorkomen zijn, aldus Achmea. Voorts, zo heeft Achmea tijdens het pleidooi gesteld, had Schrier [chauffeur] moeten instrueren de motor uit te zetten. 3.13. Bij conclusie van antwoord hebben Schrier c.s. hiertegen onder meer aangevoerd dat de aanwezigheid van een brandblusser in de cabine alleen bij het vervoeren van gevaarlijke stoffen vereist is, dat [chauffeur] bekend was met de aanwezigheid van de brandblusser in de cabine en dat hij een opleiding gevolgd heeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (diploma ADR) en uit dien hoofde bekend was met de wijze waarop die brandblusser gebruikt diende te worden. Een en ander is door Achmea niet weersproken. Verder hebben Schrier c.s. onweersproken gesteld dat er geen door Schrier te verstrekken richtlijnen voor brandbestrijding bestaan. Zonder nadere toelichting, die Achmea niet heeft gegeven, valt dan niet in te zien welke (ongeschreven) regels Schrier heeft overtreden. Onder 3.8 van dit vonnis heeft de rechtbank voor de vordering jegens [chauffeur] al overwogen dat Achmea niet heeft toegelicht hoe hoe het laten draaien van de motor zich verhoudt tot de kans op brand in de bekabeling en evenmin wat de aard is van het “technisch mankement” van de bekabeling. Dat geldt ook voor de vordering jegens Schrier. Achmea heeft daarom onvoldoende onderbouwd dat de kans op het ontstaan van de brand in de bekabeling zo groot was dat Schrier daarmee rekening diende te houden en [chauffeur] op dit specifieke punt instructies had moeten geven. 3.14. Achmea heeft ten tweede gesteld dat Schrier onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij de bekabeling niet heeft laten onderhouden (door de Scania-dealer) of deze zelf heeft gecontroleerd op afwijkingen. Voor het eerst tijdens het pleidooi heeft Achmea hieraan toegevoegd dat het voor Schrier mogelijk was geweest om de bekabeling onder het Scania-onderhoudscontract te doen vallen. Door het ontbreken van onderhoud en controle is de kans op brand als gevolg van een mogelijke beschadiging van de isolatie van de kabels of corrosie van de contacten in aanzienlijke mate vergroot, aldus Achmea. Volgens Achmea werd de bekabeling intensief gebruikt en moet worden aangenomen dat daardoor de isolatie van de kabels beschadigd is waardoor kortsluiting is ontstaan. 3.15. Tussen partijen is niet in geschil dat de bekabeling niet door de Scania-dealer is onderhouden. Schrier c.s. hebben echter aangevoerd dat de bekabeling wel degelijk door Schrier visueel is gecontroleerd. Volgens Schrier c.s. was er geen sprake van functieverlies van de kabels en was er geen sprake van een zichtbare externe beschadiging. Zij wijzen erop dat de trekker ten tijde van de brand nog maar 1,5 jaar oud was en betwisten dat het door Achmea bedoelde technische mankement bij controle ontdekt had kunnen worden. 3.16 De rechtbank overweegt dat de vraag of Schrier in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt beantwoord dient te worden door weging van de hiervoor reeds genoemde Kelderluik-criteria. Zoals Schrier c.s. terecht hebben aangevoerd, verplicht niet iedere kans op schade ertoe dat men zich weerhoudt van bepaalde, gevaarzettende gedragingen of dat men voorzorgsmaatregelen treft. De rechtbank herhaalt dat in het algemeen geldt dat een gevaarscheppende gedraging volgens de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm pas onrechtmatig is indien daarmee meer risico wordt genomen dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord is. 3.17 Door Achmea is tegenover de betwisting door Schrier c.s. onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd dat sprake was van functieverlies van de bekabeling. Tijdens het pleidooi heeft Achmea uiteengezet dat indien de bekabeling begrepen zou zijn in een onderhoudscontract, deze – bij gebreke van een storing – vooral visueel zou zijn geïnspecteerd, zij het op een reguliere basis. Indien een dergelijke inspectie ontbreekt, is het op zichzelf juist dat, zoals Achmea stelt, het defect in de bekabeling mogelijk voorkomen had kunnen worden, althans indien dit defect visueel waarneembaar zou zijn geweest. Dat dit defect visueel waarneembaar is geweest, is weliswaar door Achmea gesuggereerd waar zij refereert aan mogelijke corrosie of beschadiging van de isolatie van de kabels waardoor kortsluiting zou zijn opgetreden, maar is niet met stukken of anderszins onderbouwd. Tijdens het pleidooi heeft Achmea haar stelling dat er sprake is geweest van een voortdurend aan- en afkoppelen van de oplegger waardoor schade aan de kabels kan optreden, niet langer gehandhaafd. Zoals hiervoor ook al is overwogen, blijkt uit het in opdracht van Achmea tot stand gekomen rapport van Biesboer dat de aard van het defect vanwege de destructie niet meer kon worden vastgesteld. Dat een mogelijk visueel defect bij een visuele controle had kunnen worden weggenomen, vormt een onvoldoende onderbouwing van de stelling dat de kans op brand als gevolg van het ontbreken van inspectie – aangenomen dat die heeft ontbroken – in aanmerkelijke mate is vergroot, althans in zodanige mate dat regelmatige visuele inspectie nodig was. Achmea heeft daarom onvoldoende onderbouwd dat Schrier uit dien hoofde onrechtmatig gehandeld heeft. Aan de vraag of de gedragingen van Schrier aan haar moeten worden toegerekend, zoals door Achmea gesteld en door Schrier c.s. betwist, komt de rechtbank niet toe. Het is evident dat ook de beherende vennoten van Schrier bij gebreke van onrechtmatig handelen van de vennootschap niet aansprakelijk kunnen worden gehouden. de vordering jegens Nationale-Nederlanden 3.18 De vordering jegens Nationale-Nederlanden is door Achmea gebaseerd op artikel 6 WAM. Uit het voorgaande volgt evenwel dat, zoals Schrier c.s. terecht hebben betoogd, van burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de bezitter van de vrachtwagencombinatie als bedoeld in artikel 3 lid 1 WAM geen sprake is. Andere dan de hiervoor besproken grondslagen voor aansprakelijkheid van de bezitter en de bestuurder van de vrachtwagencombinatie zijn door Achmea niet gesteld. De als gevolg van het gebrek in de bekabeling van de vrachtwagencombinatie veroorzaakte brandschade is daarom niet gedekt door de WAM-verzekering. Voor zover de vordering is gegrond op artikel 6 WAM dient deze te worden afgewezen. Onbesproken kan blijven of de schade die in het onderhavige geval is ontstaan in het vereiste causale verband met deelname aan het verkeer staat en in hoeverre regres op grond van de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 mogelijk is. kosten 3.19 Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. 4. De beslissing De rechtbank: wijst de vorderingen van eiseres af; veroordeelt eiseres in de kosten van het geding, deze voor zover aan de zijde van gedaagden gevallen tot op heden begroot op EUR 10.351,00, waarvan EUR 5.684,00 wegens salaris procureur (4 punten x EUR 1.421,00); verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. Van Andel, mr. Louwerse en mr. Dekker en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2008.