Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4232

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers180632 HA ZA 07-1631
Statusgepubliceerd


Indicatie

-


Uitspraak

vonnis RECHTBANK BREDA Sector civiel recht Team handelsrecht zaaknummer / rolnummer: 180632 / HA ZA 07-1631 Vonnis van 12 november 2008 in de zaak van [eiser], wonende te Breda, eiser, advocaat mr. W.J.G. Schröder, tegen de openbare rechtspersoon DE GEMEENTE BREDA, zetelend te Breda, gedaagde, advocaat prof. mr. dr. B.P.M. van Ravels. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de conclusie van antwoord - de conclusie van repliek - de conclusie van dupliek - het pleidooi en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. Het geschil 2.1. [eiser] vordert om de Gemeente Breda bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen: Primair: 1. tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade aldus, dat [eiser] zoveel mogelijk terug in de positie wordt gebracht als wanneer het schadeveroorzakende feit (de inbreuk op het beeldrecht) niet had plaatsgehad, te weten dat de Gemeente Breda [eiser] in de gelegenheid had gesteld om de beelden: - Deelbeweging Pyramide 2, polyester-plastiek - Zelfstandige Draaiing, polyester - Twee via een, polyester conform hun oorspronkelijke vormgeving, materiaal en afmetingen opnieuw te vervaardigen en/of te doen vervaardigen in opdracht van en/of op aanwijzingen van [eiser]; 2. tot betaling van de kosten die met het opnieuw maken van de beelden zijn gemoeid (o.a. materialen, arbeidskosten, atelier, etc.) zulks op basis van een door [eiser] vooraf op te stellen begroting van die kosten; 3. tot betaling aan [eiser] van een voorschot op de onder 2 genoemde kosten; Subsidiair: 4. tot betaling van een bedrag aan (immateriële) schadevergoeding omtrent de hoogte waarvan [eiser] zich nader wenst uit te laten, in geval van afwijzing van zijn primaire vordering; Primair en subsidiair: 5. tot veroordeling van de Gemeente Breda in de kosten van deze procedure, die voor salaris daaronder begrepen. 2.2. De Gemeente Breda voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 3. De feiten 3.1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten: a. [eiser] is beeldend kunstenaar. b. In het kader van de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR) heeft de Gemeente Breda in 1978 en 1979 van [eiser] een drietal kunstwerken aangekocht te weten: - Deelbeweging Pyramide 2, polyester-plastiek - Zelfstandige Draaiing, polyester - Twee via Een, polyester c. De BKR is in 1987 geëindigd. d. Medio 2005 heeft de Gemeente Breda aan [eiser] diverse BKR-kunstwerken in eigendom terug gegeven. e. [eiser] heeft bij brief van 3 november 2005 bij de Gemeente Breda geïnformeerd naar de status van een drietal kunstwerken, waaronder de Zelfstandige Draaiing en Twee via Een, alsmede een derde kunstwerk “Uit-inwendig gericht” en tevens de Gemeente Breda verzocht of de betreffende kunstwerken (terug) in eigendom aan hem kunnen worden overgedragen. f. De gemeente Breda heeft [eiser] bij brief van 28 juni 2006 medegedeeld dat het werk “Uit-inwendig Gericht” in 2003 is overgedragen aan BK. Omtrent de status van de andere twee kunstwerken blijft de Gemeente Breda het antwoord schuldig, maar vermeldt “dat de registratie van kunstwerken in het verleden te wensen over liet” en “omdat iedere vorm van documentatie ontbreekt kunnen wij u helaas niet verder helpen”. g. Nadien is [eiser] gebleken dat het werk “Deelbeweging Pyramide 2” niet valt te traceren. h. [eiser] heeft de Gemeente Breda bij brief van 2 oktober 2006 aansprakelijk gesteld en uitgenodigd tot vergoeding van de schade over te gaan. i. Bij brief van 10 oktober 2006 laat de Gemeente Breda aan [eiser] weten dat de aansprakelijkheidstelling is doorgeleid aan haar WA-verzekeraar. j. Bij brief van 8 februari 2007 deelde de verzekeraar aan [eiser] mede dat de kwestie niet onder de dekking valt. 4. De beoordeling 4.1. [eiser] grondt zijn vorderingen op artikel 25 lid 1 sub d van de Auteurswet. Hij voert aan dat de omstandigheid dat zijn werken niet meer traceerbaar zijn op zichzelf al een inbreuk vormt op zijn eer en goede naam. De vrees dat de drie spoorloze kunstwerken vernietigd zijn wordt volgens [eiser] versterkt door het feit dat het werk “het Getijdenobject” zonder zijn medeweten vernietigd werd en het feit dat alle andere BKR-kunstwerken wel aan hem terug in eigendom zijn overgedragen. 4.2. De gemeente Breda betwist dat zij de drie kunstwerken heeft vernietigd. Volgens de Gemeente Breda kan haar niet worden verweten dat zij niet meer kan achterhalen waar de drie BKR-kunstwerken zich thans bevinden, omdat zij in het kader van de BKR in de jaren ‘70 en ‘80 circa 20.000 kunstwerken heeft aangekocht en het destijds, bij gebreke van automatiseringsmogelijkheden, te kostbaar en te complex was om een registratie bij te houden van alle kunstwerken die zij onder zich had. 4.3. De rechtbank overweegt als volgt: De door [eiser] ingestelde vorderingen zijn alle gebaseerd op de feitelijke stelling dat [eiser] vreest dat zijn kunstwerken zijn vernietigd of in het ongerede zijn geraakt. [eiser] stelt dus niet dat ze zijn vernietigd of in het ongerede zijn geraakt. Op basis van enkel genoemde vrees kunnen de vorderingen niet worden toegewezen. 4.4. Indien [eiser] al bedoeld zou hebben stellig te stellen dat de kunstwerken zijn vernietigd of in het ongerede zijn geraakt en indien veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat dit zo was, dan nog levert de vernietiging van die kunstwerken geen aantasting op van het auteursrecht op basis van artikel 25 lid 1 sub d van de de Auteurswet (zie het arrest Jelles/Zwolle, Hoge Raad 6 februari 2004, LJN: AN7830). In het geval dat de kunstwerken in het ongerede zijn geraakt heeft te gelden dat het niet sluitend documenteren van 20.000 BKR-kunstwerken vanaf de jaren ‘70 van de vorige eeuw in zijn algemeenheid niet is aan te merken als onzorgvuldig en onrechtmatig jegens [eiser]. Bijzondere omstandigheden die vernietiging of het in ongerede doen raken ten aanzien van [eiser] onrechtmatig maken zijn niet gesteld. De conclusie luidt dan ook dat [eiser] reeds om deze redenen niet ontvankelijk dient te worden verklaard in alle vorderingen. 4.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente Breda worden begroot op: - vast recht 251,00 - salaris procureur 1.536,00 (4 punt × tarief EUR 384,00) Totaal EUR 1.787,00 5. De beslissing De rechtbank 5.1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen, 5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente Breda tot op heden begroot op EUR 1.787,00; 5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. Leijten en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2008.