Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4257

Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/860660-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Doorrijden na aanrijding. Bestuurder passeert drie fietsers en veroorzaakt ongeval. Ontkent betrokkenheid.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/860660-06 Uitspraak d.d. : 5 november 2008 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [verdachte] geboren op : [geboortedatum] adres : [adres] plaats : [woonplaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2008. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 12 mei 2006 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op [straatnaam], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem verdachte, letsel was toegebracht en/of aan een fiets toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem verdachte schade was toegebracht; artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994; 2. hij op of omstreeks 12 mei 2006 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een motorvoertuig (bedrijfsauto) die [slachtoffer] heeft aangereden, althans met een motorvoertuig (bedrijfsauto) is ingereden op, althans gestuurd heeft in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht; Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 12 mei 2006 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een motorvoertuig (bedrijfsauto) die [slachtoffer] heeft aangereden, althans met een motorvoertuig (bedrijfsauto) is ingereden op, althans gestuurd heeft in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht; 3. hij op of omstreeks 12 mei 2006 te Panningen, in elk geval in de gemeente Helden, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam], over genoemde weg rijdend(e) fietser(s) links is gaan inhalen, en toen de door hem, verdachte, ingezette inhaalmanoeuvre zodanig heeft uitgevoerd dat hij, verdachte in botsing is gekomen met een van voornoemde fietsers, te weten [slachtoffer], althans de hem, verdachte, ingezette inhaalmanoeuvre niet op een veilige wijze heeft voltooid, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 22 oktober 2008 gevorderd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft zij gevorderd dat deze bewezen zullen worden verklaard. De raadsman van verdachte heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Met betrekking tot de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - gesteld: Verdachte is niet bij het verkeersongeval betrokken geweest en heeft ook niet door zijn gedraging dit verkeersongeval veroorzaakt. Daarenboven heeft verdachte door te stoppen de gelegenheid geboden om in ieder geval de identiteit van het motorrijtuig vast te stellen. Verdachte heeft op een verantwoorde manier de voor hem rijdende fietsers ingehaald en betwist dat de door hem bestuurde bus in aanraking is gekomen met de door het slachtoffer bestuurde fiets. Feit 3 kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht. 7.2 Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 2 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Met name acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het opzet had (ook niet in voorwaardelijke zin) op levensberoving of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. 7.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 7.3.1 Samenvatting van de bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank 1. de verklaring van verdachte ter terechtzitting Op 12 mei 2006, omstreeks 11.45 uur, heb ik als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto) daarmede gereden over de [straatnaam] te Panningen. Op die weg heb ik met mijn voertuig drie voor mij rijdende fietsers, twee meisjes en een jongen, ingehaald. Tijdens dit inhalen is de jongen met zijn fiets ten val gekomen. Dit zag ik gebeuren. Ik constateerde, door door het zijraam te kijken, dat er met de jongen niets aan de hand was. 2. de verklaring van de aangever [slachtoffer] Op 12 mei 2006, omstreeks 11.45 uur, fietste ik samen met [getuige 1] en [getuige 2] richting Beringe over een weg waarvan ik de naam niet weet. Aan de rechterkant van die weg stond een rode zandcontainer. Tijdens het passeren van die container hoorde ik dat van achteren een voertuig naderde en dat dit voertuig begon te toeteren. De bestuurder toeterde een aantal keren achter elkaar, ongeveer 3 of 4 keer. Hierna fietste ik door langs de container en ging voorbij de container direct naar rechts. Ik fietste vervolgens langs de stoeprand aan de rechterkant van de weg. Daarna voelde ik dat het voertuig tegen de achterkant van het achterwiel van mijn fiets aan botste. Dit ging best hard en ging allemaal heel erg snel. Ik vloog over het stuur van mijn fiets. Ik probeerde de klap op te vangen met mijn ellebogen om te voorkomen dat mijn hoofd op de stoeprand kwam. Ik voelde veel pijn in mijn rechter elleboog. Hierna ben ik opgestaan. De man in het busje stopte even verder. Na een korte woordenwisseling reed de man weg zonder zijn identiteit bekend te maken. De man reed in een witte bus. Ik heb mij onder doktersbehandeling gesteld. Als schade aan de fiets van het slachtoffer werd door de verbalisant geconstateerd: stuur van de fiets zat los, reflector was uit het achterwiel en er zat een lichte slag in het achterwiel. 3. de verklaring van de getuige [getuige 1] Op 12 mei 2006 fietste ik met mijn klasgenoten [getuige 2] en [slachtoffer] over een weg richting Beringe. Ik weet niet meer hoe deze weg precies heet, maar ik meen iets met [straatnaam]. Wij fietsten op deze weg eerst met zijn drieën naast elkaar omdat er niemand achter ons kwam. Op deze weg stond aan de rechterkant een rode zandcontainer. [slachtoffer] haalde de container als eerste in en vervolgens zijn wij - [getuige 2] en ik - met zijn tweeën de container ook gepasseerd. Toen wij halverwege de container fietsten, hoorde ik getoeter, niet één keer maar wel vijf keer achterelkaar. Vervolgens reed [slachtoffer] de container voorbij, en reed naar de kant van de rechter stoep. [getuige 2] en ik fietsten ook snel voorbij de container en gingen ook naar de rechterkant. Hierna zag ik dat een wit busje ons passeerde. De bestuurder reed vervolgens met de rechtervoorkant van zijn bus tegen het achterwiel van [slachtoffer] aan. Hierna zag ik dat [slachtoffer] viel. Hij viel over zijn stuur heen en kwam op zijn rug of zijkant op de stoep terecht. Wij zijn direct gestopt met fietsen. De bestuurder van de bus stopte ook. Na een korte woordenwisseling reed de bestuurder van de bus door en vertelde niet wie hij was en waar hij vandaan kwam. 4. de verklaring van de getuige [getuige 2] Op 12 mei 2006, omstreeks 11.45 uur, fietste ik met [getuige 1] en [slachtoffer] over de [straatnaam] richting Meijel. Op deze weg stond aan de rechterzijde een container langs de kant. Ik fietste met [getuige 1] achter [slachtoffer]. Tijdens het inhalen van deze container hoorde ik dat een voertuig achter ons begon te toeteren, dit hoorde ik wel 4 of 5 keer. Ik zag dat [slachtoffer] voorbij de container naar rechts fietste. [getuige 1] en ik fietsten ook weer direct naar rechts, richting de rechter stoeprand. Ik zag dat een witte bus [getuige 1] en mij voorbij reed en ik zag hierna dat de witte bus tegen [slachtoffer] aan reed. Hij reed met de rechter voorkant tegen de linker achterkant van de fiets van [slachtoffer] aan. Ik zag dat [slachtoffer] aan de rechterkant van zijn fiets viel en op de stoep tegen de grond viel. Ik zag dat [slachtoffer] hierna opstond. Ik zag dat vervolgens het witte busje stopte. Hierna ontstond er een woordenwisseling tussen de bestuurder van het busje en [slachtoffer] en vervolgens reed de man in het witte busje weg zonder te vertellen wie hij was of waar hij vandaan kwam. 5. een medische verklaring van de behandelend huisarts Bij [slachtoffer], [geboortedatum], heb ik als letsel waargenomen bulten en schaafwonden. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd wettig en overtuigend de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank nog als volgt. De rechtbank acht op grond van de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], die hebben gevoeld dan wel gezien dat verdachte met de rechtervoorkant van zijn bus tegen de linker achterkant van de fiets van het slachtoffer aan reed, de betrokkenheid van verdachte bij het ongeval vaststaat en acht daarom ook het onder 3 ten laste gelegde feit bewezen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat voor verdachte zijn betrokkenheid bij het ongeval voldoende duidelijk moet zijn geweest, nu hij immers volgens zijn eigen verklaring de fietser heeft zien vallen terwijl hij, verdachte, hem passeerde en zich nog naast die fietser bevond. Na het ongeval is verdachte weliswaar met zijn bedrijfsauto gestopt, maar is hij niet uitgestapt om zich daadwerkelijk te vergewissen of letsel was toegebracht aan het slachtoffer en/of schade aan de fiets. Enkel vanuit het raam van de bedrijfsauto heeft verdachte gekeken of het slachtoffer gewond was en zulks terwijl hij toch gezien had dat de fietser ten val was gekomen. Ten aanzien van de schade aan de fiets geeft verdachte ter zitting zelfs toe dat hij daar niet naar heeft gekeken. De rechtbank is van oordeel dat het enkel even stoppen met een voertuig na een ongeval niet voldoende is om een ander de gelegenheid te geven de identiteit van de bestuurder en het motorrijtuig vast te stellen. Daartoe dient degene die bij een ongeval is betrokken op de plaats van het ongeval behoorlijk gelegenheid te bieden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig. Verdachte heeft dat niet gedaan. 7.4 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de sub 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 12 mei 2006 te Panningen, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op [straatnaam], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan [slachtoffer], letsel was toegebracht en/of aan een fiets toebehorende aan [slachtoffer], schade was toegebracht; 3. hij op 12 mei 2006 te Panningen, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam], over genoemde weg rijdende fietsers links is gaan inhalen, en toen de door hem, verdachte, ingezette inhaalmanoeuvre zodanig heeft uitgevoerd dat hij, verdachte in botsing is gekomen met een van voornoemde fietsers, te weten [slachtoffer], door welke gedraging van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, en het verkeer op de weg werd gehinderd. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert onder 1 op het navolgende misdrijf en onder 3 de navolgende overtreding: 1. Overtreding van artikel 7, eerste lid aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. 3. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het misdrijf sub 1 is strafbaar gesteld bij artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994. De overtreding sub 3 is strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 22 oktober 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ten aanzien van het sub 1 ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, met bevel dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast en voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en dat verdachte ten aanzien van het sub 3 ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 300,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 dagen en voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de gevorderde straf - voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de feiten van ongeveer 2½ jaar geleden dateren. 10.3 De overwegingen van de rechtbank De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving. In de onderhavige zaak heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van een ongeval waarbij hij betrokken was en dat door hem was veroorzaakt. Verdachte heeft tijdens het passeren van 3 fietsers de voorop rijdende fietser met zijn bedrijfsauto geraakt. Uit de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], die bij hem fietsten, komt naar voren dat verdachte zich vermoedelijk heeft geërgerd aan het rijgedrag van de voor hem rijdende jeugdige fietsers. Ook ter zitting heeft hij hiervan blijk gegeven. Doorrijden na een aanrijding is een ernstig strafbaar feit waardoor anderen met onevenredige schade worden opgezadeld. Door aldus te handelen heeft verdachte zich onttrokken aan zijn verantwoordelijkheid die van hem als deelnemer aan het verkeer wordt vereist. Blijkens het meest recente uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 9 oktober 2008 is verdachte niet eerder ter zake van een overtreding van de Wegenverkeerswet veroordeeld. De rechtbank houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, een gepaste bestraffing vormt en in dit geval een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank zal het aantal te werken uren onbetaalde arbeid stellen op 40 en bevelen dat, voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid aan verdachte op te leggen. In de onderhavige zaak is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overschreden met een termijn van ongeveer 5 maanden. De rechtbank houdt hiermee bij de strafoplegging rekening zoals door de Hoge Raad is overwogen in zijn arrest van 17 juni 2008 (LJN: BD2578). 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 62, 91; Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 7, 176, 177, 179. BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de sub 1 en 3 ten laste gelegde feiten zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; ten aanzien van feit 1: veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 40 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid; beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast; verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid; ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden; bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; ten aanzien van feit 3: veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 300,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 dagen; ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden; bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Vonnis gewezen door mrs. J.H.M. Delnooz-Engels, M.J.H. van den Hombergh en W.A.H.J. Poppeliers, rechters, van wie mr. J.H.M. Delnooz-Engels voorzitter, in tegenwoordigheid van P.W.A. Beckers als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 5 november 2008. mr. W.A.H.J. Poppeliers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. typ:pb