Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4268

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers398199 / KG ZA 08-936 WT/CN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 7:232 lid 2 BW. Vordering tot ontruiming gehuurde woning in kort geding. Hulp aan gedaagde in noodsituatie. Voorshands is, gelet op alle omstandigheden, voldoende aannemelijk dat sprake is van een huurovereenkomst van naar zijn aard korte duur, zodat gedaagde geen beroep op huurbescherming toekomt. De ontruiming wordt toegewezen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht, voorzieningenrechter zaaknummer / rolnummer: 398199 / KG ZA 08-936 WT/CN Vonnis in kort geding van 17 juli 2008 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser bij dagvaarding van 22 mei 2008 en (herstel)dagvaarding van 24 juni 2008, procureur mr. J. Stam, tegen [gedaagde], verblijvende te [woonplaats], gedaagde, procureur mr. P.R. Worp. Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd. 1. De procedure 1.1. Bij tussenvonnis van 13 juni 2008 is bepaald dat de behandeling van deze zaak zal worden voortgezet op 11 juli 2008 en is [eiser] bevolen [gedaagde] te dagvaarden met inachtneming van de wettelijke voorschriften. Iedere verdere beslissing, waaronder de beslissing over de kosten, is aangehouden. 1.2. De dagvaarding van 24 juni 2008 is inhoudelijk gelijk aan de dagvaarding van 22 mei 2008. [gedaagde] is ter zitting van 11 juli 2008 verschenen. Ter terechtzitting heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding van 24 juni 2008. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. 2. De feiten 2.1. [eiser] huurt een woonhuis/bedrijfsruimte aan de [adres] te Amsterdam (het pand). [eiser] woont daar en voert vanuit het pand met een compagnon een bouwbedrijf. Op de bovenetage huurden twee dames een kamer van [eiser]. 2.2. In oktober 2007 heeft [eiser] een gedeelte van de bovenetage van het pand, door [eiser] aangeduid als de knutselkamer, in gebruik gegeven aan [gedaagde]. [gedaagde] verblijft sindsdien in die ruimte (verder ook de kamer). Afgesproken is dat [gedaagde] voor het gebruik van de kamer een financiële bijdrage van EUR 250,- per maand zou leveren. 2.3. [eiser] heeft in samenspraak met de eigenaar van het pand besloten de bovenverdieping te renoveren. [eiser] heeft de huur opgezegd aan de dames op de bovenverdieping. Zij zijn per 1 mei 2008 vertrokken. 2.4. [eiser] heeft ook [gedaagde] verzocht de kamer te verlaten. [gedaagde] heeft dit tot op heden geweigerd. 2.5. Bij de stukken zit een verklaring van [persoon 1] (mede ondertekend door [persoon 2]) van 10 juni 2008, waarin onder meer staat: “(…) [gedaagde] heeft mij een paar weken na onze eerste kennismaking gevraagd om hem uit zijn noodsituatie te helpen. (…) In dezelfde periode vertelde [gedaagde] mij dat hij geen woon/verblijfplaats heeft. Hij leefde van dag tot dag en van motel tot motel. Het duurde niet lang voordat hij mij wederom heeft gevraagd of hem niet uit deze moeilijke situatie kan helpen door bij vrienden te informeren voor een tijdelijke verblijfplaats. (…) Dat wil zeggen dat hij op straat zou komen te staan als er niets geregeld kon worden. Dit heeft als mens en als vriend diep geraakt en heb toen direct in mijn vriendenkring geiformeerd of er mogelijkheden waren voor een snelle oplossing door middel van kamerverhuur. Eén van die vriend[eiser]s [eiser]. (…) Het zou gaan om een paar weken, hooguit 3 maanden..[gedaagde] beloofde met zijn hand op zijn hart dat hij in de tussen tijd zou gaanzoeken naar vervangde woonruimte. Hij zou er als aan doen om zich aan de gemaakte afspraken te houden. [gedaagde] heeft vanaf het begin geweten dat het een tijdelijke oplossing was. (…) Hij heeft de gemaakte afspraken keihard geschonden. Hij heeft de goedheid van [eiser] en van iedereen die geprobeerd heeft hem te helpen misbruikt. (…) Ik heb getracht om hem op andere gedachten te brengen en de redelijkheid in hem proberen aan te spreken, maar tot mijn grote spijt ben ik erachter gekomen dat hij niet van plan is te vertrekken. (…)” 3. Het geschil 3.1. [eiser] vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen het bij hem in gebruik zijnde gedeelte van de bovenetage van het pand te ontruimen, met machtiging om de ontruiming zo nodig met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. 3.2. [eiser] stelt daartoe dat hij in oktober 2007 door [gedaagde] werd benaderd. [gedaagde] was zijn baan kwijt geraakt door ongeoorloofd verzuim in verband met fanatieke godsdienstbeleving en verbleef in een hostel voor EUR 60,- per nacht. Hij kon dit niet betalen. Als oplossing heeft [eiser] toen de knutselkamer aan [gedaagde] in gebruik gegeven. [eiser] betwist dat sprake is van een huurovereenkomst. [gedaagde] is slechts opvang geboden. Er is alleen een vergoeding afgesproken voor de nuts-voorzieningen. [gedaagde] heeft vervolgens een matras en meubilair in de kamer geplaatst. In verband met renovatieplannen heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om de kamer per 1 mei 2008 te verlaten, een en ander mondeling en op een termijn van twee maanden. [gedaagde] weigert echter te vertrekken. Omdat de bouwwerkzaamheden moeten beginnen heeft [eiser] spoedeisend belang bij ontruiming van de kamer. [gedaagde] is overigens ook zijn financiële verplichtingen niet nagekomen. Hij deed aanvankelijk soms kleine klusjes om zijn verblijf ‘terug te verdienen’, maar dit liep niet. [gedaagde] is verder een onaangename logé: hij veroorzaakt veel (geluids)overlast, is bedreigend jegens [eiser], heeft de deur opengetrapt en getracht een contract met Nuon te sluiten op naam van [eiser]. 3.3. [gedaagde] voert verweer. Hij voert daartoe aan dat hij zes maanden in een tempel heeft gewoond, naar India is geweest en heeft gewoond bij verschillende personen. Hij heeft in totaal ongeveer tien dagen in een hotel gezeten. Vervolgens kwam de mogelijkheid van het verblijf bij [eiser] voorbij. Er is sprake van een huurovereenkomst. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft aangeboden aan [eiser] om op den duur iets groters te gaan zoeken, maar volgens [eiser] was dit geen probleem. [gedaagde] wist dat er verbouwingsplannen waren, maar er zou nooit een datum zijn afgesproken. [gedaagde] stelt de huur tot 1 mei 2008 in natura of contant te hebben betaald. Nuon heeft hij gebeld omdat de stroom was afgesloten. Op 1 mei 2008 was [eiser] zijn spullen aan het weghalen. [gedaagde] heeft toen de politie gebeld. De huur is door [eiser] opgezegd op een termijn van vijf weken. Dit is te kort. [gedaagde] heeft geen vervangende woonruimte en zal na ontruiming op straat komen te staan. 4. De beoordeling 4.1. Een vordering tot ontruiming is in kort geding alleen toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen en eiser bij ontruiming een spoedeisend belang heeft. 4.2. Hoewel het gelet op de (woon)situatie van [gedaagde] eind 2007 en de overgelegde verklaring van [persoon 1] en [persoon 2], aannemelijk is dat de kamer aan hem is aangeboden als vriendendienst, moet er voorshands wel van worden uitgegaan dat sprake is van een huurovereenkomst van een (onzelfstandige) woonruimte. De ruimte is immers aan [gedaagde] ter beschikking gesteld om (tijdelijk) in te wonen en beide partijen verklaren dat hiervoor een financiële tegenprestatie van EUR 250,- per maand is overeengekomen. 4.3. Voorshands is echter ook voldoende aannemelijk dat er, gelet op alle omstandigheden van het geval, sprake is van een huurovereenkomst van naar zijn aard korte duur, zodat [gedaagde] geen beroep op huurbescherming toekomt. Gelet op voornoemde verklaring, die door [gedaagde] niet is betwist, is [gedaagde] door [eiser] uit een noodsituatie geholpen en was het nooit de bedoeling dat zijn verblijf in de kamer van [eiser] een permanent karakter zou krijgen. [gedaagde] heeft zelf erkend dat hij ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst al heeft aangegeven op zoek te zullen gaan naar een andere woning en dat hij op de hoogte was van de op handen zijnde renovatie. De kamer was ook niet geschikt voor bewoning op langere termijn. Het betrof een (knutsel)kamer die niet in gebruik was als woonruimte. Door [eiser] is onbetwist gesteld dat de spullen die daarin stonden ‘tijdelijk aan de kant zijn geschoven om ruimte te maken voor [gedaagde]’. Onder voornoemde omstandigheden is het beroep van [gedaagde] op huurbescherming in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dat [gedaagde] thans zegt dat hij niet wist wanneer de renovatie zou gaan plaatsvinden, doet daar niet aan af. De voorbereidingen voor de renovatie zijn inmiddels aangevangen en de overige huurders van de bovenetage zijn al vertrokken. De huurovereenkomst dient dan ook - zoals afgesproken - te eindigen. 4.4. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat de huur aan hem is opgezegd tegen 1 mei 2008. Hij heeft daarover verklaard dat de termijn van opzegging volgens hem te kort was (vijf weken), waardoor hij onvoldoende tijd had om een andere verblijfplaats te vinden. Hij verklaarde nog steeds zoekende te zijn. Daarmee erkent [gedaagde] dat hij voornemens was en is de woning te verlaten in het kader van de renovatie. Hij had alleen een ruimere opzegtermijn willen krijgen. Ten tijde van de zitting op 11 juli 2008 waren inmiddels echter ruim elf weken verstreken sinds 1 mei 2008. Deze termijn is gelet op alle omstandigheden ruimschoots voldoende voor een rechtsgeldige opzegging. [gedaagde] heeft inmiddels voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden op het vertrek uit de kamer. 4.5. Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de huurovereenkomst is beëindigd, zodat [gedaagde] de woning dient te ontruimen. De door [eiser] gevraagde voorziening kan dan ook worden toegewezen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat voorshands ook voldoende is gebleken dat [gedaagde] zich niet gedraagt zoals een goed huurder betaamt, zodat de huurovereenkomst ook om die reden in een eventuele bodemprocedure kan worden beëindigd. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. [gedaagde] heeft erkend dat hij sinds 1 mei 2008 niet meer aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. Hij kan niet aantonen dat hij daar voor 1 mei 2008 wel aan heeft voldaan. Verder is ter zitting gebleken dat sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen [eiser] en [gedaagde]. [eiser] lijkt de wanhoop nabij. Aangezien [eiser] zelf in het pand woont en werkt, dient aan deze situatie zo spoedig mogelijk een einde te worden gemaakt. 4.6. [gedaagde] zal als de grotendeels grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op: - dagvaarding EUR 85,44 - vast recht 254,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.155,44 4.7. Er bestaat geen aanleiding [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de dagvaarding van 22 mei 2008 en de daarbij behorende advertentiekosten, omdat [gedaagde] daarbij ten onrechte niet was gedagvaard op de plaats van zijn werkelijk verblijf. Dit dient voor rekening van [eiser] te blijven. 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen acht dagen na de betekening van dit vonnis met al het zijne en al de zijnen het pand aan de [adres] te Amsterdam te ontruimen en ontruimd te houden en ter beschikking van [eiser] te stellen, met machtiging van [eiser] om - voor zover nodig - de ontruiming met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen; 5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.155,44; 5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 5.4. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. W. Tonkens - Gerkema, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. C. Neve, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2008.?