Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4275

Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6282 WAO + 07/850 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Medische beperkingen onderschat? Te weinig rekening gehouden met vermoeidheidsverschijnselen samenhangend met medicijngebruik. Urenbeperking? Bij nader besluit alsnog gedeeltelijke WAO-uitkering. Vergoeding rente over nabetaling uitkering.


Uitspraak

06/6282 WAO 07/850 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] ( hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2006, 05/2373 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ( hierna: Uwv). Datum uitspraak: 5 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.R. Wever, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 29 januari 2007 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar van dezelfde datum ingezonden. Daarbij is tevens een rapport van 29 december 2006 van E.F. Couvreur, bezwaararbeidsdeskundige, overgelegd. Bij aanvullend verweerschrift is een rapport van 30 januari 2007 van W. Ruitenberg, bezwaarverzekeringsarts, in geding gebracht. Bij brief van 21 april 2008 heeft de gemachtigde van appellant, mr. B.P. Kuhn, kantoorgenoot van voormelde gemachtigde, nog een reactie gegeven op het besluit van 29 januari 2007. Bij brief van 14 augustus 2008 heeft mr. Kuhn twee medische stukken overgelegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2008. Aanwezig waren appellant in persoon en mr. Kuhn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant, voorheen werkzaam als ober/medewerker algemene dienst voor 40 uur per week, is op 23 januari 1994 uitgevallen met pijnklachten, klachten in verband met een HIV-infectie en epilepsie. Per einde wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de klasse 80 tot 100%. Van december 2003 tot 1 juli 2004 heeft hij als medewerker callcenter in Ierland gewerkt voor 40 uur per week; op laatstgenoemde datum heeft hij zich ziek gemeld in verband met een toename van zijn klachten. Nadien is zijn uitkering krachtens de WAO voortgezet naar de klasse 80 tot 100%. Bij een herbeoordeling eind 2004 is appellant gezien door een verzekeringsarts van het Uwv, die heeft vastgesteld dat de medische toestand van appellant is verbeterd en de bij appellant bestaande beperkingen heeft vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens is de arbeidsdeskundige van het Uwv in zijn rapport van 24 maart 2005 tot de conclusie gekomen, dat appellant geschikt moet worden geacht voor de laatstelijk verrichte arbeid van medewerker callcenter; subsidiair zijn enkele voor appellant geschikt geachte functies geselecteerd, waarmee hij, vergeleken met het (geïndexeerde) loon dat hij als ober verdiende, een zodanig inkomen zou kunnen verdienen dat een verlies aan verdiencapaciteit van 7,5% resteert. Hiervan uitgaande heeft het Uwv bij besluit van 4 april 2005 de WAO-uitkering van appellant per 25 mei 2005 ingetrokken. 2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 april 2005 en daarbij medische stukken van zijn behandelend artsen overgelegd. Na rapportage door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 26 augustus 2005 (hierna het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 3. Namens appellant is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij is, kort gezegd, aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat te weinig rekening is gehouden met vermoeidheidsverschijnselen samenhangend met zijn medicijngebruik. Tevens is naar zijn mening een urenbeperking aangewezen. Alleen al daarom zijn de functies te zwaar voor appellant. Eveneens is gewezen op de eerder overgelegde medische informatie. 4.1. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en beslissingen gegeven over betaling van proceskosten en vergoeding van griffierecht. Daarbij heeft de rechtbank het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig en deugdelijk geacht. Door de (bezwaar) verzekeringsarts is rekening gehouden met de informatie uit de behandelende sector. Deze informatie biedt geen aanknopingspunten voor het aannemen van een urenbeperking of het aannemen van meer (fysieke) beperkingen, aldus de rechtbank. 4.2. De rechtbank heeft de arbeidskundige basis van het bestreden besluit echter ondeugdelijk geoordeeld: voor de houdbaarheid van de (primaire) stelling van het Uwv is het nodig dat een goed zicht bestaat op de belasting behorend bij het werk van medewerker callcenter. Nu een dergelijk zicht geheel ontbreekt, moet het besluit alleen al deswege vernietigd worden. Ook aan de subsidiaire stelling kleven gebreken: zonder nadere toelichting is het onduidelijk waarom voor het zogenoemde maatmanloon het loon van de ober/medewerker algemene dienst wordt genomen en niet de verdiensten behorend bij de arbeid die laatstelijk in Ierland werd verricht. 5. In het namens appellant ingestelde hoger beroep zijn met name de eerder aangevoerde grieven herhaald. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust en heeft, als hiervoor aangegeven, ter uitvoering van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar van 29 januari 2007 genomen. 6.1. De Raad oordeelt als volgt. 6.2. De Raad constateert dat het hoger beroep zich met name richt op de medische beoordeling door de rechtbank. De Raad kan zich in de overwegingen terzake van de rechtbank vinden: dat voor appellant meer en andere beperkingen zouden moeten gelden dan in de FML opgenomen is onvoldoende onderbouwd. De overgelegde informatie van de internist K. Brinkman en de neuroloog P. Verlooy biedt daarvoor geen aanleiding. Dat sprake zou zijn van een stemmingsstoornis is niet (afdoende) gebleken: er is geen rapportage van een deskundige op dit gebied voorhanden die de stelling terzake van appellant kan ondersteunen. Met het medicijngebruik en de eventuele bijwerking daarvan is door de (bezwaar) verzekeringsartsen rekening gehouden. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt voor zover aangevochten. 6.3.1. Als aangegeven heeft het Uwv naar aanleiding van de aangevallen uitspraak het besluit van 29 januari 2007 genomen. Daarbij is, onder handhaving van de medische basis van het bestreden besluit, gelet op het aan het besluit van 29 januari 2007 ten grondslag liggende rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Couvreur, alsnog besloten de in Ierland verrichte arbeid als niet passend aan te merken, appellant per 1 december 2003 (doorlopend) voor 80-100% arbeidongeschikt te beschouwen en op de in Ierland verdiende inkomsten artikel 44 van de WAO toe te passen. Laatst bedoelde toepassing wordt per datum uitval, 1 juli 2004, beëindigd. Vervolgens is, uitgaande van het loon dat appellant als ober verdiende als maatmanloon, vastgesteld dat hij met de (deels reeds eerder) geselecteerde gangbare arbeid een zodanig inkomen kan verdienen dat een loonverlies van 16,5% resteert. De WAO-uitkering van appellant wordt met ingang van de eerdere intrekkingsdatum, 25 mei 2005, herzien naar de klasse 15 tot 25%. 6.3.2. De Raad stelt vast dat gelet op de eerder vermelde schriftelijke reactie van appellant op het besluit van 29 januari 2007, zoals ter zitting van de Raad bevestigd, het bezwaar van appellant tegen dit besluit zich specifiek richt op de herziening per 25 mei 2005. Nu dit besluit niet geheel aan het bezwaar respectievelijk beroep van appellant tegemoet komt, zal de Raad het beroep met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht achten tegen het besluit van 29 januari 2005. 6.4. De Raad acht de geschiktheid voor appellant van de geduide functies in het rapport van 24 augustus 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige R. Tensen alsmede in het eerder genoemde rapport van E.F. Couvreur voldoende toegelicht. De eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid zijn waar nodig per item gemotiveerd. Appellant heeft van zijn zijde geen specifieke bezwaren tegen de bedoelde functies naar voren gebracht. 6.5. Het voorgaande betekent dat het beroep tegen het besluit van 29 januari 2007 ongegrond moet worden verklaard. 7. Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb merkt de Raad op, dat het niet langer handhaven van het bestreden besluit in dit geval meebrengt dat de gevorderde rente over de alsnog na te betalen WAO-uitkering voor vergoeding in aanmerking komt. Voor de wijze waarop het Uwv deze rente dient te berekenen verwijst de Raad naar de uitspraak van de Raad van 1 november 1995, LJN ZB1495, JB1995/314. 8. De Raad acht geen termen aanwezig een der partijen te veroordelen in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten; Verklaart het beroep tegen het besluit van 29 januari 2007 ongegrond; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemerverzekeringen tot vergoeding van schade als in de vorige rubriek van deze uitspraak aangegeven en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als rechtspersoon die deze schade moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en J. Riphagen en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 november 2008. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) M. Lochs. RB