Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4278

Datum uitspraak2008-10-14
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers103.002.231
Statusgepubliceerd


Indicatie

8.46. Resumerend: van garanties van de zijde van DLV is niet gebleken, en van relevante tekortkomingen van DLV ten aanzien van de uitvoering van de opdracht evenmin. Op onderdelen had haar informatievoorziening in de richting van [appellante] uitgebreider of duidelijker kunnen zijn, doch eventuele tekortkomingen op dat punt hebben niet bijgedragen tot de schade zoals die door [appellante] is gesteld. 8.47. Gelet hierop behoeven de kwesties die in rov. 8.38.2 en 3 aan de orde zijn gesteld geen nadere bespreking. 8.48. Bij dit alles komt, dat nu niet aannemelijk is geworden dat het verkrijgen van een bouwvergunning, zelfs bij maximale en optimale inzet van DLV, realiter haalbaar zou zijn geweest, het vereiste causale verband tussen de eventuele marginale tekortkomingen van DLV en de gepretendeerde schade niet is komen vast te staan. 8.49. Dat brengt mede, dat de door [appellante] in hoger beroep gehandhaafde vordering tot schadevergoeding, op te maken bij staat, niet toewijsbaar is, en dat datzelfde geldt voor de daarbij ingestelde nevenvorderingen. 8.50. Bij deze stand van zaken behoeven de grieven geen afzonderlijke bespreking; zelfs indien zij op onderdelen gegrond zijn, leiden zij niet tot enige andere beslissing. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] in de kosten van deze procedure.


Uitspraak

typ. SKS zaaknr. HD 103.002.231 ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH, vierde kamer, van 14 oktober 2008, gewezen in de zaak van: [APPELLANTE], echtgenote van [persoon 1], wonende te [plaats], [gemeente], appellante bij exploot van dagvaarding van 27 juli 2005, advocaat: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann, tegen: de besloten vennootschap DLV BOUW, MILIEU EN TECHNIEK B.V., gevestigd te Uden, geïntimeerde, advocaat: mr. J.E. Benner, als vervolg op het door het hof tussen partijen - [appellante] en DLV - onder het toenmalige rolnummer C0501037/HE gewezen tussenarrest van 13 maart 2007. 6. Het tussenarrest van 13 maart 2007 In genoemd arrest heeft het hof onder meer overwogen, dat op basis van de tot dan toe verstrekte gegevens nog niet was komen vast te staan wat precies tussen partijen is afgesproken. Het hof heeft ieder van partijen bewijs opgedragen, zoals in dat arrest onder respectievelijk rov. 4.9.1 ([appellante]) en 4.9.2 (DLV) omschreven, nadere informatie van partijen gevraagd (rov. 4.10, in verband waarmede een comparitie van partijen werd gelast), en iedere verdere beslissing aangehouden. 7. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep Ter voldoening aan de haar gegeven bewijsopdracht heeft [appellante] vier getuigen voorgebracht: [getuige 1], [getuige 2] (echtgenoot van [appellante]), [getuige 3] en [getuige 4]. DLV heeft in contra-enquête en voorts ter voldoening aan de aan DLV gegeven bewijsopdracht in totaal 5 getuigen doen horen: [getuige 5] alsmede [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8] en [getuige 9]. [appellante] heeft afgezien van contra-enquête met betrekking tot de aan DLV opgelegde probanda. Van de getuigenverhoren is telkens proces-verbaal opgemaakt, welke processen-verbaal zich bij de stukken bevinden. De door het hof beoogde comparitie van partijen tot het verkrijgen van nadere informatie heeft, nadat wél pogingen waren ondernomen een oplossing in der minne te bereiken, geen doorgang meer gevonden; partijen hadden reeds toegezegd, indien nodig, bij memorie na enquête de gevraagde informatie schriftelijk te verstrekken. [appellante] heeft vervolgens als eerste een memorie na enquête genomen. Daarop heeft ook DLV een memorie na enquête genomen, waarna partijen onder overlegging van de processtukken het hof gevraagd hebben opnieuw uitspraak te doen. 8. De verdere beoordeling 8.1. Het hof verwijst naar en volhardt bij het tussenarrest. Daarbij waren bewijsopdrachten geformuleerd ten laste van [appellante] en ten laste van DLV. 8.2. [appellante] diende te bewijzen: a) dat DLV zich jegens haar had verplicht om het gehele vergunningentraject te begeleiden en te verzorgen en ervoor te zorgen dat de aanvrage zou leiden tot afgifte van bouwvergunningen, althans in elk geval ervoor te zorgen dat de aanvragen tenminste ontvankelijk zouden zijn; b) dat DLV tijdig over de noodzakelijke aanvulling van de aanvraag beschikte of in ieder geval kon beschikken over zodanige gegevens dat zij in staat was een ontvankelijke bouwaanvraag in te dienen; c) dat DLV in december aan [appellante] heeft gegarandeerd dat die aanvullende gegevens bij de gemeente zouden worden ingeleverd, zodat de ontvankelijkheid van de aanvraag zeker zou zijn gesteld. 8.3. DLV diende te bewijzen: d) dat zij bij het sluiten van de overeenkomst aan [appellante] heeft medegedeeld, dat het indienen van een complete, ontvankelijke bouwaanvraag vóór 7 december 2000 onmogelijk was en dat voor het indienen van een ontvankelijke bouwaanvraag een schetsplan hoe dan ook onvoldoende was; e) dat zij eind december 2000 aan [appellante] heeft medegedeeld dat vanwege de korte tijdsspanne (voor 3 januari 2001), de drukte bij DLV en gebrek aan mankracht tijdens en rond de feestdagen alsmede het ontbreken van genoegzame gegevens door haar onvoldoende volledige stukken konden worden ingediend bij de gemeente, althans dat DLV er niet voor kon instaan dat de aanvraag ontvankelijk zou zijn. 8.4. Zoals reeds overwogen in het tussenarrest is er sprake van één opdracht en één overeenkomst en het hof ziet, ondanks de in dat verband door DLV in de memorie na enquête gemaakte opmerkingen, geen enkele reden daarop terug te komen. Dat neemt niet weg, dat er wel twee fasen in de opdracht en de uitvoering daarvan zijn te onderscheiden. De onderdelen 8.2.a) en 8.3.d) van de bewijsopdrachten hebben vooral betrekking op de aanvankelijk, eind november 2000, gemaakte afspraken. Onderdelen 8.2.c) en 8.3.e) daarentegen zien vooral op de nadere afspraken die zouden zijn gemaakt c.q. uitlatingen of toezeggingen die zouden zijn gedaan in de laatste dagen van december 2000. Bovenstaande onderdelen hebben vooral betrekking op de vraag of er afspraken zijn gemaakt c.q. uitlatingen of toezeggingen door DLV zijn gedaan omtrent een bepaalde uitkomst, en hebben aldus vooral betrekking op resultaatsverplichtingen. 8.5. Onderdeel 8.2.b) heeft op beide hiervoor aangeduide fasen betrekking, en is van belang voor de vraag of en in hoeverre DLV - indien van resultaatsverplichtingen geen sprake was - heeft voldaan aan de in dat geval op haar rustende contractuele inspanningsverplichtingen. 8.6. Het hof merkt met betrekking tot de aan DLV gegeven bewijsopdracht het volgende op. [appellante] houdt DLV wegens tekortkomingen of wegens het niet kunnen waarmaken van beweerdelijk verstrekte garanties aansprakelijk voor de daardoor geleden schade. Voor de aan DLV gegeven bewijsopdracht betekent dit, dat deze vooral betekenis heeft tegen de achtergrond van dat verwijt van [appellante]. Dat leidt ertoe dat indien [appellante] niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, daarmee de vraag of DLV harerzijds in haar bewijs is geslaagd van ondergeschikt belang is geworden en dus ook slechts summiere bespreking behoeft. 8.7. [getuige 2] is de echtgenoot van partij [appellante], en presenteerde zich, ook in de onderhavige procedure en gehouden zittingen, als feitelijke opdrachtgever, zowel van DLV als van de door hem ingeschakelde advocaat [getuige 1]. Het hof houdt bij de waardering van zijn verklaring rekening met die positie. 8.8. De getuigen [getuige 6] en [getuige 9] zijn geen familie van elkaar. [getuige 6] was in de periode waarom het gaat directeur van DLV, doch ten tijde van het getuigenverhoor niet meer, zodat hij niet als partijgetuige heeft te gelden. 8.9. Met betrekking tot de getuige [getuige 9] dient nog het volgende te worden opgemerkt. Blijkens de verklaring van getuige [getuige 1] zijn in november 2000 de vestigingen Uden en Naaldwijk van DLV benaderd. Het was [getuige 2] die specifiek erom had gevraagd [getuige 9] te benaderen. Deze stond overigens op het punt DLV te verlaten; hij had daar per 15 januari 2001 ontslag genomen, en had zijn resterende vakantiedagen opgenomen per 1 januari 2001, zodat hij feitelijk niet meer voor DLV werkte vanaf 1 januari 2001. Maar omdat 25 december 2000 viel op een maandag, en het de bedoeling was dat het kantoor van DLV tussen de kerstdagen en de jaarwisseling gesloten was, had [getuige 9] feitelijk zijn werkzaamheden voor DLV reeds gestaakt op zaterdag 23 december 2000. 8.10. Op 21 december 2000 heeft de gemeente een brief aan [appellante] opgesteld; deze is op 22 december 2000 aan [appellante] - dus niet aan DLV - verzonden. In deze brief werd uitstel verleend tot 3 januari 2001 voor het indienen van een grote hoeveelheid - met name genoemde - nadere gegevens, en gepaard gaande met de uitdrukkelijke waarschuwing "Gelet op het gestelde in artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 47 van de Woningwet wijzen wij u erop dat, indien deze gegevens niet binnen twee weken overgelegd zijn, de bouwaanvragen wegens onvolledigheid niet verder in behandeling worden genomen." Deze brief kan op zijn vroegst zijn ontvangen op zaterdag 23 december 2000, maar rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat deze eerst op woensdag 27 december 2000 door de geadresseerde is ontvangen. [getuige 2] wist niet meer of hij die brief voor of na Kerstmis heeft ontvangen; [getuige 1] verklaarde dat [getuige 2] een afschrift van die brief op 27 december 2000 aan zijn kantoor had gefaxt. 8.11. Wat de afspraken in november 2000 betreft (bewijsopdrachten 8.2.a) en 8.3.d): 8.12. Tussen partijen staat vast, dat DLV jegens [appellante] op zich had genomen het indienen/verzorgen van aanvragen van bouwvergunningen voor de bouw van een bedrijfsruimte en een bedrijfswoning. De door [appellante] en DLV ondertekende opdrachtbevestiging d.d. 28 november 2000 spreekt over een aanvraag voor een welstandsadvies met schetsplan en aanvraag voor een bouwvergunning met bestektekening, waarbij is opgemerkt dat levering binnen twee weken dient te geschieden en dat de bouwvergunning zal worden aangevraagd aan de hand van schetsplannen voor het woonhuis en de loods. DLV heeft onweersproken gesteld, dat het aanvragen aan de hand van uitsluitend schetsplannen en een bestektekening ontoereikend zou zijn om afgifte van de verlangde vergunningen te verkrijgen, maar heeft anderzijds aangegeven dat een dergelijke aanvraag niet der definitie wordt afgewezen of aanstonds niet-ontvankelijk wordt verklaard. 8.13. Behalve de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] heeft ten aanzien van dit punt geen der overige aan de zijde van [appellante] gehoorde getuigen iets ter zake dienende verklaard; geen van hen is bij de aanvangsbespreking en/of eventuele verder aan de indiening van de aanvragen voorafgegane voorbesprekingen aanwezig geweest. 8.14. De verklaring van [getuige 2], dat hij medio november 2000 bij DLV met [getuige 9] heeft gesproken en deze duidelijk heeft gemaakt dat het moest gaan om een complete aanvrage, vindt enige steun in de bevestiging van [getuige 1] dat ook hij (op verzoek van [getuige 2]) [getuige 9] in die maand november, zij het telefonisch, heeft benaderd met de mededeling "dat het hier moest gaan om een formele aanvraag (dus niet alleen een schetsplan), met alle gegevens en tekeningen en een ingevuld aanvraagformulier". Deze verklaringen vinden echter hun weerlegging in de getuigenverklaringen van [getuige 6] (toenmalig directeur van DLV) en [getuige 9], degene die in dienst van DLV de opdracht van [appellante] heeft aangenomen. Zij verklaren dat, toen [getuige 2] bij DLV kwam met het voornemen een bouwvergunning aan te vragen bij de gemeente Veghel kort voordat het bestemmingsplan veranderd zou worden ([getuige 6]) resp. met nog maar een paar weken tijd om een aanvraag in te dienen ([getuige 9]) - zakelijk weergegeven - in de door ieder van hen met [getuige 2] gevoerde bespreking(en) aan [getuige 2] gezegd is dat het wel heel kort dag was, maar dat in ieder geval geprobeerd zou kunnen worden vóór die 7e december een aanvrage in te dienen. Dat zou dan moeten gebeuren door een schetsplan, vergezeld van een aanvraagformulier bouwvergunning; de ervaring was dat dan nog wel een nadere termijn geboden zou worden voor het indienen van verdere gegevens. Daaraan werd volgens [getuige 9] verbonden de toezegging dat DLV er alles aan zou doen om dat nog geregeld te krijgen. Volgens [getuige 6] is [appellante] nimmer in het vooruitzicht gesteld en zeker niet door hem, dat vóór 7 december een complete bouwaanvraag ingediend zou (kunnen) worden: een uitgebreide aanvrage voor een bouwvergunning met bestektekeningen, constructies en berekeningen en wat daar allemaal voor nodig zou zijn was gewoonweg niet haalbaar en dat is volgens deze getuige ook aan [getuige 2] gezegd. 8.15. De verklaringen van [getuige 6] en [getuige 9] vinden steun in het feit dat tussen partijen niet een overeenkomst tot stand is gekomen op basis van de eerste offerte, maar dat uitdrukkelijk is overeengekomen dat een welstandsadvies op basis van schetsplannen zou worden aangevraagd. 8.16. Bij deze stand van zaken acht het hof niet bewezen dat DLV zich daarbij zou hebben verbonden "ervoor te zorgen dat die aanvragen zouden leiden tot afgifte van zodanige bouwvergunningen". Het moet ook voor [appellante] duidelijk zijn geweest dat niet DLV, maar de gemeente beslist(e) over al dan niet afgifte van bouwvergunningen. Voor enige toezegging zijdens DLV dat zij zou zorgen dat de aanvragen zouden leiden tot afgifte van de vergunningen is, gelet met name op de onderling sterk afwijkende getuigenverklaringen, onvoldoende bewijs aanwezig. 8.17. Dat betekent dat nog slechts summier behoeft te worden bezien of en in hoeverre DLV is geslaagd in het haar op dit onderdeel opgedragen bewijs. 8.18. Uit de verklaringen van de zijdens DLV gehoorde getuigen kan niet worden afgeleid dat [appellante] door DLV gewaarschuwd is dat de aanvragen bij deze aanpak gelet op de omstandigheden bij de gemeente en haar bestemmingsplannen kansloos waren dan wel grote risico's op afwijzing meebrachten. Voorts hebben [getuige 2] en [getuige 1] verklaard dat [getuige 9] toen hij door ieder van hen was benaderd niet gezegd heeft dat de opdracht onmogelijk of tot mislukken gedoemd was. 8.19. Uit de verklaringen van [getuige 6] en [getuige 9] blijkt dat bij de aanvang van de contacten in november duidelijk is besproken dat het wel (zeer) kort dag was en dat maar vast begonnen moest worden met een aanvrage - in te dienen op de laatste dag voordat over het nieuwe bestemmingsplan zou worden beslist - vergezeld van slechts summiere (en voor het verkrijgen van vergunning onvoldoende) documentatie naar partijen bekend was, omdat dan nog wel enkele weken respijt gegund zou worden voor aanvulling. [getuige 6] verklaarde, dat meer dan een aanvraagformulier indienen vergezeld van een schetsplan binnen die korte termijn tot 7 december niet mogelijk was, dat een complete bouwaanvraag binnen die termijn niet mogelijk zou zijn, maar een aanvraagformulier met schetsplan zou kunnen bewerkstelligen, dat de aanvrage in ieder geval zou worden ingeschreven. Volgens zijn verklaring is dit aldus met [getuige 2] besproken. Voorts verklaarde hij dat aan [getuige 2] kenbaar is gemaakt dat het een kwestie was van "take it or leave it, als het lukt is het mooi meegenomen". [getuige 9] verklaarde, dat hij [getuige 2] had gewaarschuwd dat het riskant was om op zo'n korte termijn een bouwaanvraag in te dienen, maar dat er nog geen welstandsadvies was bij indiening van een schetsplan, en dat daarom te verwachten was dat dan nog een nadere termijn gegeven zou worden door de gemeente. Voorts verklaarde hij dat hij tegen [getuige 2] heeft gezegd, dat ze dat gingen proberen, maar dat er geen enkele garantie gegeven kon worden dat het zou lukken via die weg een vergunning te krijgen. 8.20. Daarmee is voldoende bewezen dat [appellante] zijdens DLV expliciet is gewezen op de risico's van de plannen van hem en zijn echtgenote en de daartoe te ondernemen stappen, en heeft DLV, in dat stadium, genoegzaam aan haar waarschuwingsplicht voldaan. 8.21. Het hof komt tot de slotsom, dat op grond van het door [appellante] bijgebrachte bewijs niet is komen vast te staan dat uit de afspraken zoals die eind november 2000 zijn gemaakt c.q. uitlatingen en toezeggingen zoals die toen door DLV zouden zijn gedaan, volgt dat DLV "ervoor zou zorgen" dat de vergunningen zouden worden verkregen en zelfs niet dat de aanvragen tenminste ontvankelijk zouden zijn. 8.22. Wat de nadere contacten eind december 2000 en de toen gemaakte afspraken betreft (bewijsopdrachten 8.2.c) en 8.3.e): 8.23. Het hof stelt voorop, dat de verwachting van DLV, dat na indiening op 6 december 2000 van de aanvragen met de bijlagen zoals op dat moment door DLV daarbij gevoegd, nog een nader uitstel zou worden verkregen voor aanvulling van de gegevens, gegrond is gebleken. Dat betekent dat tevens bezien dient te worden of - dat uitstel verkregen zijnde, bij de brief van de gemeente van 21/22 december 2000 - DLV aan [appellante] heeft toegezegd dat DLV binnen de gestelde termijn (tot 3 januari 2001) de gegevens zodanig zou aanvullen dat de aanvragen tenminste ontvankelijk zouden worden geoordeeld bij de gemeente. 8.24. [getuige 9] was, als gezegd, vanaf 23 december 2000 niet op kantoor bij DLV. Hij verklaarde voorts als getuige, dat de brief van 21/22 december 2000 niet aan hem was gestuurd, en dat strookt met het feit dat die brief was geadresseerd aan [appellante], niet aan DLV. Uit de verklaringen van [getuige 2], [getuige 9] en [getuige 4] blijkt dat er direct na de kerstdagen, vermoedelijk op 27 december 2000, contact is geweest tussen [getuige 2] en [getuige 9]. Volgens de laatste werd hij "tijdens de feestdagen" - maar daarmee moet bedoeld zijn: tussen de kerstdagen en de jaarwisseling - in de auto door [getuige 2] gebeld, terwijl [getuige 2], daarin gesteund door [getuige 4], verklaart dat hij [getuige 9] daags na Kerstmis thuis heeft opgezocht. 8.25. Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] blijkt niet, dat [getuige 9] van de inhoud van die brief van 21/22 december 2000 op de hoogte was; de brief was immers aan het kantoor van [getuige 1] gefaxt. [getuige 3] verklaarde overigens wel dat de fax vermeldde dat afschriften van de brief van 21/22 december 2000 ook naar [getuige 9] waren verzonden. Voorts verklaarde [getuige 3] dat hij zich kon herinneren op 27 december 2000 [getuige 9] aan de lijn te hebben gekregen, maar dat hij niet meer wist of [getuige 9] had gezegd dat hij inmiddels de bewuste brief had ontvangen noch of [getuige 9] toen de indruk had gewekt van de inhoud van die brief op de hoogte te zijn. [getuige 3] kon zich niet herinneren met [getuige 9] over de inhoud van die brief te hebben gesproken, maar verklaarde dat als zij daarover gedetailleerd hadden gesproken, daarvan zeker aantekening zou zijn gemaakt in de telefoonnotities. Het hof verwijst verder naar de overgelegde notitie van [getuige 3], waaruit valt af te leiden dat zodanige aantekeningen waaruit volgt dat [getuige 9] meergenoemde brief moest kennen, niet voorhanden waren. 8.26. Ook uit de verklaring van [getuige 2] blijkt niet, dat [getuige 9] op 27 december 2000 feitelijk kennis droeg van de (inhoud van de) brief van 21/22 december 2000, noch dat hij - [getuige 2] - die brief aan [getuige 9] had overhandigd. 8.27. Kort en goed: Uit niets blijkt dat [getuige 9] op 27 december 2000 bij zijn onderhoud met [getuige 2] en/of [getuige 3] beschikte over de brief van 21/22 december 2000 of kennis droeg van de inhoud van die brief. Diverse getuigen verklaren dat de brief ongebruikelijk gedetailleerd was, doch niet is komen vast te staan dat [getuige 9] zulks op dat moment wist. 8.28. Getuige [getuige 4] verklaarde met betrekking tot het onderhoud dat [getuige 2] daags na kerstmis had gevoerd met [getuige 9], dat [getuige 2] bij hun vertrek aan [getuige] had medegedeeld dat deze keer wel alles volledig moest worden ingediend. Nadere gegevens heeft [getuige 4] echter niet aan [getuige 9] c.q. DLV verstrekt en hij weet ook niet of [getuige 2] mogelijk nog nadere gegevens aan [getuige 9] heeft bezorgd of overhandigd en zo ja welke. 8.29. [getuige 9] betwistte dat hem bij dat gesprek eind december 2000 op het hart gedrukt is dat hij moest zorgen voor een complete aanvrage en dat hij zou hebben toegezegd dat dit zou gebeuren en wel vóór 3 januari 2001, en verklaarde dat toen hij werd opgebeld door [getuige 2], deze hem vertelde dat de gemeente had laten weten dat de gegevens voor de bouwaanvragen volstrekt onvoldoende waren, en [getuige 2] hem "een aantal van die gegevens heeft genoemd". 8.30. [getuige 7], die ten behoeve van [appellante] nadere gegevens bij de gemeente heeft ingediend, heeft verklaard geen brief van de gemeente te hebben gezien en niets te (hebben ge-)weten van gemaakte afspraken. Hij heeft van [getuige 9] gehoord welke gegevens er moesten worden toegevoegd, hetgeen hij meteen al niet allemaal haalbaar achtte; desondanks heeft hij alles wat in dat korte tijdsbestek tot 3 januari 2001 mogelijk was, gedaan. In ieder geval ontbraken nog constructiebladen en statistische (bedoeld is mogelijk: statische) berekeningen en hij heeft geen gegevens of tekeningen onder ogen gehad van een eerdere bouw of opdracht van [appellante], en geen eerdere berekeningen behorend bij een vroegere aanvrage. 8.31. De enkele omstandigheid dat (zoals [getuige 2] verklaarde) zijdens DLV telefonisch is medegedeeld dat "de gegevens" zouden worden aangevuld is onvoldoende voor het bewijs dat DLV had toegezegd dat alle benodigde en ontbrekende gegevens tijdig zouden worden aangevuld. [appellante] heeft gesteld en [getuige 2] heeft als getuige verklaard dat [appellante] en [getuige 2] de beschikking hadden over alle noodzakelijke gegevens - zakelijk weergegeven: door een architect (Van Riel) voor een eerder project ontworpen gebouwen met (naar de mening van [appellante]) toereikende gegevens en berekeningen die bij wijze van spreken zó overgenomen konden worden en die volgens [appellante] voor DLV ook niet meer dan een routineklus vormden die in zeer beperkte tijd had kunnen worden afgedaan - en dat [getuige 2] die gegevens ook aan [getuige 9] en/of DLV ter beschikking heeft gesteld. Deze stelling c.q. verklaring is door DLV uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist, en vindt in geen enkele andere getuigenverklaring dan wel ander bewijsmateriaal steun. Indien overigens juist zou zijn dat [appellante] wél over die informatie beschikte had het op haar weg gelegen er alles aan te doen - zeker nu tot 3 januari 2001 slechts enkele werkdagen resteerden en met vervangers gewerkt moest worden die eerder met de opdracht geen bemoeienis hadden gehad - DLV onmiddellijk de beschikking daarover te geven, in ieder geval in de periode vanaf 22 december, maar ook voordien, zoals door DLV terecht in haar verweer aangevoerd. Het hof stelt vast dat dit niet is gebeurd. 8.32. Volgens [getuige 2] had [getuige 9] gezegd dat hij zijn uiterste best zou doen om mankracht te vinden om "de gegevens" tijdig aan te vullen. Dit hield echter geen toezegging van DLV in dat DLV vóór 3 januari 2001 zou zorgen voor volledige aanvulling van alle gegevens aan de hand van de brief van de gemeente. Datzelfde geldt voor de mededeling zijdens DLV aan [getuige 3] dat "de gegevens" gereed waren en afgehaald konden worden (terwijl [getuige 3] onbekend was welke gegevens dat waren en wat daarover afgesproken was). 8.33. Al met al is niet komen vast te staan: - dat DLV wist welke gegevens er minstens nodig waren voor de ontvankelijkheid van de aanvraag c.q. om de gemeente ertoe te bewegen de aanvraag in behandeling te nemen; - over welke gegevens [appellante] in november 2000 feitelijk reeds beschikte; - welke van die gegevens [appellante] reeds aanstonds aan DLV ter hand heeft gesteld; - welke gegevens zij na ontvangst van de brief van 21/22 december 2000 aan DLV ter hand heeft gesteld; - welke ontbrekende, aanvullende gegevens er na de brief van 21/22 december 2000 nog minimaal waren vereist om de gemeente ertoe te bewegen de aanvraag in behandeling te nemen; - wat DLV bekend was omtrent die minimaal door de gemeente verlangde aanvullende gegevens; - welke van die gegevens redelijkerwijze bij een optimale inzet van DLV nog tijdig geproduceerd hadden kunnen worden. Zoveel is in elk geval duidelijk, op grond van de verklaringen van [getuige 5], [getuige 6] en [getuige 7], dat alleen al de constructieve gegevens en berekeningen voor de gebouwen waarop de specifiek voor [appellante] ingediende bouwaanvragen betrekking hadden veel meer tijd (minstens twee weken werk) gevergd zouden hebben. 8.34. Bij deze stand van zaken is niet komen vast te staan dat DLV op of omstreeks 27 december 2000 aan [appellante] heeft toegezegd ervoor te zullen zorgen dat de voor het toekennen van een bouwvergunning vereiste aanvullende gegevens tijdig in het bezit van de gemeente zouden zijn, noch dat er ten minste zodanige aanvullende gegevens tijdig aan de gemeente zouden worden toegezonden dat de ontvankelijkheid van de aanvraag zeker zou zijn gesteld. 8.35. Ook hiervoor geldt, dat dus nog slechts summier behoeft te worden bezien in hoeverre DLV is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs (met name onderdeel 8.3.e). 8.36. Geen enkele getuige heeft iets verklaard over de vraag of en in hoeverre in de periode na de kerstdagen van 2000 DLV aan [appellante] heeft medegedeeld dat wegens ontbreken van genoegzame gegevens door haar niet anders dan onvoldoende, onvolledige stukken konden worden ingediend en wat de daarvan te verwachten gevolgen voor de ontvankelijkheid zouden zijn. In zoverre kan DLV niet geacht worden aan dat bewijs te hebben voldaan. Nu echter [appellante] onvoldoende bewijs van haar stellingen heeft bijgebracht acht het hof dit slechts in beperkte mate van belang. 8.37. Het hof had partijen om nadere informatie gevraagd (tussenarrest rov. 4.10) omtrent de vraag of - en welke - afspraken tussen hen zijn gemaakt omtrent de wijze waarop de noodzakelijke gegevens aan DLV ter beschikking zouden worden gesteld: heeft DLV aan [appellante] kenbaar gemaakt dat de gemeente een uitstel voor completering van de stukken zou verlenen en is daarbij een te volgen handelwijze besproken? Aan de toezegging van partijen ter zitting van de raadsheer-commissaris van 18 december 2007 (zittingsproces-verbaal blz. 17) dat deze informatie zonodig schriftelijk zou worden verschaft is door geen van partijen gevolg gegeven. 8.38. Het hof leidt daaruit af, mede gelet op de getuigenverklaringen, dat indertijd tussen partijen omtrent de bedoelde kwesties tijdens de besprekingen geen specifieke afspraken zijn gemaakt, noch omtrent de wijze waarop de noodzakelijke gegevens, met name ingeval uitstel zou worden verleend, aan DLV ter beschikking zouden worden gesteld, noch omtrent - nadat de gemeente uitstel had verleend voor completering van de stukken - de dan te volgen handelwijze, anders dan dat DLV zou trachten zoveel mogelijk van de noodzakelijke aanvullende gegevens bijeen te brengen. 8.39. Dat leidt ertoe, dat het hof thans heeft te oordelen over de zich verder tussen partijen voordoende geschilpunten: 8.39.1. is DLV jegens [appellante] bij de uitvoering van haar opdracht toerekenbaar tekortgeschoten dan wel heeft DLV onrechtmatig jegens haar gehandeld; 8.39.2. zo ja, is er dan sprake van als grove onzorgvuldigheid aan te merken schuld aan de zijde van DLV; 8.39.3. wat zijn, afhankelijk van de beantwoording van deze voorgaande vragen, de consequenties daarvan voor de vorderingen van [appellante]. 8.40. In hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten, dat ook al heeft DLV in bepaalde opzichten niet ten volle aan haar waarschuwings- of informatieplicht jegens [appellante] voldaan, dat niet tot nadeel heeft geleid in die zin dat zulks er niet toe heeft geleid dat om die reden de bouwvergunning niet is verkregen of de aanvraag niet ontvankelijk is verklaard. 8.41. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet, dat door DLV navraag was gedaan bij [appellante] naar mogelijk nog bij deze opdrachtgeefster voorhanden bruikbare gegevens. Tot op zekere hoogte kan (ook) dit als een tekortkoming van DLV ten aanzien van haar onderzoeksverplichtingen worden aangemerkt. [appellante] was echter op de hoogte gesteld van de ontbrekende gegevens en door de gemeente met de brief van 21/22 december 2000 was gewaarschuwd voor de (mogelijk fatale) gevolgen ingeval die gegevens niet binnen de gestelde termijn waren aangevuld. In [appellante]' visie waren die gegevens zonder meer beschikbaar en hadden deze zonder problemen kunnen worden benut, omdat ze immers praktisch gesproken konden worden gekopieerd. Bij die stand van zaken had het op haar weg gelegen om, uiterlijk bij de ontvangst van dat bericht, alles in het werk te stellen om DLV aanstonds te voorzien van alle in haar, [appellante]', bezit zijnde relevante gegevens. Niet bewezen is, dat [appellante] dat heeft gedaan; DLV beroept zich er met recht op dat [appellante] ernstig verwijt valt te maken dat zij daarmede in gebreke is gebleven, en (vanaf 7 december al) veel kostbare tijd verloren heeft laten gaan die benut had kunnen worden voor completering van de gegevens. 8.42. Uit een brief van DLV (ondertekend door [getuige 8]) van 5 februari 2001 in samenhang met de getuigenverklaring van [getuige 5] leidt het hof af, dat DLV voorshands heeft volstaan met het bijeenbrengen van gegevens vóór 3 januari 2001, voor zover voor haar haalbaar, waaraan echter de door de gemeente ook verlangde constructietekeningen, constructieve gegevens en statische berekeningen ontbraken. Deze handelwijze was blijkbaar mede het gevolg van de op eigen ervaringen van DLV met de gemeente Veghel gebaseerde veronderstelling, dat met die constructieve gegevens en berekeningen (soms) nog gewacht kon worden tot 14 dagen vóór de aanvang van de bouw. Dat laatste was echter in de brief van de gemeente niet te lezen. DLV spreekt in haar verweer over de mogelijkheid dat de gemeente in zulk een geval wel met ontheffingen kan werken. DLV erkent evenwel, dat bij het te verwachten gewijzigde beleid van de gemeente na 7 december 2000 en het aan DLV en [appellante] bekende standpunt van de gemeente in deze kwestie op zulke vrijstellingen of ontheffingen in redelijkheid niet meer viel te rekenen. Ook al was dus, ondanks alles, in dat stadium de mogelijkheid tot het verkrijgen van een bouwvergunning nog niet geheel uitgesloten, de kansen daarop waren zeer gering. Het heeft er alle schijn van dat ook DLV zich onvoldoende gerealiseerd heeft hoe gering de kansen op het verkrijgen van vergunningen na 3 januari 2001 nog waren. Zij heeft dan ook [appellante] daarover na 27 december 2000 ten onrechte in het ongewisse gelaten, en in zoverre is DLV tekort geschoten in haar informatieverplichting. 8.43. Ook daarvoor geldt evenwel dat deze tekortkoming er enkel - mogelijk - toe heeft geleid dat [appellante] gedurende enige tijd ten onrechte nog hoop op een goede afloop heeft behouden, maar dat er geen aanwijzingen voorhanden zijn dat DLV dusdanige, binnen de grenzen van het mogelijke liggende, handelingen heeft nagelaten, dat als gevolg daarvan de aanvrage niet ontvankelijk werd verklaard en/of de bouwvergunning niet werd verleend. 8.44. Ook al schortte het dus mogelijk op onderdelen aan de voorlichting door DLV van [appellante], uit de voorhanden zijnde aanwijzingen valt niet af te leiden dat DLV zich onvoldoende zou hebben ingespannen of bij de uitvoering van haar werkzaamheden fouten zou hebben gemaakt met als gevolg dat de bouwvergunning niet is verkregen c.q. de aanvraag niet ontvankelijk is verklaard terwijl zulks wel het geval geweest zou zijn als DLV zich voldoende had ingespannen en geen fouten had gemaakt. In tegendeel blijkt uit de verklaring van [getuige 9] dat deze zich er - met succes - voor heeft ingespannen, door middel van telefonische contacten, dat er mankracht beschikbaar kwam om tijdens de laatste dagen van december toch nog gegevens bijeen te halen opdat deze uiterlijk 3 januari 2001 aan de gemeente konden worden verstrekt. Dit strookt met de verklaring van [getuige 7], die verklaarde dat hij voor het einde van december nog drie dagen heeft gewerkt (plus twee dagen in januari), zulks hoewel hij toen vrij zou hebben. DLV heeft zich dus in die periode maximaal ingespannen, maar - zoals reeds een en andermaal aangestipt - het vervaardigen van bouwtekeningen en besteksomschrijvingen die aan de minimaal door de gemeente gewenste maatstaven voldeden was realiter niet meer haalbaar; zulks is althans niet aannemelijk geworden. 8.45. Wat er precies door [getuige 6] bij een bijeenkomst voorafgaande aan het bezoek aan de Raad van State is gezegd over de verwijtbaarheid die tot een "verzekeringskwestie" aanleiding zou kunnen geven kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven: de getuigenverklaringen daarover zijn niet eenduidig, en tot bewijs van een relevante tekortkoming van DLV dragen deze niet bij. 8.46. Resumerend: van garanties van de zijde van DLV is niet gebleken, en van relevante tekortkomingen van DLV ten aanzien van de uitvoering van de opdracht evenmin. Op onderdelen had haar informatievoorziening in de richting van [appellante] uitgebreider of duidelijker kunnen zijn, doch eventuele tekortkomingen op dat punt hebben niet bijgedragen tot de schade zoals die door [appellante] is gesteld. 8.47. Gelet hierop behoeven de kwesties die in rov. 8.38.2 en 3 aan de orde zijn gesteld geen nadere bespreking. 8.48. Bij dit alles komt, dat nu niet aannemelijk is geworden dat het verkrijgen van een bouwvergunning, zelfs bij maximale en optimale inzet van DLV, realiter haalbaar zou zijn geweest, het vereiste causale verband tussen de eventuele marginale tekortkomingen van DLV en de gepretendeerde schade niet is komen vast te staan. 8.49. Dat brengt mede, dat de door [appellante] in hoger beroep gehandhaafde vordering tot schadevergoeding, op te maken bij staat, niet toewijsbaar is, en dat datzelfde geldt voor de daarbij ingestelde nevenvorderingen. 8.50. Bij deze stand van zaken behoeven de grieven geen afzonderlijke bespreking; zelfs indien zij op onderdelen gegrond zijn, leiden zij niet tot enige andere beslissing. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] in de kosten van deze procedure. 9. De uitspraak Het hof: bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 januari 2005 en 4 mei 2005; veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van DLV gevallen en tot de dag van deze uitspraak begroot op € 541,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris advocaat; verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Huijbers-Koopman en De Klerk-Leenen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 oktober 2008.