Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4300

Datum uitspraak2008-11-04
Datum gepubliceerd2008-11-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/850793-06; 04/850092-05 (tul)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweer partiële nietigheid dagvaarding, 359a-verweren, bedreiging.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/850793-06 Parketnummer : 04/850092-05 (tul) Uitspraak d.d. : 4 november 2008 TEGENSPRAAK overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [verdachte] geboren op : [geboortedatum] adres : [adres] plaats : [woonplaats] thans gedetineerd in [detentieadres] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 oktober 2008. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 4 september 2006 in de gemeente Roermond [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:"Ik maak je leven zuur. Zo zuur als zuurkool, kleine rat. Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. 2. hij op of omstreeks 8 oktober 2006 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Volkswagen Golf), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield of beschadigd. 3. hij op of omstreeks 08 oktober 2006 in de gemeente Roermond [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:"Als je de politie belt, maak ik je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. 4. hij op of omstreeks 26 september 2006 te Born, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een schoolgebouw gelegen aan [adres] heeft weggenomen elf, in elk geval een aantal, laptops, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Dacapo college locatie Born, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot dat schoolgebouw heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een ruit van een raam van dat schoolgebouw stuk te maken en via de aldus ontstane opening dat schoolgebouw binnen te gaan. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat de bewoordingen “ik maak je het leven zuur” en “zo zuur als zuurkool” niet als bedreigend zijn aan te merken en er derhalve sprake is van innerlijke tegenstrijdigheid, hetgeen tot partiële nietigheid van de dagvaarding moet leiden. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een geldige dagvaarding, nu de in het onder 1 ten laste gelegde gebezigde bewoordingen in onderling verband dienen te worden bezien en daarbij geen sprake is van innerlijke tegenstrijdigheid, inconsistentie of onbegrijpelijkheid. De vraag of de ten laste gelegde bewoordingen kunnen worden gekwalificeerd als een bedreiging, is een vraag die in het kader van de beantwoording van de vraag of de dagvaarding geldig is niet aan de orde is. Het beroep van de raadsman op partiële nietigheid van de dagvaarding wordt derhalve verworpen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman heeft aangevoerd dat er met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde sprake is van een onrechtmatige aanhouding van verdachte op grond van de volgende redenen: - Verdachte is bij een controle op basis van de Wegenverkeerswet 1994 gevraagd zich te identificeren als passagier van een motorrijtuig. De raadsman is van mening dat verbalisanten enkel om een identificatiebewijs mogen vragen voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak. Een dergelijke reden blijkt niet uit het strafdossier. - Enkel de door verbalisanten opgevraagde documentatie van verdachte en het feit dat verdachte trachtte te vluchten, is volgens de raadsman onvoldoende voor een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. - Verbalisanten hebben de auto doorzocht zonder enig recht of enige titel daartoe. - Verbalisanten hebben bij verdachte een veiligheidsfouillering uitgevoerd zonder dat er sprake was van de daarvoor vereiste gevaarlijke omstandigheden. - Verdachte is niet onverwijld, maar pas na anderhalf uur, voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. De raadsman heeft aangevoerd dat bovenstaande verzuimen in het voorbereidend onderzoek dienen te leiden tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn strafvervolging. De rechtbank overweegt met betrekking tot het beroep van de raadsman op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, als volgt. Ten eerste stelt de rechtbank vast dat uit het dossier blijkt dat verbalisanten op 26 september 2006 omstreeks 01.30 uur doende zijn met een algemene surveillance van de basiseenheid Echt-Susteren. Wanneer zij besluiten het motorrijtuig, waarin naar later blijkt, verdachte zich bevindt, te controleren en het dienstvoertuig daartoe keren, zien zij dat de snelheid van het betreffende motorrijtuig wordt verhoogd. Verbalisanten doen de bestuurder het voertuig stilhouden en zien dat een persoon op de achterzitting van het voertuig omhoog komt. Vervolgens vragen verbalisanten de bestuurder en inzittenden zich te identificeren. De rechtbank overweegt dat, daargelaten dat de Wegenverkeerswet 1994 geen speciale bevoegdheid behelst voor opsporingsambtenaren om bestuurders, dan wel inzittenden, van motorrijtuigen te bevragen naar hun identiteit, het vragen naar die identiteitsgegevens door de politie in deze niet maakt dat zij daarmee buiten hun bevoegdheid zijn getreden. Los van de vraag of het vragen naar de identiteits-gegeven redelijkerwijs noodzakelijk was voor hun taakuitoefening, vermag de rechtbank niet in te zien op welke wijze verdachte daardoor als inzittende van het motorvoertuig in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Vervolgens zien de verbalisanten bij de achterzitting van het voertuig een gele handschoen liggen en bemerken zij dat de drie inzittenden zich zenuwachtig gedragen, met name de persoon op de achterzitting vertoont een versnelde ademhaling. Verbalisanten vragen vervolgens de bestuurder de achterklep van het voertuig te openen, maar de bestuurder verklaart dat niet te willen. Uit de opgevraagde gegevens bij de regionale meldkamer blijkt dan dat de bestuurder en verdachte reeds in het politieregister bekend zijn in verband met inbraken. Hierop vorderen verbalisanten de kofferbak van het voertuig te openen. Op dat moment rennen de drie inzittenden weg van het voertuig. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het nachtelijke tijdstip in combinatie met het gedrag van de inzittenden en de opgevraagde gegevens, verbalisanten gerechtigd waren te vorderen de kofferbak van het voertuig te openen. Nu verdachte vervolgens heeft getracht te vluchten, acht de rechtbank voldoende omstandigheden aanwezig om te spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat het voertuig onrechtmatig is doorzocht, nu blijkt dat de verbalisanten pas na de rechtmatige aanhouding van verdachte in het voertuig hebben gekeken. Bovendien merkt de rechtbank op dat uit het strafdossier blijkt dat er geen sprake was van een doorzoeking van het voertuig, maar dat verbalisanten via de openstaande portieren van het voertuig zagen dat in de kofferbak meerdere laptops lagen met nummers erop gestickerd. De rechtbank constateert, met de raadsman, dat bij verdachte een veiligheids-fouillering is uitgevoerd zonder verdere opgaaf van redenen. Echter tegen de achtergrond van het feitensubstraat zal de rechtbank het laten bij die constatering en hieraan geen gevolgen verbinden. Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat verdachte niet onverwijld is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, constateert de rechtbank dat uit het strafdossier blijkt dat verdachte op 26 september 2006 omstreeks 02.20 uur op het politiebureau is aangekomen en hij dezelfde dag te 03.10 uur werd voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. De rechtbank ziet in het verweer van de raadsman geen reden om de juistheid van het proces-verbaal van aanhouding in twijfel te trekken, nu in dat proces-verbaal op ambtseed genoegzaam is gerelateerd weshalve enige tijd is verstreken alvorens verdachte werd voorgeleid voor de hulpofficier van justitie. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de voorgeleiding onverwijld heeft plaatsgevonden. Uit de inhoud van het strafdossier blijkt niet van een zodanig ernstige en bewuste schending van de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak, zodat het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te worden verworpen. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 21 oktober 2008 gevorderd dat het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is de raadsman van mening dat, gelet op de context van de gebezigde bewoordingen, niet kan worden gesproken van een bedreiging. De raadsman voert daartoe aan dat de woorden “Ik maak je kapot” dienen te worden gezien in de context van de gehele voorgeschiedenis. Met name gelet op het in het dossier uitgeschreven telefoongesprek tussen verdachte en het slachtoffer, heeft verdachte de bewoordingen ‘kapot maken’ niet letterlijk, maar figuurlijk, in de zin van het kapot maken van het sociale leven van slachtoffer, bedoeld. Bovendien blijkt uit het strafdossier dat geen van de aanwezigen ten tijde van het uiten van die bewoordingen de vrees heeft gehad dat er daadwerkelijk iets zou gebeuren. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman ook aangevoerd dat er geen sprake is van een bedreiging, nu de bewoordingen van verdachte betrekking hadden op het kapot maken van de auto van het slachtoffer. Dit blijkt bovendien uit de verdere acties van verdachte, te weten het wegstoppen van het breekijzer en het wegrijden op de scooter. Voor zover het slachtoffer en de getuige Merten iets anders hebben verstaan, wijt de raadsman dat aan de gesloten ramen van de auto. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde pleit de raadsman subsidiair voor bewijsuitsluiting, gelet op de onrechtmatige aanhouding van verdachte, zoals hierboven onder 5 primair is aangevoerd. 7.2 Vrijspraakoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. De rechtbank stelt op grond van de aangifte en de getuigenverklaring vast dat de bewoordingen, zoals weergegeven in de tenlastelegging, door verdachte zijn gebruikt. Echter, de rechtbank concludeert daarmee niet tot een bewezenverklaring van bedreiging, nu zij van oordeel is dat deze bewoordingen, gelet op hun onderlinge samenhang en de omstandigheden waaronder deze zijn geuit, niet van dien aard zijn dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De verdachte dient derhalve van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken. 7.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De rechtbank merkt op dat waar hieronder bij de vindplaatsvermeldingen wordt verwezen naar paginanummers, deze verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de ‘print van scan 22-11-2006 van origineel’ van het in de wettelijke vorm door de Regiopolitie Limburg-Noord, District Roermond opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL2331/06-005409, gedateerd 2 november 2006 en de daarbij behorende bijlagen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde Gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de politie, de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van getuigen [getuige 1 ] en [getuige 2] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde Het strafdossier bevat de aangifte van [slachtoffer] . Hierin staat weergegeven dat zij op 8 oktober 2006 op de [straatnaam] te Roermond is bedreigd door verdachte. Zij reed op dat moment samen met [getuige 2] in de auto van deze [getuige 2]. Verdachte ging met zijn scooter op de weg voor hen stil staan en zij moesten stoppen. Verdachte kwam op enig moment scheldend en met een breekijzer in zijn hand richting de auto gelopen. [slachtoffer] was in paniek en wilde de politie bellen. Op dat moment hoorde [slachtoffer] dat verdachte tegen haar zei dat hij haar kapot zou slaan als zij de politie zou bellen. [slachtoffer] voelde zich door deze woorden ernstig bedreigd. Tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] verder verklaard dat verdachte met het breekijzer in zijn hand tegen haar zei: “Als je de politie belt, maak ik je helemaal kapot”. Zij was bang dat verdachte haar met het breekijzer zou slaan. Getuige [getuige 2] (verder te noemen [getuige 2]) heeft bij de politie verklaard dat zij op 8 oktober 2006 in haar auto samen met [slachtoffer] over de [straatnaam] te Roermond reed. Op enig moment kwam verdachte met zijn scooter voor hen rijden en dwong hen te stoppen. Verdachte begon tegen [slachtoffer] te schelden. Hij werd agressief toen hij zag dat [slachtoffer] ging bellen. [getuige 2] hoorde verdachte schreeuwen: “Bel maar de politie dan maak ik je kapot”. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde De rechtbank merkt op dat waar hieronder bij de vindplaatsvermeldingen wordt verwezen naar paginanummers, deze verwijzen naar de doorlopende paginanummering van de ‘print van scan 22-11-2006 van origineel’ van het in de wettelijke vorm door de Regiopolitie Limburg-Zuid, District Sittard opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2006131467-1, gedateerd 12 november 2006 en de daarbij behorende bijlagen. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte bij de politie, de aangifte van [naam aangever] , de verklaringen van [getuige 3] en het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank acht op basis van voormelde getuigenverklaringen wettig en overtuigend bewezen dat hier sprake is geweest van medeplegen. Dat verdachte deze inbraak alleen heeft gepleegd, is in het licht van die bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman inhoudende bewijsuitsluiting op grond van de onrechtmatige aanhouding en verwijst daarbij naar hetgeen reeds onder 5 is overwogen. 7.4 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 2. hij op 8 oktober 2006 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Volkswagen Golf) toebehorende aan [slachtoffer] heeft beschadigd. 3. hij op 08 oktober 2006 in de gemeente Roermond [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:"Als je de politie belt, maak ik je kapot". 4. hij op 26 september 2006 te Born tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een schoolgebouw gelegen aan [adres] heeft weggenomen elf laptops toebehorende aan Dacapo college locatie Born, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot dat schoolgebouw hebben verschaft door een ruit van een raam van dat schoolgebouw stuk te maken en via de aldus ontstane opening dat schoolgebouw binnen te gaan. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde Opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat aan een ander toebehoort beschadigen. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde Diefstal in vereniging, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 21 oktober 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 66 dagen, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat er rekening dient te worden gehouden met de voorgeschiedenis van verdachte en het slachtoffer alsmede dat het oude feiten uit 2006 betreft. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Verdachte heeft zijn ex-vriendin bedreigd en haar auto beschadigd. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij op volstrekt onaanvaardbare wijze confrontatie met zijn ex-vriendin is aangegaan en de bedreiging jegens haar op de openbare weg heeft geuit, hetgeen niet enkel voor het slachtoffer, maar ook voor de samenleving verontrustend is en gevoelens van onveiligheid op straat versterkt. Bovendien heeft hij door het beschadigen van de auto van het slachtoffer er geen blijk van gegeven andermans goederen te respecteren. De rechtbank merkt echter ook op dat het een woordelijke bedreiging van lichte aard betreft en dat ook het slachtoffer na het beëindigen van de relatie haar eigen rol in het conflict heeft gespeeld, hetgeen zij in enige mate mee zal laten wegen bij de strafoplegging. Bovendien heeft verdachte met anderen een bedrijfsinbraak gepleegd. De rechtbank beschouwt dit als een ernstig feit met een grote impact op het maatschappelijk functioneren. Immers, naast de materiële schade en overlast die een inbraak voor de benadeelde met zich meebrengt, versterkt het voorts algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Uit verdachtes handelen spreekt bovendien minachting voor andermans goed. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank er ten bezware van verdachte rekening mee gehouden dat blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 25 september 2008 verdachte reeds enkele malen eerder ter zake van gekwalificeerde diefstallen is veroordeeld. Voorts blijkt dat hij de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een op 25 april 2005 opgelegde voorwaardelijke straf. Met de officier van justitie acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats. Hoewel de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan hetgeen de officier van justitie aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, acht zij de gevorderde straf, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de documentatie van verdachte, in dezen passend. De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht artikelen 10, 27, 57, 285, 310, 311, 350. 12. De vordering tot tenuitvoerlegging De rechtbank is van oordeel dat nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke straf beslist dient te worden zoals hierna is vermeld. BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 66 dagen; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Roermond d.d. 25 april 2005 in de zaak met parketnummer 04/850092-05 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten: jeugddetentie voor de duur van 2 maanden. Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, N.I.B.M. Buljevic en E.J.H.G. van Binnebeke, rechters, van wie mr. N.I.B.M. Buljevic voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 4 november 2008.