
Jurisprudentie
BG4340
Datum uitspraak2008-11-13
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/2803
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/2803
Statusgepubliceerd
Indicatie
Voorlopige voorziening hangende bezwaar. Bouwen van drie kadewoningen in Woerden. Spoedeisend belang? Geen bouwvergunning van rechtswege dus verweerder moet nog een besluit nemen op de aanvraag. Bezwaar moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Reden voor treffen van een voorziening nu wordt gebouwd en verzoeker uitdrukkelijk heeft gevraagd om bouwstop?
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 08/2803
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2008
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op de brief van verweerder van 18 augustus 2008, waarbij verweerder aan [naam] (verder: vergunninghouder) heeft meegedeeld dat aan haar van rechtswege een reguliere bouwvergunning is verleend voor het oprichten van drie kadewoningen op de percelen [adres].
1.2 Het verzoek is op 31 oktober 2008 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.J. Schraa, A.H. Chaudron en F. Frijlink, allen werkzaam bij de gemeente Woerden. Namens de vergunninghouder is verschenen C.A. Honselaar, bijgestaan door mr. A.M. Nijboer, advocaat te Amsterdam.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 De voorzieningenrechter dient allereerst te beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang. In dat kader heeft de vergunninghouder gesteld dat de bouwwerkzaamheden op het moment van het indienen van het verzoek al in een zodanig vergevorderd stadium waren dat er wat betreft het verzoek om een bouwstop geen spoedeisend belang meer aanwezig was. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker in zijn bezwaarschrift een aantal elementen - bijvoorbeeld de materialisatie van de voor- en achtergevels - heeft genoemd, die ten tijde van het indienen van het verzoek, noch ten tijde van behandeling ter zitting reeds waren gerealiseerd. De voorzieningenrechter ziet daarin voldoende reden een spoedeisend belang aanwezig te achten.
2.4 In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Ww) - voor zover hier van belang en zoals dit luidde ten tijde hier van belang - is bepaald dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien:
a. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 (verder: het Bouwbesluit 2003);
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend,
2.5 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het imperatief-limitatieve stelsel van artikel 44 van de Ww met zich brengt dat de bouwvergunning alleen geweigerd mag worden indien één van de daarin genoemde weigeringsgronden zich voordoet.
2.6 Verzoeker betoogt dat het onderhavige bouwplan voor drie woningen op diverse punten niet voldoet aan de Bebouwingsvoorwaarden maaiveldkavels Kadewoningen Waterrijk Woerden deelplan 1 (verder: de Bebouwingsvoorwaarden) en de Samenvatting Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan Waterrijk Woerden deelplan 1 Kadewoningen (verder: het Beeldkwaliteitplan). Uit het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat zowel het Beeldkwaliteitplan als de Bebouwingsvoorwaarden onderdeel uitmaken van de door de gemeente met diverse partijen gesloten koopovereenkomsten voor de ontwikkeling van het plangebied. Het Beeldkwaliteitplan noch de Bebouwingsvoorwaarden zijn door de gemeenteraad met toepassing van artikel 12a, eerste lid, van de Ww vastgesteld om te bewerkstelligen dat zij de status krijgen van een bindend kader voor toetsing aan redelijke eisen van welstand. Evenmin wordt in de planvoorschriften van het geldende bestemmingsplan naar deze stukken verwezen. In het kader van (de bestuursrechtelijke toetsing van) de bouwvergunningprocedure komt aan beide stukken dan ook geen bindende betekenis toe. Alhoewel de voorzieningenrechter het begrijpelijk acht dat bij verzoeker verwachtingen zijn gewekt door de koopovereenkomsten en het feit dat zijn bouwplan (en dat van andere bouwers) wel aan de voorwaarden heeft moeten voldoen, kunnen zijn bezwaren dienaangaande niet leiden tot de conclusie dat de bouwvergunning niet had mogen worden verleend.
2.7 Voor zover verzoeker met zijn bezwaren tevens beoogt aan te voeren dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, overweegt de voorzieningenrechter dat thans onvoldoende aanwijzingen bestaan om aan te nemen dat het bouwplan om welstandsredenen niet acceptabel is. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat uit de stukken blijkt dat de welstandscommissie positief heeft geadviseerd. Verzoeker heeft zijn bezwaren niet onderbouwd met een advies van een ter zake deskundige, zodat daaraan thans geen doorslaggevend gewicht kan worden toegekend.
2.8 Verzoeker voert verder aan dat het bouwplan vanwege onjuiste energieberekeningen en het ontbreken van een bergruimte in strijd is met het Bouwbesluit 2003. Wat betreft de bergruimte heeft verweerder zich ter zitting met juistheid op het standpunt gesteld dat het Bouwbesluit 2003 geen eisen stelt ten aanzien van de aanwezigheid van een bergruimte. Ten aanzien van de vermoedelijke onjuistheid van de energieberekeningen stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker daarbij als uitgangspunt neemt de situatie waarin de opstelplaatsen voor de auto's niet zijn voorzien van garagedeuren. Verweerder heeft echter het voorliggende bouwplan te toetsen, waarbij wel sprake is van garagedeuren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat uitgaande van die situatie niet wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2003. In dit verband zij herhaald (zie rechtsoverweging 2.6) dat de voorzieningenrechter geen acht kan slaan op het bepaalde in de Bebouwingsvoorwaarden en het Beeldkwaliteitplan.
2.9 Verzoeker wijst op de te verwachten parkeerproblematiek nu bij de onderhavige kavels geen twee auto's achter elkaar geparkeerd kunnen worden. De voorzieningenrechter overweegt dat, mede gelet op de aanwezigheid van een garage, niet is gebleken dat, naar verzoeker overigens ook niet met zoveel woorden heeft gesteld, het bouwplan op dit punt niet zou voldoen aan het bepaalde in de Bouwverordening.
2.10 Verzoeker voert voorts aan dat het bouwplan, wat betreft het naast zijn woning gelegen pand, inbreuk maakt op zijn privacy onder meer vanwege de aangebrachte steiger/vlonder en het deels ontbreken van een schermopbouw op de daktuin. De vergunninghouder heeft ter zitting verklaard dat het niet gaat om een steiger als bedoeld in de planvoorschriften van het geldende bestemmingsplan maar om een zogenaamde zeemrichel. Deze richel is niet aangebracht om daarop langdurig te vertoeven dan wel te recreëren, maar heeft als functie het lappen van de ramen aan de achterzijde van het pand mogelijk te maken. Verweerder heeft ter zitting aangegeven deze zeemrichel te beschouwen als een ondergeschikt bouwdeel dat binnen de vigerende bestemming past.
2.11 Artikel 46, eerste lid, onder b, van de Ww - zoals dit luidde ten tijde hier van belang - bepaalt dat burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning: binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Ww - zoals dit luidde ten tijde hier van belang - is het eerste lid niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Artikel 46, vierde lid, van de Ww - zoals dit luidde ten tijde hier van belang - bepaalt dat indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid de bouwvergunning van rechtswege is verleend.
2.12 Tussen partijen is niet in geschil dat de zeemrichel is gebouwd in/op de bestemming "Water". Ingevolge artikel 8, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor water met de daarbij behorende gebouwen en andere bouwwerken en voorzieningen. Ingevolge het derde lid van dit artikel mogen op deze gronden uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat grenzend aan achtertuinen van woningen steigers mogen worden gebouwd waarbij de diepte maximaal 2 meter mag bedragen en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 1 meter dient te bedragen.
Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bouwplan op dit punt in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Een zeemrichel als de onderhavige staat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet ten dienste aan de bestemming "Water'. Daaraan voegt de voorzieningenrechter toe dat ook in het geval de zeemrichel moet worden beschouwd als een steiger, strijd met de planvoorschriften bestaat nu de minimale afstand tot de verlengde zijdelingse perceelsgrens niet in acht wordt genomen.
2.13 Uit het voorgaande volgt dat het bouwplan in strijd is met artikel 8 van de planvoorschriften, zodat er gelet op artikel 46, derde lid, van de Ww geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan. Verweerder dient derhalve nog een primair besluit op de bouwaanvraag van 4 april 2008 te nemen. Nu geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan, staat daarmee tevens vast dat er op 18 augustus 2008 geen sprake was van een besluit waartegen verzoeker bezwaar kon maken. Het voorgaande impliceert dat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard zal dienen te worden in zijn bezwaar (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juni 2003, www.rechtspraak.nl, LJN: AF9825).
2.14 Gelet op het bovenstaande staat vast dat op dit moment wordt gebouwd zonder de daartoe vereiste bouwvergunning. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter uitdrukkelijk verzocht de bouw tot nader order stil te leggen. De voorzieningenrechter ziet echter in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding dit verzoek in te willigen. Daartoe wordt overwogen dat het bestemmingsplan het bouwen van woningen op de onderhavige locaties toestaat en dat het bouwplan (enkel) op een ondergeschikt onderdeel (de zeemrichel) in strijd is met het bestemmingsplan. Deze zeemrichel is bovendien reeds gerealiseerd, zodat het opleggen van een bouwstop in dat opzicht niet het beoogde resultaat kan hebben. Daarbij komt dat er, gelet op verweerders standpunt ter zitting, vanuit kan worden gegaan dat verweerder de mogelijkheden voor het verlenen van vrijstelling voor de zeemrichel zal onderzoeken dan wel dat zal worden bekeken of de zeemrichel kan worden aangepast conform de planvoorschriften. Gelet hierop en in aanmerking genomen wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de overige bezwaren van verzoeker, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten om de concluderen dat de bouwvergunning niet zal worden verleend.
2.15 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
2.16 Ter voorlichting van partijen merkt de voorzieningenrechter nog wel op dat vergunninghouder op eigen risico handelt door de bouwactiviteiten voort te zetten, vóórdat in een bouwvergunning is verleend en definitief komt vast te staan dat deze vergunning niet meer kan worden vernietigd.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2008.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.H.L. Debets mr. S. Wijna