
Jurisprudentie
BG4403
Datum uitspraak2008-06-19
Datum gepubliceerd2008-11-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers278204 / HA RK 06-1227
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers278204 / HA RK 06-1227
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoeker heeft de rechtbank verzocht vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker voldoende aangetoond dat de heer [A] zijn biologische vader is. Er is dus sprake van postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap. Verzoeker verkrijgt het Nederlanderschap op een datum als bedoeld in artikel 4, lid 1, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) d.w.z. drie maanden ná deze uitspraak (behoudens een daartegen ingesteld beroep in cassatie).
Uitspraak
Beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL/BCP
zaaknummer / rekestnummer: 278204 / HA RK 06-1227
Beschikking van 19 juni 2008
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. A. Boumanjal te Utrecht,
procureur: mr. W.B. Teunis,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door: mr. drs. C.J. Cappon.
Partijen worden hierna aangeduid met "[verzoeker]" en "de Staat".
het procesverloop:
1.1 [Verzoeker] heeft op 5 december 2006 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit.
1.2 Na een mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 10 januari 2008 heeft de rechtbank bij beschikking van 7 februari 2008 (hierna te noemen de tussenbeschikking) de beslissing op het verzoekschrift pro forma aangehouden tot 1 mei 2008 teneinde [verzoeker] in de gelegenheid te stellen door middel van een DNA onderzoek het biologisch vaderschap van de heer [A] aan te tonen.
1.3 De Staat heeft bij brief van 19 maart 2008 gereageerd op voormelde beschikking. Mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat en procureur te Utrecht, heeft bij brief van 8 april 2008 een rapport van vaderschapsonderzoek overgelegd, afkomstig van Sanquin Diagnostiek te Amsterdam. Hierop heeft de Staat gereageerd bij brief van 18 april 2008.
2. de beoordeling:
2.1 Blijkens haar onder 1.3. genoemde brief heeft de Staat bezwaren ingebracht tegen de tussenbeschikking. Deze bezwaren komen op het volgende neer:
(1) Artikel 4, lid 1, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) bepaalt zeer precies de voorwaarden en omstandigheden waaronder minderjarige kinderen van wie het vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld, van rechtswege het Nederlanderschap verkrijgen. Een postnatale erkenning ná 1 april 2003 - in combinatie met DNA-bewijs van het vaderschap van de erkenner - leidt als gevolg van HR 26 januari 2007 R05/153HR tot verkrijging van het Nederlanderschap van de erkende. De rechtbank heeft die beslissing reeds in eerdere zaken gevolgd en heeft daarbij - ten aanzien van minderjarigen - aansluiting gezocht bij de in die bepaling genoemde termijnen. Het zou in strijd met de tekst en de bedoeling van genoemd voorschrift zijn, indien de onderhavige verzoeker, die thans reeds meerderjarig is, alsnog dus tijdens zijn meerderjarighheid Nederlander zou worden.
(2) Al eerder, nl. bij beschikking van deze rechtbank d.d. 10 januari 2008 nr 274773 / HA RK 06-1028 werd geoordeeld dat de procedure tot vaststelling van het Nederlanderschap op basis van postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap niet meer openstaat indien de verzoeker inmiddels meerderjarig is.
(3) Voorts is het onwenselijk dat de wettelijke grens voor het van rechtswege verkrijgen van Nederlanderschap door afstamming wordt overschreden: dit kan leiden tot problemen met de eventuele andere nationaliteiten van de betreffende persoon.
(4) Het doen ingaan van het bezit van Nederlanderschap van verzoeker op datum erkenning (21juli 2003) is in strijd met artikel 2, lid 1, inhoudend dat - tenzij de wet anders bepaalt - verkrijging van het Nederlanderschap niet met terugwerkende kracht plaats vindt.
2.2 De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze bezwaren het volgende.
2.3. Bij de in de tussenbeschikking onder 2.4 genoemde beschikking van de Hoge Raad van 26 januari 2007 (NJ 2007, 73) overwoog de Hoge Raad:
"4. Sedert 1 april 2003 wordt ingevolge het huidige art. 4 lid 1 van de Rijkswet wèl Nederlander - zij het niet met terugwerkende kracht - de minderjarige vreemdeling die het kind is van een Nederlander wiens vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld (zie art. 1:207 van het Nederlandse BW; het Arubaanse burgerlijk recht kent geen vergelijkbare procedure). Klaarblijkelijk heeft de Rijkswetgever in de door art. 1:207 BW gestelde eis van het verwekkerschap voldoende waarborg gelegen geacht tegen eventueel gebruik van de procedure van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap teneinde op oneigenlijke gronden een minderjarige vreemdeling Nederlander te laten worden.
4.5 Dit een en ander brengt mee dat de wijziging van de Rijkswet waardoor een minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend niet langer van rechtswege Nederlander wordt, haar doel voorbijschiet in gevallen waarin de erkenner in rechte aantoont dat hij de verwekker van het kind is, en dat de Rijkswet ten aanzien van de nationaliteitsgevolgen een niet te rechtvaardigen verschil in behandeling maakt tussen een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en een postnatale erkenning met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap.
4.6. Terecht heeft het hof dan ook onder verwijzing naar art. 26 IVBPR een postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van het verwekkerschap met het oog op de toepassing van art. 4 van de Rijkswet gelijkgesteld met een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en op die basis de ouders toegelaten te bewijzen dat de vader de verwekker van het kind is, en nadat dat bewijs was geleverd, vastgesteld dat het kind Nederlander wordt met ingang van de in art. 4 van de Rijkswet bedoelde datum."
2.4 Tegen de achtergrond van deze overwegingen van de Hoge Raad acht de rechtbank het onder (1) genoemde bezwaar van de Staat niet terzake dienend. De beschikking van de Hoge Raad geeft een oplossing voor die gevallen waarin de thans geldende RWN haar doel voorbijschiet, gevallen waarin een minderjarige vreemdeling wordt erkend door zijn of haar verwekker die Nederlander is. Alsdan is immers van het door de Hoge Raad omschreven oneigenlijk gebruik van de mogelijkheid van erkenning geen sprake; de strekking van de beschikking van de Hoge Raad is dan ook dat aan betrokkenen de mogelijkheid wordt geboden - in zoverre buiten artikel 4, lid 1, RWN om - te bewijzen dat de erkenner ook de verwekker is, zij het dat ten aanzien van de datum waarop het Nederlanderschap ingaat, bij analogie wordt aangesloten bij de in dat artikel 4, lid 1, bedoelde datum.
2.5. Met andere woorden, de omstandigheid dat artikel 4, lid 1, RWN zeer precies de voorwaarden en omstandigheden bepaalt waaronder minderjarige kinderen van wie het vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld, van rechtswege het Nederlanderschap verkrijgen, is in gevallen als het onderhavige niet zonder meer beslissend.
2.6 Daarentegen acht de rechtbank wel beslissend dat de vermelde, door de Hoge Raad gecreëerde oplossing van 26 januari 2007 dateert en dus nog niet bekend en daarmee ook nog niet hanteerbaar was, toen verzoeker op 21 juli 2003 werd erkend en evenmin toen verzoeker op [geboortedatum] 2004 meerderjarig werd en zelfs nog niet ten tijde van de indiening van het onderhavige verzoekschrift. Het kan verzoeker dan ook niet worden tegengeworpen dat niet reeds betrekkelijk snel na de erkenning van verzoeker - toen deze nog minderjarig was - van diens zijde stappen zijn ondernomen om het verwekkerschap van de heer [A], die verzoeker erkende, aan te tonen.
2.7 Bij die stand van zaken constateert de rechtbank dat er ook ten aanzien van verzoeker na diens erkenning een niet gerechtvaardigd onderscheid bestond als door de Hoge Raad bedoeld. De rechtbank acht het gerechtvaardigd dat ook dit onderscheid alsnog - nu daarvoor inmiddels een mogelijkheid is gecreëerd - ten aanzien van verzoeker wordt opgeheven, d.w.z. conform de strekking en inhoud van genoemde beschikking van de Hoge Raad.
2.8 In de door de Staat onder (2) bedoelde beschikking van de rechtbank d.d. 10 januari 2008 was het verwekkerschap van de erkenner niet aan de orde, zodat reeds daarom dat bezwaar van de Staat niet opgaat.
2.9 Ook het onder (3) genoemde bezwaar van de Staat gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op: reeds uit artikel 4, lid 1, RWN zelf volgt dat de betrokkene de Nederlandse nationaliteit kan verkrijgen als hij of zij reeds meerderjarig is, aangezien als eis wordt gesteld dat het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was. Echter, het Nederlanderschap wordt pas op zijn vroegst drie maanden later verkregen. Voorts verwijst de rechtbank voor wat betreft de (beperkte) analoge toepassing van die bepaling naar hetgeen hierboven is overwogen onder 2.4 tot en met 2.6.
2.10 Ten aanzien van de problemen met eventuele andere nationaliteiten van de betrokkene, waarop de Staat in dit verband tevens doelt, overweegt de rechtbank als volgt. Het is aan de betrokkene om in dit verband keuzes te maken en om daarbij problemen in verband met een eventuele dubbele of meervoudige nationaliteit te onderkennen. De mogelijkheid van dergelijke problemen levert echter naar het oordeel van de rechtbank voor de Nederlandse autoriteiten geen grond op om iemand die daarop aanspraak kan maken, het Nederlanderschap te onthouden.
2.11 Zoals uit het navolgende zal blijken is verlening van het Nederlanderschap met terugwerkende kracht niet aan de orde. Ook het onder (4) genoemde bezwaar van de Staat faalt derhalve.
2.12 Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door de Staat naar voren gebrachte bezwaren ongegrond en blijft zij bij haar tussenbeschikking.
2.13 Ter uitvoering daarvan heeft [verzoeker] een DNA analyserapport van Sanquin Diagnostiek, afdeling Vaderschapsonderzoek, te Amsterdam, gedateerd 1 april 2008, overgelegd. De conclusie van dat rapport luidt dat de heer [A] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [verzoeker].
2.14 Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [verzoeker] voldoende heeft aangetoond dat de heer [A] zijn biologische vader is. Er is dus sprake van een postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap.
2.15 Een en ander heeft tot gevolg dat [verzoeker] het Nederlanderschap verkrijgt op een datum als bedoeld in artikel 4, lid 1, RWN d.w.z. drie maanden ná deze uitspraak (behoudens een daartegen ingesteld beroep in cassatie).
BESLISSING:
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1986 te Paramaribo, in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit vanaf de in artikel 4, lid 1, RWN bedoelde datum d.w.z. drie maanden ná deze uitspraak (behoudens een daartegen ingesteld beroep in cassatie).
Deze beschikking is gegeven door mrs. Punt, Dam en Groeneveld-Stubbe en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.