Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4444

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers293206 / HA ZA 07-2527
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onrechtmatige hinder. Rijkswaterstaat handelt niet onrechtmatig jegens veehouder door jaarlijks niet tijdig de akkerdistels op een strook grond die grenst aan de weilanden van de veehouder te maaien waardoor de veehouder genoodzaakt wordt aan extra onkrui


Uitspraak

Uitspraak Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 293206 / HA ZA 07-2527 Uitspraak: 12 november 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiser], wonende te Schiedam, eiser, advocaat mr. T.H. Poot, - tegen - DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoriaat-Generaal RIJKSWATERSTAAT, zetelende te ‘s-Gravenhage, gedaagde, advocaat mr. M.J. Thöenes. Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “Rijkswaterstaat”. 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 26 september 2007 en de door [eiser] overgelegde producties; conclusie van antwoord, met producties; tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 5 december 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast; brief van de zijde van Rijkswaterstaat d.d. 21 januari 2008, met productie; brief van de zijde van [eiser] d.d. 1 februari 2008, met producties; proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 28 februari 2008. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast: 2.1 [eiser] heeft een veehouderij. De tot deze veehouderij behorende weilanden ter grootte van 21 hectare grenzen aan een strook grond – een zandlichaam bedoeld voor de aanleg van de A4 tussen Delft en Schiedam-Vlaardingen – dat eigendom is van Rijkswaterstaat (hierna: de strook grond). 2.2 Op de strook grond groeien akkerdistels. Op deze grond is de Distelverordening Zuid-Holland (hierna: de verordening) van toepassing. Artikel 1, eerste lid, van deze verordening luidt als volgt: “Onverminderd het bepaalde in artikel 4, tweede lid, sub d, van het Zuid-Hollands Wegenreglement is de rechthebbende van gronden verplicht deze te zuiveren van distels, behorende tot de soort Cirsium arvense (akkerdistel), nadat Burgemeester en Wethouders der gemeente, waarin de gronden zijn gelegen, hem daartoe bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs, schriftelijk de last hebben gegeven. De lastgeving vermeldt de termijn, binnen welke de gronden van de distels dienen te zijn gezuiverd. Burgemeester en Wethouders bepalen die termijn zodanig, dat de zuivering moet zijn voltooid, voordat de distels tot bloei komen.” 2.3 Een brief van de gemeente Midden-Delfland aan Rijkswaterstaat d.d. 5 juli 2004 houdt – voor zover thans van belang – het volgende in: “(...) De WLTO afdeling Delflands Groen heeft ons er wederom op geattendeerd dat er op het zandlichaam van de A4 weer veel akkerdistels aanwezig zijn. Daarom zouden wij u met klem willen vragen om deze met spoed te maaien om te voorkomen dat de distels zich (verder) uitzaaien. Ingevolge de “Distelverordening Zuid-Holland” is de rechthebbende van de gronden (in dit geval Rijkswaterstaat) verplicht deze te zuiveren van distels. De provincie Zuid-Holland heeft er onlangs nog op aangedrongen deze distelverordening na te leven. (...)”. 2.4 Een brief van de gemeente Midden-Delfland aan Rijkswaterstaat d.d. 26 mei 2006 houdt – voor zover thans van belang – het volgende in: “(...) Ook dit jaar willen wij u (...) weer op uw verantwoordelijkheid wijzen om op tijd maatregelen te nemen tegen distels (o.a. op het zandlichaam van de A4). (...) Voorgaande jaren hebben wij u hier ook op gewezen (...)”. 2.5 Akkerdistels brengen schade toe aan [eiser]. Op en rondom de plekken waar distels groeien, kunnen de koeien van [eiser] niet grazen. [eiser] dient zijn grond met een chemisch bestrijdingsmiddel te behandelen om de groeiende distels en de mogelijk ontkiemende zaden in de grond te verdelgen om daarmee verdere verspreiding te voorkomen. Nadat er gespoten is, kan er enige dagen niet worden begraasd. Op sommige plekken komt het gras niet meer terug. 2.6 Rijkswaterstaat heeft zelf geen belang bij het bestrijden van de akkerdistels op de strook grond. 3 De vordering De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Rijkswaterstaat te veroordelen tot het aan [eiser] betalen van een schadevergoeding ter hoogte van € 6.539,27, te vermeerderen met rente, en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.000,-, met veroordeling van Rijkswaterstaat in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 Gemeente Midden-Delfland, waarin de strook grond is gelegen, heeft de afgelopen jaren telkens een last als bedoeld in de verordening afgegeven om de strook grond te zuiveren van akkerdistels vóórdat deze tot bloei komen. 3.2 In strijd met de verordening heeft Rijkswaterstaat in 2000, 2002, 2003, 2004, 2006 en 2007 nagelaten om de akkerdistels tijdig en goed genoeg te maaien, waardoor zij zich hebben verspreid naar de weilanden van [eiser]. Hierdoor hindert Rijkswaterstaat [eiser] op onrechtmatige wijze in de uitoefening van zijn bedrijf. Het verdelgen is zeer arbeidsintensief en kost veel tijd, moeite en geld. Rijkswaterstaat is aansprakelijk voor de schade die [eiser] heeft geleden. 3.3 Teneinde zijn schade te beperken was [eiser] telkens genoodzaakt de distels op zijn grond te bespuiten met een groeimiddel. [eiser] heeft telkens de door hem ter zake gemaakte kosten van Rijkswaterstaat gevorderd. Rijkswaterstaat heeft de vorderingen van [eiser] over de jaren 2000, 2002 en 2003 erkend en het gevorderde bedrag volledig uitgekeerd. De vorderingen over de jaren 2004 en 2006 zijn door Rijkswaterstaat niet erkend. 3.4 In het jaar 2004 bedroegen de bestrijdingskosten in totaal € 3.506,07 en in het jaar 2006 in totaal € 1.033,20. De bestrijdingskosten voor het jaar 2007 worden begroot op een totaalbedrag ad € 2.000,-. Rijkswaterstaat is over deze bedragen wettelijke rente verschuldigd vanaf 15 mei 2007. 3.5 Rijkswaterstaat is gehouden de daadwerkelijk door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten te vergoeden. Deze kosten worden begroot op een bedrag ad € 2.000,-. 4 Het verweer Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Rijkswaterstaat heeft daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 Met betrekking tot de jaren 2004, 2006 en 2007 is aan Rijkswaterstaat geen last ingevolge de verordening gegeven. Ook overigens is geen specifieke wettelijke bepaling van kracht die Rijkswaterstaat verplicht tot het verwijderen van akkerdistels. 4.2 Betwist wordt dat er sprake is van onrechtmatige hinder. Rijkswaterstaat heeft de strook grond afdoende gemaaid. Sinds 2004 werkt Rijkswaterstaat met een zogenaamd prestatiebestek. In 2004 is op de voet van het bestek tweemaal gemaaid. In 2006 en 2007 is uit ecologische overwegingen eenmaal gemaaid. De aard, ernst en duur van de hinder is niet zodanig dat dit onrechtmatige hinder oplevert. 4.3. De hoogte van de gestelde schade wordt betwist. 4.4 Betwist wordt dat [eiser] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. 5 De beoordeling 5.1 Ter comparitie heeft [eiser] aangegeven voornemens te zijn zijn eis te vermeerderen. Na de comparitie hebben beide partijen vonnis gevraagd. Een eiswijziging conform artikel 130 Rv heeft niet plaatsgevonden, zodat de rechtbank recht zal doen op de eis zoals vermeld in de dagvaarding. 5.2 Rijkswaterstaat heeft primair betwist dat er over de betreffende jaren een last ingevolge de verordening is gegeven. Ter onderbouwing van zijn stelling dat dit wel het geval is, heeft [eiser] de hiervoor onder 2.3 en 2.4 vermelde brieven overgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat deze brieven geen last als bedoeld in de verordening inhouden, alleen al vanwege het feit dat in deze brieven geen termijn wordt genoemd binnen welke de gronden van de distels dienen te zijn gezuiverd, zoals artikel 1 van de verordening wel eist. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de stelling van [eiser] dat er in de betreffende jaren een last ingevolge de verordening is gegeven. Op die grond kan er mitsdien geen sprake zijn van een overtreding door Rijkswaterstaat van een wettelijke verplichting. Overtreding van enige andere wettelijke verplichting is gesteld noch gebleken. 5.3 [eiser] heeft subsidiair aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat Rijkswaterstaat aansprakelijk is omdat er sprake is geweest van onrechtmatige hinder. Rijkswaterstaat heeft betwist dat dit het geval is. De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, afhangt van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden. Zij overweegt dienaangaande als volgt. 5.4 Tussen partijen is in geschil of er in de jaren 2004, 2006 en 2007 afdoende is gemaaid. [eiser] heeft de stelling van Rijkswaterstaat dat er in die jaren is gemaaid niet betwist, doch heeft gesteld dat dit telkens niet tijdig is geschied. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of Rijkswaterstaat tijdig heeft gemaaid. Ook indien dit niet het geval is geweest, is – gelet op hetgeen hierna wordt overwogen – van onrechtmatige hinder geen sprake. 5.5 Ter onderbouwing van de aard en de ernst van de hinder heeft [eiser] onder meer een deskundigenbericht overgelegd dat in mei 1992 is opgesteld door drie deskundigen in opdracht van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Het deskundigenbericht vermeldt – voor zover thans van belang – het volgende: “(...) In grasland met een gesloten grasmat kan akkerdistelzaad moeilijk kiemen. (...) De standaard chemische onkruidbestrijding heeft vrijwel altijd een groot effekt op kiemende akkerdistels. (...) Bij een intensief graslandgebruik levert de akkerdistel nauwelijks problemen op. Bij optreden van de soort is een bespuiting met MCPA voldoende effektief. (...) Bij de akkerdistel gaat het vooral om de concurrentie met het gewas. Schade als gevolg van concurrentie van distels met het gewas kan uiteindelijk zeer groot worden, maar speelt in de praktijk geen rol. De wel voorkomende distelhaarden zullen, op perceelsbasis berekend, vrijwel nooit een aantoonbaar opbrengstdervend effekt veroorzaken. De belangrijkste reden hiervoor is dat het effekt van verwaarlozing van een dergelijke besmetting op de wat langere termijn zo groot zal zijn dat de boer geen risico neemt. Hij zal snel tot bestrijding overgaan. Daarbij zijn de beschikbare middelen in het algemeen zo effektief dat het niet hoeft te komen tot een besmetting, die een opbrengstderving veroorzaakt. Dat betekent (...) dat de potentiële schade als gevolg van extra maatregelen ter voorkoming van die potentiële concurrentie-schade belangrijk is. (...) De belangrijkst schadepost als gevolg van extra onkruiddruk wordt gevormd door de extra inzet aan arbeid, nodig voor de bestrijding. Ook Rijkswaterstaat heeft ter comparitie aan voormelde conclusies uit het deskundigenbericht gerefereerd, zodat de rechtbank deze conclusies tot uitgangspunt zal nemen. De rechtbank overweegt dat indien ervan uitgegaan wordt dat Rijkswaterstaat in de jaren 2004, 2006 en 2007 niet tijdig heeft gemaaid, uit het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat [eiser] hiervan hinder heeft ondervonden, doordat de zaden van de akkerdistels zich daardoor kunnen verspreiden en de akkerdistels ontkiemen in de weilanden van [eiser], waardoor het voor [eiser] noodzakelijk was de akkerdistels in zijn weilanden met bestrijdingsmiddelen te bestrijden teneinde te voorkomen dat de akkerdistels zich steeds verder over deze weilanden verspreiden. Uit het deskundigenrapport kan echter voorts worden afgeleid dat de akkerdistels relatief eenvoudig en effectief te bestrijden zijn. 5.7 Wat betreft de duur van de hinder constateert de rechtbank dat Rijkswaterstaat heeft erkend dat zij in de jaren 2000, 2002 en 2003 de strook grond niet heeft gemaaid. Er veronderstellende wijze van uitgaande dat er in de jaren 2004, 2006 en 2007 onvoldoende is gemaaid, gaat het om een periode van 8 jaren, waarin 6 jaren onvoldoende is gemaaid, waarvan 3 jaren aaneensluitend. Ter comparitie heeft Rijkswaterstaat onbetwist gesteld dat er eind 2007 met instemming van alle betrokkenen een maaischema is opgesteld, waardoor de verwachting is dat hiermee problemen als de onderhavige in de toekomst voorkomen worden. 5.8 Wat betreft de aan [eiser] toegebrachte schade overweegt de rechtbank als volgt. De bestrijding van de akkerdistel brengt extra kosten met zich, waarbij de belangrijkste schadepost extra inzet aan arbeid is. Uit hetgeen [eiser] ter comparitie naar voren heeft gebracht, kan worden afgeleid dat [eiser] deze bestrijding zelf heeft kunnen verzorgen en hiervoor geen extra arbeidskrachten (of materiaal) in heeft moeten huren. [eiser] heeft gesteld dat in 2006 en 2007 de bestrijding handmatig heeft plaatsgevonden gedurende 31,5 respectievelijk 87 uur tegen een uurtarief voor bestrijdingsmiddelen ad € 1,60. Rijkswaterstaat heeft de juistheid van deze aantallen uren en dit uurtarief niet betwist. Voor 2006 betekent dit een bedrag ad € 50,40 en voor 2007 een bedrag ad € 139,20. [eiser] heeft gesteld dat in 2004 volveldse bestrijding met een trekker noodzakelijk was, waarbij per hectare 6 liter MCPA à € 11,40 p/l en 6 liter MCPP à € 6,63 p/l is gebruikt. Uit de door [eiser] overgelegde schade-berekening (productie 12 bij dagvaarding) blijkt dat het gaat om 8 hectare, zodat dit uitkomt op een totaalbedrag ad € 1.009,44. [eiser] heeft gesteld dat zijn weilanden dat jaar meer dan één keer bespoten zijn. Uit de door [eiser] als productie 26 overgelegde productie leidt de rechtbank af dat er dat jaar in augustus handmatig is gespoten en zoals uit de overwegingen met betrekking tot 2006 en 2007 blijkt, is daarvoor aanzienlijk minder bestrijdingsmiddel noodzakelijk. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de kosten voor het jaar 2004 voor [eiser] niet hoger zijn geweest dan € 1.200,-. 5.9 Voor het overige acht de rechtbank van belang dat vast staat dat Rijkswaterstaat geen eigen belang heeft bij het maaien van de strook grond. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat ter comparitie onbetwist gesteld dat hij ook te maken heeft met zijn zorgplicht opgenomen in de Flora- en Faunawet als gevolg waarvan er niet op elk gewenst moment gemaaid kan worden. 5.10 Indien de rechtbank voorgaande omstandigheden alle in onderling verband beziet, is zij van oordeel dat er van onrechtmatige hinder geen sprake is. Ook indien aangenomen wordt dat de hinder in zes jaren is opgetreden, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van deze hinder niet zodanig is dat dit, mede gezien de hoogte van de door [eiser] geleden schade en de overige omstandigheden, onrechtmatige hinder oplevert. De bestrijding van de akkerdistels is relatief eenvoudig en effectief en de kosten van de bestrijding zijn relatief laag. De voornaamste kostenpost vormt arbeidsloon. [eiser] heeft de bestrijding echter zelf verzorgd, hetgeen weliswaar arbeidsverlies en ongemak met zich brengt, doch geen extra kosten in die zin dat [eiser] daarvoor extra arbeidskrachten (dan wel materieel) heeft moeten inhuren. In 2004 zijn de kosten aanzienlijk hoger geweest dan in de jaren 2006 en 2007, doch ook indien als vaststaand aangenomen wordt dat [eiser] dat jaar voor een totaalbedrag ad € 1.200,- aan kosten heeft gehad – hetgeen door Rijkswaterstaat wordt betwist – is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheid onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat de hinder onrechtmatig is. De rechtbank heeft hierbij voorts in aanmerking genomen dat het maken van enige kosten in verband met onkruidbestrijding tot het normale bedrijfsrisico van een veehouderij behoort. 5.11 Gezien het voorgaande zal de vordering van [eiser] worden afgewezen. [eiser] zal als de geheel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. 6 De beslissing De rechtbank, wijst af de vorderingen van [eiser]; veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rijkswaterstaat bepaald op € 300,- aan vast recht en op € 768,- aan salaris voor de advocaat. Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege. Uitgesproken in het openbaar. 204