Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4470

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers278227 / HA ZA 07-412
Statusgepubliceerd


Indicatie

- heeft geen dagvaarding ontvangen, beroep op nietigheid faalt nu de nietigheid is gedekt door verschijning van ter terechtzitting. - Dat geen ingebrekestelling heeft ontvangen blijft voor haar risico nu zij heeft verzuimd IDM in kennis te stellen van de echtscheiding en de verhuizing van haar ex-echtgenoot. casus: kredietovereenkomst van echtelieden die bij echtscheidingsconvenant overeenkomen dat schuld wordt toegewezen aan de man. Man raakt in verzuim vwb betalingsverplichting. is hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld. - Geen sprake van schuldovername in de zin van artikel 6:155 BW, nu de schuldoverneming niet kenbaar is gemaakt aan IDM en IDM daar geen toestemming voor heeft verleend. - Geen sprake van schending zorgplicht, geen sprake van dwaling. - beroep op discrepantie tussen wil en verklaring omdat er sprake is van storing van geestesvermogens en de verklaring onder invloed van dit gebrek is gedaan faalt vanwege rechtsgelding beroep op gerechtvaardigd vertrouwen door IDM (art 3:35 BW).


Uitspraak

OMRECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 278227 / HA ZA 07-412 Uitspraak: 12 november 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [opposante], wonende te [woonplaats], opposante in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie, advocaat mr. A.J.C. van Bemmel, - tegen - de besloten vennootschap IDM Financieringen B.V., gevestigd te Amsterdam, geopposeerde in conventie, gedaagde in voorwaardelijke reconventie, advocaat mr. Th.J. van ‘t Hoen. Partijen worden hierna aangeduid als "[opposante]" respectievelijk "IDM". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - inleidende dagvaarding 31 mei 2006, met productie; - het door deze rechtbank op 5 juli 2006 onder rolnummer 263254 / HA ZA 06-1715 bij verstek gewezen vonnis; - verzetdagvaarding d.d. 17 januari 2007, tevens conclusie voorwaardelijk in reconventie, met producties; - incidentele conclusie van antwoord in vrijwaring; - vonnis van deze rechtbank d.d. 6 juni 2007, verbetert bij uitspraak van 10 oktober 2007, waarbij het [opposante] is toegestaan [persoon 1] in vrijwaring op te roepen; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 27 juni 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie; - de ter gelegenheid van de comparitie van partijen zijdens [opposante] bij brief van 25 september 2007 overgelegde productie, alsmede de zijdens IDM bij brief van 5 oktober 2007 overgelegde producties; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 11 oktober 2007. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 Op 21 december 1987 is [opposante] in gemeenschap van goederen gehuwd met [persoon 1]. [opposante] en [persoon 1] zijn op 19 september 2001 met IDM een kredietovereen-komst aangegaan, op grond waarvan IDM aan [opposante] en [persoon 1] een doorlopend krediet heeft verstrekt van ƒ 22.500,00 (€ 10.210,05), waarover [opposante] en [persoon 1] maandelijks een - afhankelijk van de rentestand te wijzigen - kredietvergoeding dienden te voldoen, alsmede, na afloop van de aflossingsvrije periode, maandelijks een vastgelegde aflossing. 2.2 De overeenkomst betreft een krediettransactie als bedoeld in de Wet op het Consumentenkrediet (hierna: WCK). 2.3 Bij beschikking van de rechtbank te ‘s- Gravenhage is op 31 juli 2002 de echtscheiding uitgesproken tussen [opposante] en [persoon 1], welke beschikking op 29 augustus 2002 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. [opposante] en [persoon 1] hebben een echtscheidingsconvenant gesloten, waarbij partijen zijn overeengekomen dat [persoon 1] de schuld aan IDM voor zijn rekening zal nemen. [persoon 1] is verhuisd naar de [adres 1] te [woonplaats 1] en [opposante] is blijven wonen in de echtelijke woning gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats]. 2.4 [persoon 1] is meer dan twee maanden achterstallig gebleven in de betaling van één vervallen termijn. 2.5 Bij brief van 31 mei 2005 van Antera Incasso te Amsterdam, geadresseerd aan de [adres 1] te [woonplaats 1], zijn [persoon 1] en [opposante] in gebreke gesteld. 2.6 Bij dagvaarding van 31 mei 2006 heeft IDM [persoon 1] en [opposante] gedagvaard om op 21 juni 2006 te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank. De dagvaarding is door de deurwaarder bezorgd op het adres [adres 1] te [woonplaats 1]. 2.7 Ter terechtzitting zijn [persoon 1], noch [opposante], verschenen. De rechtbank heeft bij verstekvonnis van 5 juli 2006 de vordering van IDM jegens [persoon 1] en [opposante] toegewezen. 3 Het vonnis waartegen verzet De rechtbank heeft bij verstekvonnis van 5 juli 2006, uitvoerbaar bij voorraad, [persoon 1] en [opposante] hoofdelijk veroordeeld om aan IDM te betalen een bedrag van € 11.478,84, vermeerderd met de overeengekomen vertragingsvergoeding, doch niet meer dan het maximaal toegestane percentage krachtens de WCK, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [persoon 1] en [opposante] in de proceskosten, zijnde een bedrag van € 300,-- aan vastrecht, een bedrag van € 95,90 aan overige verschotten en een bedrag van € 452,-- aan salaris voor de procureur. 4 De grondslag van de oorspronkelijke vordering in conventie Aan de vordering heeft IDM de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 4.1 Op aanvraag van [persoon 1] en [opposante] heeft IDM op 19 september 2001 aan hen bij onderhandse akte van geldlening een doorlopend geldkrediet verstrekt, in de zin van artikel 1, sub f, van de WCK, met een variabele kredietvergoeding in de zin van artikel 1, onder g, Besluit kredietvergoeding, waarbij IDM aan [persoon 1] en [opposante] in rekening-courant een maximum krediet heeft verstrekt van ƒ 22.500,-- (€ 10.210,05). 4.2 Krachtens deze overeenkomst zijn [persoon 1] en [opposante] gehouden maandelijks aan IDM een kredietvergoeding te betalen. Het kredietvergoedingspecentage bedraagt thans 0,9876 % per maand en wordt in dagen nauwkeurig berekend over het verschuldigde saldo en op de rekeningoverzichten als schuld van [persoon 1] en [opposante] bijgeboekt. 4.3 [persoon 1] en [opposante] zijn hun verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst niet nagekomen. Zij zijn meer dan twee maanden achterstallig in de betaling van één vervallen termijn. IDM heeft [persoon 1] en [opposante] bij brief van 31 mei 2005 in gebreke gesteld. 4.4 Ondanks de ingebrekestelling zijn [persoon 1] en [opposante] nalatig gebleven de achterstallige termijn(en) te voldoen, waarop IDM vervolgens van haar recht van vervroegde opeisbaarheid gebruik heeft gemaakt en [persoon 1] en [opposante] heeft gesommeerd het pro resto verschuldigde ineens te voldoen. [persoon 1], noch [opposante], heeft hieraan gevolg gegeven. 4.5 Het saldo van de lening bedroeg op 31 mei 2006 een bedrag van € 11.478,84, welk bedrag, op grond van de toepasselijke voorwaarden en de WCK, in zijn geheel en ineens opeisbaar is. 4.6 [persoon 1] en [opposante] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst. 4.7 IDM is niet BTW-plichtig en heeft recht en belang om de BTW, onder meer over de explootkosten, te verhalen op [persoon 1] en/of [opposante]. 5 Het verweer in conventie De eis in oppositie strekt tot: I [opposante] te verklaren tot goed opposante en haar voorts te ontheffen van de veroordeling jegens haar uitgesproken bij vonnis van 5 juli 2006 tussen IDM en [opposante] gewezen; II de dagvaarding d.d. 31 mei 2006 nietig te verklaren, althans IDM in haar vordering niet- ontvankelijk te verklaren, althans de vordering van IDM af te wijzen; III indien en voorzover de rechtbank [opposante] aansprakelijk houdt tot voldoening van (enig) bedrag uit hoofde van de kredietovereenkomst, te gelasten dat [persoon 1] tegen een door de rechtbank te bepalen rechtzitting ten verzoeke van [opposante] zal worden gedagvaard, teneinde op de eis tot vrijwaring te kunnen antwoorden; IDM te veroordelen in de kosten van deze procedure. Daartoe heeft [opposante] - verkort weergegeven en voorzover van belang - het volgende aangevoerd: 5.1 Het dagvaardingsexploot is nietig. Deze vermeldt, in strijd met artikel 45, lid 2, sub d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), niet de woonplaats van [opposante]. Het exploot is ook niet aan de woonplaats van [opposante] uitgereikt. [opposante] heeft de dagvaarding nimmer ontvangen en is derhalve onredelijk benadeeld, welk gebrek, op grond van artikelen 65 en 66 Rv, tot nietigheid moet leiden. 5.2 De rechtshandeling van [opposante] - het ondertekenen van de overeenkomst - is nietig. Er is sprake van een discrepantie tussen de wil en verklaring van [opposante]. Op het moment van de ondertekening was er sprake van een stoornis van haar geestesvermogens, die een redelijke waardering van de betrokken belangen belette. De verklaring is onder invloed van de stoornis gedaan. [persoon 1] heeft [opposante] min of meer gedwongen tot ondertekening, gebruikmakend van zijn overwicht op haar. De rechtshandeling was nadelig voor [opposante]. [opposante] heeft zelf niets van het geld gezien, [persoon 1] heeft er een auto van gekocht. Contractueel werden hoge rentevergoedingen vastgelegd, terwijl [opposante] geen inkomsten had en heeft, anders dan een bijstandsuitkering, waarop nu beslag is gelegd. 5.3 IDM heeft haar zorgplicht geschonden door geen financiële informatie van [opposante] op te vragen, terwijl IDM wist dat [opposante] door ondertekening van de overeenkomst aanzienlijke financiële risico’s liep. Haar inkomen is altijd zeer beperkt geweest. 5.4 IDM heeft [opposante] nimmer toelichting gegeven omtrent de verplichtingen en de risico’s van de overeenkomst, althans het heeft [opposante] altijd aan dergelijke informatie ontbroken. IDM had zich ervan moeten vergewissen dat [opposante] op de hoogte was van de inhoud van de overeenkomst met alle rechten, verplichtingen en risico’s. Nu IDM dit niet heeft gedaan en daarmee de op haar rustende spreekplicht heeft geschonden, roept [opposante] de vernietiging in van de overeenkomst, althans beroept zij zich op dwaling. 5.5 Meer subsidiair verzoekt [opposante] de rechtbank om op grond van dwaling, overeenkomstig artikel 6:230, lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen in zodanige zin dat het nadeel voor [opposante] wordt opgeheven. Dit nadeel bestaat uit het bedrag waarvoor [opposante] thans wordt aangesproken. Dit moet ertoe leiden dat IDM haar niet meer voor enige betaling voortvloeiend uit de kredietovereenkomst kan aanspreken en het reeds voldane aan haar terugbetaalt. 6 Het geschil voorwaardelijk in reconventie De vordering voorwaardelijk in reconventie luidt - verkort weergegeven - om de kredietovereenkomst te vernietigen, althans op grond van dwaling de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen in zodanige zin dat het nadeel voor [opposante] wordt opgeheven, wat ertoe moet leiden dat IDM [opposante] niet (meer) voor enige betaling voortvloeiend uit de kredietovereenkomst kan aanspreken en het reeds voldane terugbetaalt, met vergoeding van de wettelijke rente. IDM heeft de vordering van [opposante] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [opposante] in de kosten van het geding. Daartoe heeft IDM - verkort weergegeven en voorzover van belang - het volgende aangevoerd: 6.1 IDM betwist dat er sprake zou zijn van discrepantie tussen wil en verklaring bij de totstandkoming van de onderhavige kredietovereenkomst. IDM betwist de beweerdelijke geestesgesteldheid van [opposante], althans dat deze voor IDM kenbaar was. Van IDM kon in redelijkheid niet worden gevergd een onderzoek in te stellen naar de geestelijke gesteldheid van [opposante] ten tijde van ondertekening. Op de voet van artikel 3:32 BW is ieder natuurlijk persoon bekwaam tot het verrichten van rechtshandelingen, tenzij de wet anders bepaalt. 6.2 Op grond van artikel 3:35 BW heeft IDM onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd vertrouwd en mogen vertrouwen dat de wil van [opposante] overeenstemde met haar verklaring. [opposante] heeft niet alleen de overeenkomst ondertekend, maar ook de aanvraag en de in die overeenkomst genoemde verzekering bij Cardif. Sedert het aangaan van de overeenkomst werd het periodiek verschuldigde aan IDM voldaan. [opposante] heeft dit op de bankafschriften kunnen zien. 6.3 [opposante] is krachtens de overeenkomst, alsmede krachtens artikel 1:102 BW, hoofdelijk, in elk geval voor de helft, aansprakelijk voor de schuld. Zij heeft de overeenkomst zelf ondertekend. IDM betwist dat de overeenkomst nadelig was voor [opposante]. Zij was in algehele gemeenschap van goederen getrouwd met [persoon 1] en het geld is overgemaakt naar de gezamenlijke bankrekening, zodat ook [opposante] voordeel had, althans had kunnen hebben, van de onderhavige geldlening. Bovendien is de lening aangegaan voor de gewone gang van de huishouding, namelijk de aanschaf van een auto. 6.4 IDM betwist dat zij geen toelichting omtrent de verplichtingen en risico’s heeft gegeven. Het is gebruikelijk dat de tussenpersoon voorafgaand aan de totstandkoming de nodige inlichtingen verstrekt. De betreffende tussenpersoon, Het Amsterdams Financieel Advies Bureau, is een zelfstandige tussenpersoon, niet in dienst of anderszins gebonden om uitsluitend producten van IDM aan te bieden of af te sluiten en aldus vrij om uit het hele scala van verschillende aanbieders nu juist die aanbieders en/of producten te selecteren die het beste aansluiten bij de wensen en financieringsbehoeften van - in dit geval - [opposante] en [persoon 1]. 6.5 IDM betwist dat er sprake is van dwaling. IDM heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht naar de financiële gegoedheid van [opposante] en [persoon 1]. Uit de aanvraaggegevens van de lening blijkt dat wel degelijk rekening is gehouden met de financiële gegevens van [opposante]. Uit de verplichte BKR-toetsing is voorts niet gebleken van een onverantwoord financieel risico voor [opposante] en [persoon 1]. 6.6 [opposante] heeft recht, noch belang, om te vorderen dat de gevolgen van de overeenkomst worden gewijzigd. IDM heeft een vordering – al dan niet krachtens gewijzigde grondslag – op [opposante] en die vordering is nog niet voldaan. Van terugbetaling aan [opposante] kan dan ook geen sprake zijn. Overigens is de beweerdelijke vordering van [opposante] niet opeisbaar, omdat IDM terzake door [opposante] nimmer is aangemaand, zodat er geen sprake is van verzuim. 7 De beoordeling in oppositie 7.1 Als meest verstrekkende verweer heeft [opposante] een beroep gedaan op nietigheid van de dagvaarding. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij de dagvaarding niet heeft ontvangen, omdat deze niet haar woonplaats vermeldt en ook niet aan haar woonplaats is uitgereikt. Dit verweer treft geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank is de nietigheid, op grond van artikel 122 Rv, gedekt, nu het gebrek [opposante] niet onredelijk in haar belangen heeft geschaad. Gesteld, noch gebleken, is dat [opposante] door dit gebrek is bemoeilijkt in het verweer dat zij wil voeren. Bovendien is [opposante] in het geding verschenen, waardoor zij geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij de nietigverklaring van de dagvaarding. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de kosten van betekening van de dagvaarding, op grond van artikel 141 Rv, wel voor rekening van IDM te blijven. 7.2 Ten aanzien van de door [opposante] ter comparitie van partijen aangevoerde stelling dat sprake is van een zekere benadeling door het verstekvonnis, omdat beslag is gelegd op de bijstandsuitkering van [opposante] en zij bijkomende kosten heeft van deurwaarders en buitengerechtelijke incassokosten, oordeelt de rechtbank dat reeds vóór het uitbrengen van de dagvaarding en het gewezen verstekvonnis sprake was van een opeisbare vordering van IDM. Het beslag is aldus niet een rechtstreeks gevolg van het verstekvonnis. Bijkomende kosten van deurwaarders en buitengerechtelijke incassokosten zijn niet gevorderd. 7.3 [opposante] heeft voorts aangevoerd dat zij niet in gebreke is gesteld. Ook dit verweer treft geen doel. Ten tijde van het aangaan van de overeenkomst woonden [opposante] en [persoon 1] aan de [adres 2] te [woonplaats]. Na de echtscheiding is [persoon 1] verhuisd naar de [adres 1] te [woonplaats 1], terwijl [opposante] aan de Plutostraat is blijven wonen. Het is de verantwoordelijkheid van [persoon 1] en/of [opposante] om IDM te berichten van de echtscheiding, de verhuizing van [persoon 1] en het feit dat [opposante] op het oude adres is blijven wonen. Gesteld, noch gebleken, is dat [opposante] en/of [persoon 1] dit hebben gedaan. Dat er aldus maar één ingebrekestelling is gezonden naar de Van Baerlestraat, ter attentie van zowel [persoon 1] als [opposante], valt IDM derhalve niet aan te rekenen. 7.4 Vast staat dat [persoon 1] en [opposante] beiden de onderhavige kredietovereenkomst zijn aangegaan met IDM. Zij hebben de overeenkomst beiden ondertekend en zijn aldus, op grond van artikel 6:6, lid 2 BW, ten aanzien van hun verplichtingen voortvloeiende uit die overeenkomst ieder voor het geheel aansprakelijk. Op grond van artikel 6:7 BW heeft IDM tegenover ieder van hen recht op nakoming voor het geheel. Dat [persoon 1] en [opposante] bij echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat [persoon 1] de schuld op zich neemt, doet daar niet aan af, nu gesteld noch gebleken is dat, op grond van artikel 6:155 BW, deze schuldoverneming aan IDM kenbaar is gemaakt en IDM haar toestemming daarvoor heeft verleend. In beginsel ligt de vordering van IDM derhalve voor toewijzing gereed. Echter, [opposante] heeft een beroep gedaan op vernietiging. 7.5 [opposante] heeft daartoe aangevoerd dat haar rechtshandeling - de ondertekening van de overeenkomst - vernietigbaar is, omdat op het moment van ondertekening sprake was van een stoornis van haar geestesvermogens en dat de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Ter onderbouwing van haar verweer heeft [opposante] een verslag van Kristal Centrum Psychiatrie en Verstandelijke Beperking te Leiden (hierna: Kristal) d.d. 13 februari 2007 overgelegd. Blijkens dit verslag heeft Kristal op verzoek van mevrouw H. Donders van de MEE en op verwijzing van de heer Rakers, huisarts, in de periode 31 oktober 2006 tot 7 februari 2007 onderzoek gedaan naar [opposante]. De conclusie van dit verslag is dat [opposante] ernstige functiebeperkingen heeft als gevolg van niet aangeboren hersenletsel (hersenbloeding) ten gevolge van huiselijk geweld en dat haar verstandelijke mogelijkheden beperkt zijn en dat zij vermoedelijk voordien op zwakbegaafd niveau functioneerde. Uit dit verslag blijkt echter niet wanneer [opposante] hersenletsel heeft opgelopen. Het geeft dus geen antwoord op de vraag of er ten tijde van het aangaan van de overeenkomst sprake was van een geestesstoornis van [opposante]. Wat daar ook van zij, IDM heeft een beroep gedaan op artikel 3:35 BW en stelt daartoe dat voor zover ten tijde van het aangaan van de overeenkomst al sprake zou zijn van een stoornis van de geestesvermogens van [opposante], dit voor IDM niet kenbaar was, noch kon zijn. Dit beroep treft doel. [opposante] voert weliswaar aan dat indien IDM persoonlijk contact met haar zou hebben opgenomen, het haar duidelijk zou zijn geworden dat er sprake was van een geestesstoornis van [opposante], maar de zorgplicht van IDM gaat niet zover dat zij gehouden was persoonlijk contact op te nemen met [opposante]. [opposante] heeft zowel de aanvraag, als de overeenkomst, als de verzekering daarvan bij Cardif ondertekend. Bovendien heeft zij de benodigde papieren, zoals een kopie van een identiteitsbewijs en salarisafschriften, aan IDM overgelegd, zodat er geen reden was voor IDM om te twijfelen aan de verklaring van [opposante]. De overeenkomst was ook niet nadelig voor [opposante]. Het geld is op de gezamenlijke bankrekening is gestort en is aangewend voor de gebruikelijke gang van de huishouding, te weten de aankoop van een auto. Het periodiek verschuldigde werd sedert het aangaan van de overeenkomst aan IDM voldaan, zodat [opposante] op de bankafschriften heeft kunnen zien dat er maandelijks geld werd overgemaakt naar IDM in het kader van de onderhavige lening. Voorts is gesteld, noch gebleken, dat [opposante] op enig moment IDM te kennen heeft gegeven de overeenkomst niet te willen. Naar het oordeel van de rechtbank komt aan IDM derhalve een beroep toe op gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van artikel 3:35 BW. Dit impliceert dat zelfs als [opposante] de overeenkomst onder invloed van de gestelde geestelijke stoornis zou hebben gesloten, de vordering van IDM alsnog voor toewijzing gereed zou liggen. 7.6 Voor wat betreft de vraag of IDM haar zorgplicht heeft geschonden, oordeelt de rechtbank dat [opposante] ter comparitie van partijen niet langer - onderbouwd - heeft betwist dat de tussenpersoon – het Amsterdams Financieel Advies Bureau – voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst de nodige inlichtingen heeft verstrekt en rekening heeft gehouden met de financiële gegevens van [opposante] door de verplichte BKR-toets uit te voeren. Daaruit is niet gebleken van een onverantwoord financieel risico voor [opposante] en [persoon 1]. Dat alleen [persoon 1] de contacten met IDM en het Amsterdams Financieel Advies Bureau heeft gehad, doet daar niet aan af. De zorgplicht van IDM gaat niet zover dat zij zich - zonder nadrukkelijke aanleiding daartoe - persoonlijk contact had moeten opnemen met [opposante] om zich ervan te vergewissen dat [opposante] op de hoogte was van de inhoud van de overeenkomst met alle rechten, verplichtingen en risico’s. Het beroep van [opposante] op de geschonden zorgplicht en de geschonden spreekplicht - en daarmee haar meer subsidiaire beroep op dwaling - treft derhalve geen doel. Het verzet van [opposante] zal worden afgewezen. (voorwaardelijk) in reconventie 7.7 Gelet op overwogene in conventie, zijn de voorwaarden waaronder de reconventionele vordering is ingesteld niet vervuld, zodat deze vordering geen verdere bespreking behoeft. 7.8 [opposante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, afgezien van de kosten van betekening, die op grond van artikel 141 Rv, zoals in 7.1 overwogen, voor rekening van IDM dienen te blijven, worden veroordeeld in de kosten van deze verzetprocedure. 8 De beslissing De rechtbank, in oppositie, vernietigt het verstekvonnis van deze rechtbank d.d. 5 juli 2006 voorzover [opposante] daarin is veroordeeld tot betaling van de kosten van betekening van de dagvaarding ten bedrage van € 95,90; bevestigt het vonnis waartegen verzet voor het overige; in voorwaardelijke reconventie, wijst af de vordering van [opposante]; veroordeelt [opposante] in de kosten van deze verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van IDM bepaald op € 904,-- aan salaris voor de advocaat; verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin. Uitgesproken in het openbaar. 585/2009