
Jurisprudentie
BG4481
Datum uitspraak2008-11-03
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersFA RK 08-4071
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersFA RK 08-4071
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek van een uitgeprocedeerde vreemdeling voor recht te verklaren dat (kort gezegd) verzoeker de persoon is die hij stelt te zijn. Niet op de wet gegrond (niet op artikel 1:26 BW noch is er een andere wettelijke grondslag). Beroep op artikel 16 IVBPR
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 08-4071
Zaaknummer: 311960
Datum beschikking: 3 november 2008
BESCHIKKING op het op 19 mei 2008 ingekomen verzoekschrift van:
[de man]
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,
zetelende te ’s-Gravenhage,
hierna: de ambtenaar.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 7 augustus 2008 van de ambtenaar.
Op 29 september 2008 is de zaak ter terechtzitting behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door mr. M.M.J. van Zantvoort, advocaat te Rotterdam, en de ambtenaar in de persoon van mr. G. Verbruggen. Van de zijde van de man zijn pleitnotities, alsmede nadere stukken overgelegd.
Feiten
Het eerste gehoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft op 9 juni 2005 plaatsgevonden, het nader gehoor op 3 augustus 2005. De man is bij de IND/in Nederland bekend onder Vnr 270.754.8506. De man verblijft zonder verblijfsvergunning in Nederland. Hij is in de asielprocedure uitgeprocedeerd.
Verzoek, grondslag en verweer
De man verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat de persoon bij de IND bekend onder nummer Vnr 270.754.8506 en in het dossier genoemd [de man] de persoon is genoemd [A.], geboren op [geboortedatum] 1980, afkomstig uit de People’s republic of China, provincie XinJiang, plaats Aksu en behorend tot de Oeigoerse etnische minderheid in China.
De man stelt ter onderbouwing van zijn verzoek – samengevat – dat hij recht heeft op een identiteit en dat zijn identiteit thans niet wordt erkend, onder meer niet door de Nederlandse vreemdelingenrechter. Uit de overgelegde stukken blijkt volgens de man de juistheid van de feiten ten aanzien waarvan hij een verklaring voor recht verzoekt.
De man baseert zijn verzoek op artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek (BW), alsmede op verdragsbepalingen, met name artikel 16 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
De ambtenaar stelt dat de rechtbank mogelijk niet bevoegd is over het verzoek te oordelen. De ambtenaar verklaart geen oordeel te kunnen geven over de overgelegde stukken. Er is volgens haar geen geboorteakte overgelegd die eventueel voor inschrijving in aanmerking komt en als deze wel zou worden overgelegd, kan de man deze akte niet laten inschrijven, omdat hij geen rechtsgeldige verblijfstitel heeft als genoemd in artikel 1:25 lid 1 onder b BW.
Beoordeling
Rechtsmacht
De man stelt de Chinese nationaliteit te hebben en meer dan twaalf maanden ononderbroken in Nederland te hebben verbleven.
De rechtbank acht, gezien de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk dat de man zijn gewone verblijfplaats – de plaats waar hij werkelijk verblijft – in Nederland heeft. De Nederlandse rechter heeft derhalve op grond van artikel 3 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, rechtsmacht om van het verzoek kennis te nemen.
Inhoudelijke beoordeling
De man baseert zijn verzoek op artikel 1:26 BW. Op grond van dit artikel kan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft, de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand. De man verzoekt echter kort gezegd voor recht te verklaren dat hij de persoon is die hij stelt te zijn en hij doet geen verzoek ten aanzien van een buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak. Zijn verzoek kan derhalve niet op artikel 1:26 BW worden gegrond. De rechtbank is van oordeel dat er ook geen andere wettelijke grondslag voor het verzoek van de man is, zodat de rechtbank het verzoek van de man zal afwijzen.
Een beroep op artikel 16 IVBPR maakt het vorenstaande niet anders. Deze bepaling bevat geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Daargelaten of in casu een “recht op een identiteit” bestaat op grond van artikel 16 IVBPR in de zin zoals de man heeft aangevoerd, ligt het in de toelatingsprocedure bij twijfel aan de identiteit van de man op de weg van de man om zijn identiteit aan te tonen.
De vaststelling van de vreemdelingenrechter dat de door de man in de vreemdelingenprocedure overgelegde documenten de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk maken is niet vatbaar voor toetsing door de burgerlijke rechter.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om op grond van artikel 16 IVBPR voorbij te gaan aan het feit dat het onderhavige verzoek een wettelijke grondslag ontbeert.
De rechtbank zal gezien het vorenstaande het verzoek van de man afwijzen.
Beslissing:
De rechtbank:
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. Verbeek, J.M. van Baardewijk en H. Lenters, bijgestaan door mr. T.A.E. Scheers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 november 2008.