Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4487

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers87794 / HA ZA 08-156
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opzegging kredietovereenkomst. Betalingsregeling laatstelijk correct nagekomen door ex-echtgenoot. Kredietverstrekker kan zich op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet jegens de andere ex-echtgenoot op hoofdelijke aansprakelijkheid beroepen voor betaling van de resterende hoofdsom.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 87794 / HA ZA 08-156 Vonnis van 12 november 2008 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IDM FINANCIERINGEN, gevestigd te Amsterdam, eiseres, advocaat mr. R.A. Schütz, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat mr. S.A. Wilman. Partijen zullen hierna IDM en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding; - de conclusie van antwoord; - een brief met bijlagen d.d. 2 september 2008 zijdens IDM; - het proces-verbaal van comparitie d.d. 15 september 2008. 1.2. Tenslotte is vonnis bepaald. 2. De vaststaande feiten 2.1. IDM heeft op 26 maart 1999 een doorlopend kredietovereenkomst gesloten met de echtelieden [naam echtgenoot] en [gedaagde]. Uit de daartoe opgemaakte onderhandse akte van die datum blijkt dat IDM een kredietfaciliteit heeft verschaft van € 18.150,96. 2.2. In de tweede helft van 2002 zijn [naam echtgenoot] en [gedaagde] meer dan twee maanden in gebreke gebleven met de voldoening van de maandelijkse termijnen. Na enige aanmaningen heeft IDM bij brief van 18 december 2002 de kredietovereenkomst opgezegd en betaling van het restantbedrag gevorderd. Hierop is geen volledige betaling ontvangen. 2.3. Het totaal door IDM verstrekte kredietsaldo inclusief kredietvergoeding bedroeg per 4 mei 2003 € 17.939,80. 2.4. Tussen IDM en [naam echtgenoot] en [gedaagde] tezamen is met ingang van juni 2003 een betalingsregeling afgesproken met betrekking tot de aflossing van de opeisbaar geworden hoofdsom, inhoudende dat [naam echtgenoot] en [gedaagde] maandelijks € 150,- aan IDM dienen te voldoen. In mei 2007 is de maandelijkse afbetaling op initiatief van IDM verhoogd naar € 300,-. De betalingsregeling wordt tot op heden geheel nagekomen. 2.5. Het huwelijk tussen [naam echtgenoot] en [gedaagde] is ontbonden per 11 november 2004, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers. 2.6. Toen [gedaagde] in 2007 weer in de echtelijke woning ging wonen en daar op enig moment post van IDM ontving, heeft zij met IDM contact opgenomen en aangegeven dat zij niet langer met [naam echtgenoot] gehuwd was. 2.7. [gedaagde] heeft geen medewerking verleend aan het verzoek van IDM om met haar tot een afzonderlijke betalingsregeling te komen, aangezien zij over onvoldoende financiële middelen beschikt. 3. Het geschil 3.1. IDM vordert na vermindering van eis samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 12.315,14, vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding, althans wettelijke rente, gerekend vanaf 16 januari 2008, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. IDM stelt dat [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is voor nakoming van de kredietovereenkomst. 3.2. [gedaagde] voert verweer. Zij stelt primair dat de vordering is verjaard, subsidiair dat zij er op grond van de redelijkheid en billijkheid op mocht vertrouwen dat IDM haar recht op nakoming - gelet op de afbetalingsregeling die [naam echtgenoot] meerdere jaren naleeft - niet jegens haar geldend zou maken en beroept zich in dat kader op rechtsverwerking. 4. De beoordeling 4.1. IDM enerzijds en [naam echtgenoot] en [gedaagde] anderzijds hebben een kredietovereenkomst gesloten die rechtsgeldig door IDM is opgezegd nu [naam echtgenoot] en [gedaagde] in 2002 een betalingsachterstand van twee maanden of meer hebben doen ontstaan en daarop een ingebrekestelling door IDM aan hen is toegezonden. De opzegging van de kredietovereenkomst brengt mee dat [gedaagde] en [naam echtgenoot] verplicht waren de hoofdsom van het krediet van (op dat moment) € 17.939,80 in één keer terug te betalen aan IDM. Uit de kredietovereenkomst en de bijbehorende algemene voorwaarden vloeit voort dat [naam echtgenoot] en [gedaagde] elk hoofdelijk aansprakelijk zijn voor deze schuld. Dit betekent in beginsel dat IDM gerechtigd is [naam echtgenoot] en [gedaagde] afzonderlijk aan te spreken tot betaling van de hoofdsom. 4.2. De vraag die thans ter beoordeling voorligt is of IDM - in weerwil van de betalingsregeling - de volledige hoofdsom, voor zover deze nog openstaat, ineens mag opeisen bij [gedaagde] op basis van haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de nakoming van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst. 4.3. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Nadat IDM de volledige hoofdsom van het krediet had opgeëist, heeft zij met [naam echtgenoot] en [gedaagde] tezamen in 2003 een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [naam echtgenoot] en [gedaagde] maandelijks gezamenlijk zorg zouden dragen voor afbetaling van de restantschuld. Deze overeenkomst is vervolgens zeer strikt nageleefd door [naam echtgenoot] en [gedaagde] gezamenlijk en vanaf datum echtscheiding door [naam echtgenoot]. Inmiddels is er € 11.850,- op de schuld afgelost, zodat van de hoofdsom een bedrag van € 6.089,80 resteert. 4.4. IDM heeft het initiatief tot onderhavige procedure genomen naar aanleiding van een telefoontje van [gedaagde] naar IDM waarin zij meedeelde van [naam echtgenoot] te zijn gescheiden en dat hij de afbetaling van de schuld op zich had genomen. Op grond van het feit dat IDM een betalingsregeling heeft getroffen met [naam echtgenoot] en [gedaagde] gezamenlijk, welke gedurende ruim vijf jaren correct is nagekomen - óók nadat op initiatief van IDM het maandelijkse aflossingsbedrag van € 150,- naar € 300,- is verhoogd - acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat IDM zich beroept op haar recht om zich op de hoofdelijkheid te beroepen en de betalingsregeling feitelijk ongedaan maakt door thans de gehele hoofdsom op medeschuldenaar [gedaagde] te verhalen. Daar komt nog bij dat naar het oordeel van de rechtbank het enkele feit dat [gedaagde] en [naam echtgenoot] inmiddels zijn gescheiden onvoldoende grond is om de betalingsregeling, zijnde een overeenkomst tussen IDM, [naam echtgenoot] en [gedaagde], eenzijdig op te zeggen. Het feit dat [naam echtgenoot] degene is die de schuld feitelijk aflost ten gevolge van onderlinge afspraken tussen [naam echtgenoot] en [gedaagde], doet hieraan niet af. 4.5. IDM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op: - betaald vast recht € 81,25 - in debet gesteld vast recht € 243,75 - salaris advocaat € 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00) Totaal € 1.229,00 5. De beslissing De rechtbank: 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt mitsdien IDM in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 1.229,00, veroordeelt mitsdien gedaagde tot betaling aan: A. de griffier van deze rechtbank voor: - het in debet gesteld vast recht: € 243,75 - het salaris advocaat: € 904,00 derhalve totaal: € 1.147,75 met welk bedrag de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, B. [gedaagde] voor: - het niet in debet gestelde vast recht: € 81,25 5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2008.? FN: 487