
Jurisprudentie
BG4491
Datum uitspraak2008-10-28
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.007.744/01 (Rolnummer oud: C08/334)
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.007.744/01 (Rolnummer oud: C08/334)
Statusgepubliceerd
Indicatie
Huurrecht bedrijfsruimte, ontbinding, grievenstelsel, uitleg grieven, vordering reconventie in hoger beroep, comparitie in hoger beroep?
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.007.744/01
Rolnummer : C08/334
Rolnummer rechtbank : 08/181
arrest van de negende civiele kamer d.d. 28 oktober 2008
inzake
[Huurder],
Handelend onder de naam [eenmanszaak],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [huurder],
advocaat: mr. H.L.J. Walhain te ’s-Gravenhage,
tegen
[Verhuurder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [verhuurder],
advocaat: mr. H.J.W. Alt te ‘s -Gravenhage.
Het geding
1. Bij exploot van 4 maart 2008 is [huurder] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, van 21 februari 2008 tussen partijen gewezen. Bij “memorie van grieven tevens houdende eis in reconventie” heeft [huurder] vier grieven voorgedragen en een eis in reconventie geformuleerd. De grieven en de eis in reconventie zijn door [verhuurder] bij memorie van antwoord bestreden. Daarna hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Beoordeling van het hoger beroep
2.1 Door de rechtbank heeft geen feitenvaststelling plaatsgevonden, zodat het hof dit alsnog doet. Het gaat in dit geding om het volgende.
2.3 Op 28 januari 2004 is door [verhuurder] (en [een ander] ) als verhuurder en [huurder] (als directeur van [de eenmanszaak) als huurder een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres].
2.4 De huurovereenkomst is gesloten voor de duur van 2 jaar en drie maanden, ingaande op 1 februari 2004 en eindigend op 1 mei 2006, tegen een jaarhuur van € 22.200,00 welke bij vooruitbetaling dient te worden voldaan in maandelijkse termijnen van € 1.850,00 te vermeerderen met € 100,00 voorschot stookkosten.
3.1 [verhuurder] heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- te verklaren ontbonden, althans te ontbinden, de tussen partijen gesloten huurovereenkomst;
- [huurder] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis het gehuurde te verlaten en bezemschoon te ontruimen, met machtiging van [verhuurder] om bij gebreke daarvan de ontruiming zelf te doen uitvoeren, op kosten van [huurder], met behulp van de sterke arm;
- [huurder] te veroordelen om aan [verhuurder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 31.677,95, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over € 26.400,00, met ingang van 1 november 2007 tot de dag der algehele voldoening;
- [huurder] te veroordelen om aan [verhuurder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de maandelijkse huurbedragen van € 1.950,00 per maand met ingang van 1 november 2007 tot en met de maand van de ontruiming van het gehuurde,
met veroordeling van [huurder] in de kosten van deze procedure.
[verhuurder] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [huurder] een huurachterstand van € 26.400,00 heeft en dat hij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt te begroten op 15% van de hoofdsom plus rente.
3.2 [huurder] heeft bij schrijven van 8 januari 2008 verweer gevoerd. Daarin betwist hij de huurachterstand niet, maar geeft hij aan dat zich twee schaden, in 2005 en 2007, hebben voorgedaan die door de beheerder van [verhuurder] zijn veroorzaakt en welke reden voor [huurder] zijn de huurpenningen niet te betalen.
3.3 Vervolgens heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Bij het bestreden vonnis overwoog de rechtbank dat [huurder], ondanks deugdelijke oproeping, zonder bericht niet ter comparitie van partijen is verschenen. De rechtbank achtte de vordering “na de weerlegging van het gevoerde verweer” door [verhuurder] toewijsbaar, met dien verstande dat de buitengerechtelijke kosten werden gematigd tot € 1.000,00 en de gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren werd afgewezen nu naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheid tot reële executie van het betreffende deel van de veroordeling reeds voortvloeit uit het bepaalde in de artikelen 555 e.v. jo artikel 444 Rv.
4.1 Het hof overweegt met betrekking tot de grieven van [huurder] als volgt.
4.2.1 In grief I stelt [huurder] dat hij niet weet of de griffier hem inderdaad deugdelijk heeft opgeroepen voor de comparitie van partijen; [huurder] stelt in ieder geval nooit een oproep te hebben ontvangen. [huurder] verzoekt het hof “alsnog” een comparitie van partijen te gelasten. “Tijdens die comparitie zal [verhuurder] onder andere zijn eis in reconventie (…) nader kunnen toelichten.”
4.2.2 Het hof begrijpt deze grief aldus dat deze er niet toe strekt dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd, maar dat de appelrechter opnieuw (uit de toelichting op grief II leidt het hof af dat [huurder] niet betwist dat er in eerste aanleg een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden) of “alsnog” een comparitie van partijen gelast. Anders dan op voet van artikel 131 Rv. voor de rechtbank in eerste aanleg geldt, is het in hoger beroep aan het procesbeleid van de rechter overgelaten al dan niet een comparitie te gelasten; ingevolge artikel 353 lid 1 Rv geldt artikel 131 Rv niet in hoger beroep. Het hof ziet in de zowel in eerste aanleg als in hoger beroep uiterst lapidaire stellingen van [huurder] geen aanleiding een comparitie te gelasten. Een comparitie dient er niet toe met nieuwe grieven te komen; een comparitie kan er wel toe strekken de rechter nadere inlichtingen te geven. Voor het gelasten van een schikkingscomparitie ziet het hof evenmin aanleiding nu de vordering van [verhuurder] voor toewijzing gereed ligt, zoals hierna wordt toegelicht. Daarmee faalt grief I.
4.3.1 In grief II deelt [huurder] mee dat hij “in zekere zin” begrijpt dat de rechtbank in feite niet anders kon dan de vordering(en) op de wijze waarop zij de vordering(en) heeft toegewezen, toe te wijzen. Volgens [huurder] zou de rechtbank, indien zij tijdens de comparitie van partijen van de toelichting van [huurder] op zijn verweer kennis hebben genomen, tot een ander oordeel zijn gekomen. Volgens [huurder] is een nieuwe comparitie van partijen geïndiceerd.
4.3.2 Het hof stelt vast dat deze grief geen grond voor vernietiging van het vonnis van de rechtbank bevat, zodat ook deze grief dient te worden verworpen. Zoals hiervoor reeds overwogen, de appelrechter is niet gehouden een comparitie van partijen te gelasten en het hof ziet er geen aanleiding voor.
4.4.1 Grief III keert zich tegen de beslissingen van de rechtbank (1) de huurovereenkomst te ontbinden en (2) [huurder] te veroordelen het gehuurde bezemschoon te ontruimen en te verlaten. Volgens de toelichting is in het gehuurde [naam gehuurder], de eenmanszaak van [huurder], gevestigd. In het gehuurde is een winkel en een werkplaats gevestigd. [huurder] en zijn echtgenote zijn van de inkomsten uit [de eenmanszaak] afhankelijk. Zou [huurder] het gehuurde moeten ontruimen, dan is hij zijn zaak kwijt en dan volgt onherroepelijk zijn faillissement. Volgens [huurder] wegen zijn belangen zwaarder dan die van [verhuurder] en “dat dan uiteraard onder de terme de graçe.” [huurder] voert aan dat de rechtbank als zij van de toelichting van [huurder] op zijn verweer kennis zou hebben genomen, de tussen partijen gesloten huurovereenkomst – naar alle waarschijnlijkheid - niet zou hebben ontbonden, althans niet zonder meer. De rechtbank zou [huurder] naar alle waarschijnlijkheid een terme de graçe hebben gegund om tijdens die alsdan door de rechtbank bepaalde terme zijn huurachterstand in te lopen.
4.4.2 Grief IV keert zich tegen de veroordeling tot betaling van € 28.546,04, de betaling van de maandelijkse huur tot de dag van ontruiming en de toegewezen wettelijke handelsrente over € 26.400,-- vanaf 1 november 2007.
4.4.3 Het hof stelt met betrekking tot deze grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, voorop dat [huurder] in eerste aanleg noch in hoger beroep de door [verhuurder] gestelde betalingsachterstand gemotiveerd heeft betwist. [verhuurder] heeft door middel van prod. 2 bij inleidende dagvaarding een precieze specificatie gegeven van de volgens hem opgebouwde huurachterstand en [huurder] is niet verder gekomen dan een blote betwisting, met de mededeling dat hij de huurachterstand aan het inlopen is. Dat nu is volstrekt onvoldoende. Aldus staat vast dat [huurder] een zeer aanzienlijke huurachterstand heeft opgebouwd die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De door [huurder] in de toelichting op grief III genoemde omstandigheden staan daaraan niet in de weg. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt voorts geen terme de graçe, nog daargelaten dat de wettelijke bepaling die de rechter, in afwijking van het wettelijk systeem, de bevoegdheid geeft de nalatige huurder een termijn van één maand te verlenen alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen (art. 7:280 BW), slechts geldt voor de huur van woonruimte blijkens zijn plaatsing in titel 5, afdeling 4 van Boek 7 BW. Grief IV ontbeert buiten de betwisting van de huurachterstand iedere motivering zodat daaraan verder geen betekenis kan worden toegekend. Ook de grieven III en IV sneven.
4.5 Voorzover aan het gestelde onder “eis in reconventie” betekenis kan worden toegekend (zie hierna rov. 4.6), geldt dat daarin door [huurder] wordt erkend dat aan hem geen beroep op verrekening toekomt.
4.6 Ten aanzien van de eis in reconventie van [huurder] geldt dat deze naar luid van artikel 353 lid 1 Rv niet eerst in hoger beroep aanhangig kan worden gemaakt. Waar [huurder] zelf stelt dat hij die eis “bij deze in rechte aanhangig” maakt is [huurder] kennelijk ook zelf van oordeel dat hij niet reeds in eerste aanleg een reconventionele vordering heeft ingediend, welke opvatting ook het hof is toegedaan. Dat betekent dat [huurder] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn eis in reconventie.
4.7 Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Daarbij past een veroordeling van [huurder] in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- verklaart [huurder] niet-ontvankelijk in zijn vordering in reconventie;
- bekrachtigt het vonnis van 21 februari 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt [huurder] in de proceskosten van [verhuurder], in hoger beroep tot op heden begroot op € 1.412,00 (waarvan € 254,00 voor griffierecht en € 1.158,00 voor salaris advocaat);
- verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Beyer-Lazonder, T.L. Tan en J.W. van Rijkom en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2008 in aanwezigheid van de griffier.