
Jurisprudentie
BG4493
Datum uitspraak2008-10-28
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/6579
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/6579
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Vrijstelling voor woningbouwplan Spaernhove te Cruquius; goede ruimtelijke onderbouwing; parkeerplaatsen; belangenafweging; verzoek om schorsing afgewezen
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 6579
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2008
in de zaak van:
[naam verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer
verweerder,
derde partij:
[naam derde partij].,
gevestigd te [plaats].
1. Procesverloop
Ten behoeve van de bouw van het woningbouwplan Spaernhove, gelegen bij de Oude Kruisweg en Oude Spaarneweg te Cruquius, heeft verweerder bij besluit van 24 april 2008, verzonden 5 mei 2008, vrijstelling verleend ingevolge artikel 19, eerste lid, Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) en bij besluit van 29 mei 2008 een reguliere bouwvergunning verleend.
Tegen dit besluit c.q. deze besluiten hebben verzoekers bij brief van 18 juni 2008 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 14 oktober 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 oktober 2008, alwaar verzoekers [namen verzoekers] zijn verschenen, Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. Monster, vergezeld van J. Jonker, C. Brussen en P. Beelen, allen werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de (oude) WRO ingetrokken. Ingevolge het overgangsrecht is op het onderhavige geding de WRO van kracht gebleven.
2.3 Het bouwplan betreft de bouw van 73 woningen, waarvan 10 vrijstaande woningen, 27 twee-onder-één-kapwoningen en 36 appartementen.
Het plangebied is gelegen tussen de bestaande woningen aan de Oude Kruisweg en het bedrijventerrein Cruquius. Op deze locatie was voorheen een tennisbaan aanwezig, een woning met diepe tuin, een bollenveld, percelen verwilderd groen en het dorps- of buurthuis, dat inmiddels is verplaatst in westelijke richting naar de rand van de Oude Spaarneweg.
2.4 Voor dit gebied vigeert het bestemmingsplan "Cruquius 1968". Op de gronden van het te realiseren bouwplan rusten de bestemmingen Bebouwing voor agrarische doeleinden, Agrarische doeleinden I en Openbaar Groen. Het bouwplan is daarmee in strijd. Er is een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding waarin het bouwplan is opgenomen. Het (laatste) voorbereidingsbesluit is van 21 juli 2007.
2.5 Verweerder heeft de verleende vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, WRO voorzien van een ruimtelijke onderbouwing door middel van het rapport Woningbouw Cruquius "Spaernhove" d.d. 1 april 2008.
2.6 Bij brief van 15 april 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
2.7 De Stichting Welstandszorg Noord-Holland heeft positief ten aanzien van het bouwplan geadviseerd.
2.8 De bezwaren van verzoekers tegen het bouwplan richten zich, naar zij ter zitting hebben bevestigd, niet tegen het plangedeelte waarop de laagbouw van de (eengezins)woningen is gesitueerd maar uitsluitend tegen de appartementencomplexen van 3 bouwlagen. Deze zijn gesitueerd in het gedeelte van het plangebied dat direct grenst aan het terrein van het fort bij Cruquius/Heemstede (binnen de stelling van Amsterdam een voorpositie van het fort bij Vijfhuizen). Nu met de bouw van dit laatste gedeelte van het project een aanvang is gemaakt hebben zij bij wijze van voorlopige voorziening om schorsing van het besluit verzocht.
2.9 De voorzieningenrechter dient naar aanleiding van het verzoek, dat hangende bezwaar is gedaan, in eerste instantie te beoordelen of op voorhand aannemelijk is dat de met vrijstelling verleende bouwvergunning in bezwaar stand zal kunnen houden, daarbij rekening houdende met de bevoegdheid van verweerder om eventuele gebreken in bezwaar te herstellen.
2.10 De grief van verzoekers dat hun ten aanzien van het bouwproject onvoldoende inspraak is geboden treft geen doel. Wat er ook zij van de eerdere inspraakmogelijkheden in de periode voordat het voornemen tot het vrijstellingsbesluit ter inzage is gelegd, tijdens de daarop volgende procedure is aan de wettelijke vereisten voldaan. Verzoekers hebben hun zienswijzen en bezwaren inzake het bouwplan op de procedurele wijze en tijdig naar voren kunnen brengen en hebben dit feitelijk ook gedaan.
2.11 Met betrekking tot het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing van de verleende vrijstelling en de daartegen aangevoerde bezwaren overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2.12 In de jaren 2000 en 2006 zijn er diverse bodemonderzoeken in het plangebied uitgevoerd. Verweerder heeft zich, mede gelet op de gebleken resultaten, op het standpunt gesteld dat de onderzoeken voldoende actueel zijn in het kader van de vrijstellingsprocedure.
Naar voorlopig oordeel is niet gebleken dat de onderzoeken op onzorgvuldige wijze zijn uitgevoerd of dat er anderszins gebreken aan kleven. Dat, zoals verzoekers hebben aangevoerd, recenter en wel ten tijde van het bouwrijp maken van de grond, op een enkele plaats asbest is gevonden doet daaraan niet af, aangezien een dergelijke onverwachte vondst, naar verweerder ter zitting heeft toegelicht, bij elk bodemonderzoek naar voren kan komen, aangezien daarbij met steekproeven wordt gewerkt. Voorts is door deze vondst niet gebleken dat het terrein om die reden niet bebouwd zou kunnen worden.
2.13 Het aantal benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van het (gehele) bouwplan heeft verweerder berekend naar de ten tijde van de aanvraag geldende normen. Daaraan wordt thans ruimschoots voldaan. Door verzoekers wordt zulks ook niet betwist. Het vrijstellingsbesluit ontbeert op dit punt dan ook niet een voldoende grondslag. Daaraan kan niet afdoen dat naar ter zitting naar voren is gekomen, gemeten naar de huidige, verhoogde normen, tot een tekort van 20 parkeerplaatsen wordt gekomen. Verweerder is overigens in zoverre tegemoet gekomen aan de vrees voor parkeeroverlast, dat een aantal extra parkeerplekken is gecreëerd, waardoor het totaal uitstijgt boven de gehanteerde norm. Voorts bestaat vooralsnog onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij de berekening de bezoekers van de woonmall Cruquius Plaza had moeten betrekken. Ter zitting heeft verweerder aangegeven en toegelicht dat ten behoeve van het verkeer daarheen een andere verkeersafwikkeling is gepland, over de Ringdijk en de Bennebroekerdijk en dat de Oude Spaarneweg slechts als toegangsweg voor het bestemmingsverkeer voor de nieuwe woonwijk fungeert.
2.14 Verzoekers hebben voorts verweerders standpunt bestreden dat het bouwplan past in de sfeer van het dorp Cruquius. Zij delen die mening wel met betrekking tot de eengezinswoningen in het oostelijke deel van het plangebied, maar niet ten aanzien van de door hen gewraakte appartementencomplexen ("woonblokken") in het westelijke deel van het plangebied.
Voorop staat dat een bouwplan niet in delen maar als één geheel ter beoordeling staat, zowel bij verweerder ten tijde van de aanvraag als bij de toetsing in bezwaar en/of beroep. Vast staat dat de nokhoogte van de drie appartementencomplexen, waarvan één met 8 en de andere met 14 appartementen, hoger is dan zowel de bestaande als de nieuw te realiseren woningen in de omgeving. In de ruimtelijke onderbouwing wordt over deze bebouwing opgemerkt dat de ligging van de appartementencomplexen aan de relatief grote ruimte van het fortterrein en de nabijheid van het dorpshuis een wat grotere dichtheid mogelijk maakt. De appartementsgebouwen zijn voorts opgebouwd uit twee bouwlagen en een kap, waarbij ten behoeve van de woonfunctie in de kap de gevels op enkele plaatsen iets zijn opgetrokken. Gelet hierop en tevens op de afstand tussen deze gebouwen en de bestaande woningen meent verweerder dat de totale stedenbouwkundige opzet aanvaardbaar is binnen het dorp Cruquius. Verzoekers hebben hun tegengestelde mening naar voren gebracht zonder onderbouwing daarvan met argumenten van stedenbouwkundige aard. Van belang is hierbij voorts het positieve advies van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland.
Waar verzoekers hebben gewezen op de directe aansluiting van dit westelijk deel van het plangebied aan het fortterrein en hebben gesteld dat daaraan door (dit deel van) het bouwplan afbreuk wordt gedaan, wordt overwogen dat het gebied van het fort niet wordt aangetast. In de stukken wordt melding gemaakt van het opknappen van het terrein en het voor recreatieve doeleinden toegankelijk maken.
2.15 Ten aanzien van de aangevoerde geluidsoverlast hebben verzoekers ter zitting erkend dat aan de geluidsnormen, zij het nipt, wordt voldaan.
2.16 Gelet op het voorgaande zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder aan zijn besluit tot vrijstelling niet een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag heeft gelegd.
2.17 Verzoekers hebben verder aangevoerd dat hun woongenot wordt aangetast door inbreuk op hun privacy, omdat de bewoners van het appartementencomplex op hun tuin en woning uitkijken, en door vermindering van bezonning.
Verweerder heeft daarover opgemerkt dat, waar een appartementenwoonblok grenst aan de achterzijde van de percelen van verzoekers aan de Oude Kruisweg, het gaat om een zijgevel van één van de appartementengebouwen van 18 appartementen. In deze gevel bevinden zich alleen enkele ramen van woon- en slaapkamers, uitgevoerd met kleinere kozijnen dan die in de voor- en achterzijde zijn gebruikt. Juist met het oog op de privacy van verzoekers is ervoor gekozen aan de voor- en achterzijde de grotere raampartijen respectievelijk de veranda's te situeren. Verder zijn er zonnestudies gemaakt, waaruit blijkt dat sprake is van geen dan wel zeer gering verlies aan (zon)lichttoetreding in de woningen dan wel de tuinen van verzoekers. Verzoekers hebben de opzet of uitkomst van deze studies niet bestreden. Bij de woning van verzoeker aan de Oude Spaarneweg is, naar voorlopig oordeel, de afstand tot het dichtstbijzijnde appartementencomplex groter en is, gezien de ligging ten opzichte van de zon, van verlies aan zonlicht als gevolg van de bouw in het geheel geen sprake.
2.18 Gelet op het voorgaande overweegt de voorzieningenrechter dat er vooralsnog geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen de belangen van verzoekers in redelijkheid van minder gewicht heeft kunnen aanmerken dan het belang van de wenselijkheid of noodzaak voor het verhogen van het aantal woningen in Cruquius en de ontwikkeling van het onaantrekkelijke gebied, gelegen tussen de bestaande woningen en het bedrijventerrein.
2.19 De voorzieningenrechter overweegt ten slotte dat voor de grief van verzoekers, dat er ter zake van de ontwikkeling van het project en/of de besluitvorming inzake de vrijstelling aanwijzingen voor malversaties zijn, geen gronden zijn aangevoerd of gebleken, zodat deze grief faalt.
2.20 Gezien het voorgaande kan niet op voorhand worden gezegd dat het besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
Ter zitting is tevens het inmiddels tot stand gekomen advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften aan de orde gekomen. Daarbij is vastgesteld dat in dit advies niet op alle bezwaren van verzoekers is ingegaan. Verweerder heeft bij de heroverweging van zijn besluit evenwel nog de gelegenheid deze omissie te herstellen.
2.21 Gelet op het voorgaande, en nu niet is gebleken van overige spoedeisende belangen die tot toewijzing van het verzoek zouden moeten leiden, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.22 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 28 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.