
Jurisprudentie
BG4506
Datum uitspraak2008-11-05
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers83357 / HA ZA 07-498
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers83357 / HA ZA 07-498
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schadestaatprocedure. Asbestbesmetting bedrijfspand. Schadebeperkingsplicht. Reconventionele vordering in schadestaatprocedure.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 83357 / HA ZA 07-498
Vonnis van 5 november 2008
in de zaak van
[x],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.A. Roodhof,
tegen
[y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.R. van den Elst.
Partijen zullen hierna [x] en [y] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de akte van depot van de zijde van [x];
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie alsmede verzoek tot het doen gelasten van een comparitie van partijen en het doen gelasten van het overleggen van stukken;
- de brieven van [x] van 19 en 21 november 2007 met productie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de brief van [x] van 26 februari 2008 met producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 5 maart 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [x] heeft vanaf 1992 een onderneming gedreven onder de naam [naam]. De onderneming was gericht op de verkoop van goederen voor de hippische markt. In 2001 heeft zij haar ondernemingsactiviteiten gestaakt.
2.2. [z] is eigenaar/verhuurder van het bedrijfspand aan de [adres] te [woonplaats]. [x] huurde dit pand vanaf 1 februari 1998 als tijdelijke bedrijfslocatie, ter overbrugging van de periode tot het gereedkomen van een nieuwbouw pand te [woonplaats].
2.3. Op 20 april 1999 heeft [y] werkzaamheden aan het dak van voornoemd bedrijfspand verricht in verband met lekkage. Er heeft asbestbesmetting plaatsgevonden doordat tijdens deze herstelwerkzaamheden in de nokstukken en dakplaten van het dak asbest is verwerkt. Search Milieutechniek heeft op grond van veegmonsters geconstateerd dat in de bedrijfsruimte sprake was van asbestvervuiling. Op last van de gemeente Ooststellingwerf en de arbeidsinspectie is de bedrijfsruimte op 22 april 1999 gesloten.
2.4. [x] heeft zowel [z] als [y] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de asbestvervuiling. [y] heeft een aansprakelijkheidspolis afgesloten bij Univé. Voorzover [y] aansprakelijk is, is er dekking onder deze polis.
2.5. Naar aanleiding van de asbestvervuiling zijn in opdracht van de rechtbank twee deskundigen, drs. W.A.M. van Schijndel RA en K. Mijnheer RA, benoemd met de opdracht de schade als gevolg van de asbestvervuiling te onderzoeken. Zij hebben bij deskundigenrapport d.d. 23 januari 2003 hun bevindingen gerapporteerd.
2.6. Blijkens de begeleidende brief van 23 januari 2003 bij het deskundigenbericht hebben de deskundigen in het kader van de opdracht zich - ondanks het verzoek van [x] om onderzoek te verrichten naar nog overige schadecomponenten - uitsluitend bezig gehouden met bepaling van de omvang van de schade als gevolg van de asbestvervuiling, voor zover deze betrekking heeft op de schade aan goederen en inventaris alsmede bedrijfsschade.
2.7. In voornoemd rapport staat, voorzover thans van belang, het volgende:
"De historische resultatenrekeningen alsmede de geprognosticeerde resultatenrekeningen volgens het expansieplan zijn samengevat (…). Hieruit blijkt dat na verhuizing naar het nieuwe bedrijfspand een explosieve groei van zowel omzet als resultaatontwikkeling wordt verondersteld. Deskundigen zijn zich er van bewust dat het nieuwe bedrijfspand aanzienlijk betere mogelijkheden biedt dan alle vorige locaties die door de onderneming in gebruik zijn geweest. Desalniettemin hebben deskundigen op grond van de huidige dossierstukken geen basis kunnen vinden die deze opportunistische extrapolatie rechtvaardigt. In bijgevoegd overzicht (…) is dan ook een normstelling opgenomen die naar de mening van de deskundigen ruimschoots recht doet aan de betere mogelijkheden van het nieuwe bedrijfspand, de uitbouw van eigen productie en de omstandigheden van de locale markt. Deze normstelling bevindt zich op een aanzienlijk hoger niveau dan ooit in het verleden is gerealiseerd."
2.8. De rechtbank heeft bij vonnis van 24 juli 2002 geoordeeld dat [y] onrechtmatig jegens [x] heeft gehandeld en voor recht verklaard dat hij aansprakelijk is voor de geleden en te lijden schade van [x]. Het hof heeft dit vonnis bij arrest van 13 november 2005 bekrachtigd. Bij vonnis van 19 juli 2006 heeft de rechtbank [z] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 56.722,52.
2.9. [x] heeft voorschotten van Univé, de verzekeraar van [y], ontvangen.
2.10. Op 15 april 1998 heeft Olde Hensken BV een voor akkoord getekende opdrachtbevestiging aan [bedrijfsnaam] gestuurd voor het leveren en monteren van twee nieuw te bouwen hallen in [woonplaats]. Olde Hensken is begonnen met de bouw maar heeft het niet afgemaakt in verband met een verschil van mening over de vraag of Olde Hensken een constructiefout had gemaakt. In een vaststellingsovereenkomst tussen Olde Hensken en [x]/[a] hebben zij besloten de aanneemovereenkomst te ontbinden per oktober 1999. [a] is de partner van [x].
2.11. Nadien heeft [bedrijfsnaam] de opdracht tot levering en montage van het project te [woonplaats] verstrekt aan vof Montagebedrijf De Leyen. De opdrachtbevestiging is gedateerd op 13 januari 2000. De opleverdatum is daarbij gesteld op 1 april 2000.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [x] vordert dat [y] zal worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die in deze schadestaatprocedure door de rechter zal worden vastgesteld en dat hij tevens zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding. [x] begroot de schade op een bedrag van € 787.010,44.
3.2. [x] legt aan haar vordering ten grondslag dat de rechtbank Leeuwarden bij vonnis van 24 juli 2002 voor recht heeft verklaard dat [y] jegens [x], door de wijze waarop hij de werkzaamheden aan het dak van de door [x] gehuurde bedrijfsruimte aan de [adres] te [woonplaats] heeft verricht, onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor alle door [x] geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Deze uitspraak is door het gerechtshof Leeuwarden bekrachtigd bij arrest van 13 november 2005. Op deze afzonderlijke schadeposten zal hierna verder worden ingegaan.
3.3. [y] voert verweer. Op zijn stellingen wordt onder de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [y] vordert samengevat - primair veroordeling van [x] tot betaling van EUR 68.067,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 maart 2001 althans vanaf 10 oktober 2007, een bedrag van EUR 50.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2002 althans vanaf 10 oktober 2007 en een bedrag van EUR 70.000,---, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2006 althans vanaf 10 oktober 2007,
subsidiair: betaling van het verschil tussen de daadwerkelijke schade van [x] en een bedrag van EUR 325.637,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een nog nader door [y] te betalen datum doch in ieder geval vanaf 10 oktober 2007,
een en ander met veroordeling van [x] in de kosten van de reconventionele procedure.
3.5. [y] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [x] aan voorschotten meer heeft ontvangen dan haar daadwerkelijke schade. De totale schade bedraagt volgens [y] niet meer dan € 73.740,-- dan wel € 95.032,--. [y] heeft daarom zonder rechtsgrond aan [x] betaald. Voorts stelt [y] dat [x] hierdoor onrechtvaardigd is verrijkt.
3.6. [x] voert verweer. Op haar stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Inventaris en voorraad
4.1. [x] wijst ter onderbouwing van deze schadepost naar het deskundigenrapport van 23 januari 2003 en stelt dat na betaling van een voorschot nog een schadebedrag resteert van € 32.032,53. [x] vordert voorts de wettelijke rente.
4.2. [y] stelt zich op het standpunt dat het causaal verband ontbreekt tussen de vermeerdering van de schade door tijdsverloop en het onrechtmatig handelen en dat voorts het relativiteitsvereiste ontbreekt omdat de norm niet beoogt de schade door tijdsverloop te beschermen. Daarnaast stelt [y] dat de schade in belangrijke mate is bepaald door tijdsverloop door de inwerking van stof en vocht en het achterwege blijven van het onderhoud vanaf de asbestverontreiniging in 1999. [x] had haar schade moeten beperken door de goederen na afloop van het schade-evenement te reinigen. In verband met deze omstandigheden stelt [y] dat de schade zoals begroot door de deskundigen op 50% van dat bedrag moet worden gesteld, derhalve op € 73.740,--. Met betrekking tot de rente stelt [y] dat [x] óf kosten herstel en wettelijke rente vanaf 20 april 1999 kan vorderen óf schadevergoeding en wettelijke rente vanaf 2002.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat door de asbestvervuiling (nagenoeg) de gehele voorraad goederen en inventaris verloren is gegaan. In het kader van de vaststelling van de schade heeft een globale inspectie plaatsgevonden op 15 januari 2002, in aanwezigheid van [x] en [a]. Door de deskundigen is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd van de ten tijde van de inspectie aanwezige goederen in relatie tot de goederen kort na de asbestvervuiling zodat het verschil zichtbaar wordt tussen de waardevermindering als gevolg van de asbestvervuiling en de waardevermindering als gevolg van inwerking van tijd en stof. De deskundigen hebben vervolgens geconcludeerd dat de waardevermindering voor een belangrijk deel is veroorzaakt door de inwerking van tijd en stof, gelegen tussen het moment van het optreden van asbestvervuiling (april 1999) en het moment van inspectie (januari 2002). De deskundigen hebben de verkoopwaarde van de aanwezige goederen, met inachtneming van het prijsniveau van 1999, geschat op fl. 400.000,--, inclusief BTW. Het deskundigenrapport vermeldt verder dat op verzoek van beide partijen de schade aan goederen en inventaris (onder een aantal voorbehouden) wordt vastgesteld per schadedatum op een bedrag van € 147.479,--. De rechtbank ziet geen aanleiding het deskundigenrapport niet te volgen. Het onderzoek is grondig en zorgvuldig gedaan en het rapport is deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank volgt [y] niet in zijn stelling dat de schade gehalveerd moet worden vanwege het ontbreken van een causaal verband. Van feiten of omstandigheden die zodanig causaal verband doorbreken is niet gebleken. Zo doet het feit dat een deel van de schade is ontstaan door waardevermindering als gevolg van inwerking van tijd en stof aan dat causale verband niet af, omdat dit wel een direct gevolg is van de asbestverontreiniging. Voor zover [y] heeft willen betogen dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die [x] kan worden toegerekend in die zin dat hij haar verwijt dat zij heeft nagelaten de inventaris en de voorraad direct na de asbestverontreiniging te reinigen, overweegt de rechtbank als volgt. Voorop gesteld wordt dat voor het antwoord op de vraag of een benadeelde zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden bepalend is of hij in de gegeven omstandigheden onredelijk heeft gehandeld. Of dat het geval is, is sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval (vgl. HR 18 april 1986, NJ 1986, 567 en HR 29 mei 1998, NJ 1998, 641). De maatstaf daarbij is of een normaal voorzichtig en redelijk mens in dezelfde omstandigheden in redelijkheid dezelfde keuzes zou kunnen maken. Bij de beoordeling van de redelijkheid van het handelen of nalaten van de benadeelde mag niet uit het oog verloren worden dat het de dader is geweest die de benadeelde in de positie heeft gebracht die hem tot schadebeperkend handelen verplichtte. [x] heeft tegen het verwijt van [y] aangevoerd dat het gebouw hermetisch was afgesloten en dat een sanering (van wel 1000 artikelen) veel meer geld zou hebben gekost dan de uiteindelijke schade nu. Het ligt op de weg van [y], op wie de stelplicht en bewijslast rust betreffende het beroep op de schadebeperkingsplicht, concreet aan te geven op welke wijze [x] dat had moeten doen en of dat inderdaad zou hebben geleid tot het beperken van de schade. Nu [y] dat niet heeft gedaan, faalt zijn verweer. Aan de stelling van [y] dat de geschonden norm niet de strekking heeft om ook vergoeding voor schade veroorzaakt door tijdsverloop mogelijk te maken gaat de rechtbank voorbij nu [y] deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de schade, conform het deskundigenbericht, vaststelt op een bedrag van € 147.479,--. Dit bedrag zal worden toegewezen. Ingevolge artikel 6:119 BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, uit de wettelijke rente over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening van die geldsom in verzuim is geweest. Indien het gaat om een schadevergoedingsverbintenis uit onrechtmatige daad, zoals in casu het geval, treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in (artikel 6:83 aanhef en onder b BW) en loopt de wettelijke rente vanaf het moment dat de vordering opeisbaar (dus de schade geleden) is. Nu de schade is geleden op 20 april 1999 is de wettelijke rente vanaf die datum toewijsbaar.
Bedrijfsschade vanaf 20 april 1999
4.4. De bedrijfsschade is eveneens door voornoemde deskundigen onderzocht en berekend. Zij hebben een indicatieve schadeberekening gemaakt omdat zij, naar het oordeel van de rechtbank terecht, constateren dat juridische oordelen, die voorbehouden zijn aan de rechter, van invloed zijn op de bedrijfsschadetermijn en het verloop van de aanloopperiode. Om die reden volstaan de deskundigen met het rapporteren van een jaarbedrag. Zij concluderen dat de exploitatie vanuit het gehuurde bedrijfspand aan de Ploeggang resulteert in een raming van de bedrijfsschade van € 10.646,-- per jaar terwijl de bedrijfsschade vanuit het nieuwbouwpand op een bedrag van € 26.773,-- per jaar zou kunnen worden geschat. Bij wijze van cijfervoorbeeld, waarbij de deskundigen rekening houden met een einde schadedatum april 2003, komen de deskundigen uit op een totaalbedrag van € 112.905,--.
4.5. [x] stelt dat de deskundigen zeer zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de door [x] verstrekte administratie deugdelijk is aangeleverd. Zij is van mening dat de berekening van de deskundigen gevolgd moet worden. [x] is het echter niet eens met het deskundigenrapport waar deze uitgaat van een einddatum van de schade van 2003. Zij stelt dat zolang er geen herstart heeft plaatsgevonden, de bedrijfsschade doorloopt. Om een herstart te kunnen realiseren, is betaling van schadevergoeding nodig, aldus [x], omdat voor een herstart haar de financiële middelen ontbraken. Refererend aan het deskundigenrapport berekent zij de schade op een bedrag van € 218.364,68.
4.6. [y] voert verweer, stellende dat de deskundigen ten onrechte geen rekening hebben gehouden met een dalende tendens in de jaarcijfers. Daarnaast stelt [y] dat rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat het bedrijf verliezen bespaard is gebleven door de, door de asbestvervuiling noodgedwongen, beëindiging van het bedrijf. Ten slotte betwist [y] de periode waarover de schade gevorderd wordt. In de visie van [y] kan hooguit gesproken worden van een bedrijfsschade over een periode van twee jaar. Het bedrijf had vanaf april 2000 en in elk geval vanaf 2001 weer hervat kunnen worden. De problemen van de vertraging kwamen niet door de asbestvervuiling maar door problemen met de aannemer en de buren.
4.7. De rechtbank stelt voorop dat het bij de vaststelling van de bedrijfsschade voor de hand ligt een vergelijking te maken tussen de feitelijke situatie, de situatie waarin [x] haar bedrijf heeft beëindigd en de hypothetische situatie, de situatie waarin de asbestvervuiling niet had plaatsgevonden en [x] het bedrijf zou hebben voortgezet. Die (hypothetische) situatie heeft zich niet voorgedaan en kan daarom slechts worden benaderd aan de hand van de redelijke verwachting van de rechter omtrent die situatie. Omdat aldus deels wordt geabstraheerd van de concrete omstandigheden - voor wat betreft de hypothetische situatie is immers geen sprake van concrete omstandigheden - heeft de begroting van de schade (deels) een abstract karakter. De deskundigen hebben bij wijze van rekenvoorbeeld de bedrijfsschade begroot over een periode van vier jaar. De rechtbank ziet aanleiding om deze schadeberekening te volgen. De rechtbank acht de door de deskundigen in acht genomen termijn, een termijn waarbinnen [x] redelijkerwijs de exploitatie van haar onderneming weer voort had kunnen zetten. De door [x] opgeworpen (financiële en praktische) bezwaren die het voortzetten van haar onderneming in de weg zouden staan, doen daaraan niet af omdat die voortdurende schade naar het oordeel van de rechtbank in een zodanig ver verwijderd verband tot de normschending (de asbestvervuiling) staat dat die schade ingevolge artikel 6:98 BW niet meer aan [y] kan worden toegerekend. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [y] dat hij de fiscale gegevens van [x] wil inzien om te kunnen verifiëren of de cijfers van het deskundigenbericht juist zijn omdat niet aannemelijk is geworden dat [x] onjuiste of onbetrouwbare gegevens zou hebben verstrekt. De slotsom luidt dat voor deze schade een bedrag van € 112.905,-- toewijsbaar is. Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum waarop de schade is veroorzaakt.
Kosten rechtsbijstand
4.8. [x] stelt dat zij kosten heeft moeten maken voor rechtsbijstand en legt ter onderbouwing daarvan twee facturen over van € 2.142,70 en € 121.817,06. [x] betoogt dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat alle advocaatkosten vergoed worden, onder meer omdat het haar negen jaar en talloze procedures heeft gekost om haar gelijk te halen en dat [y] en [z] financieel werden ondersteund door verzekeringsmaatschappijen.
4.9. De rechtbank stelt voorop dat voor een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten op de voet van artikel 6:96 BW een grondslag moet bestaan voor een vordering tot schadevergoeding. Die is er in onderhavig geval niet. Het argument dat [x] lang heeft moeten procederen is daartoe onvoldoende nu op geen enkele manier is gebleken dat het aan de proceshouding van [y] heeft gelegen dat de gerechtelijke procedure jarenlang heeft gesleept. Evenmin kan het enkele feit dat [y] en [z] verzekerd zijn voor de schade een grondslag zijn voor de gevorderde kosten rechtsbijstand. De rechtbank concludeert derhalve dat het kosten zijn die onder artikel 241 Rv geschaard moeten worden.
Kosten deskundigen
4.10. [x] stelt dat zij kosten heeft moeten maken voor het inschakelen van deskundigen, de stichting Beheer Certificatieregelingen en Search. De kosten zijn weliswaar vergoed door Das Rechtsbijstand maar, zo stelt [x], ze heeft niettemin belang bij vergoeding van deze kosten omdat daarmee ruimte ontstaat voor vergoeding van haar advocaatkosten en voorts stelt zij volgens de polisvoorwaarden verplicht te zijn om deze kosten te verhalen op de aansprakelijke partij.
4.11. De rechtbank zal de vordering afwijzen omdat [x] geen schade heeft geleden nu vast staat dat [x] deze kosten van haar verzekeraar vergoed heeft gekregen. Haar stelling dat zij door vergoeding van [y] van deze kosten ruimte zou krijgen om haar advocaatkosten te kunnen betalen, is geen grond voor toewijzing van de vordering terwijl ook haar stelling dat zij de kosten volgens de polisvoorwaarden moet verhalen faalt omdat dit, ook indien juist, ziet op de relatie tussen [x] en [y] en zij niet heeft gesteld welke gevolgen Das Rechtsbijstand aan het handelen in strijd met deze polisvoorwaarde verbindt en of zij daardoor schade lijdt.
Rente kosten lening [a]
4.12. [x] onderbouwt deze schade met de stelling dat zij een lening heeft moeten afsluiten bij haar partner [a] om de kosten van rechtsbijstand te kunnen voldoen. De wettelijke rente compenseert volgens [x] de door haar betaalde rente van de lening in onvoldoende mate. Dat betekent dat zij schade lijdt voor het bedrag dat uitstijgt boven de wettelijke rente. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. [x] heeft niet althans onvoldoende onderbouwd dat zij daadwerkelijk rente heeft betaald. Bovendien vindt haar stelling dat zij op 15 januari 2000 een bedrag van € 115.000,-- heeft geleend geen steun in de zich bij de stukken bevindende geldleningovereenkomst, waarin staat dat de geldlening is overeengekomen op 27 december 1989 en een bedrag betreft van fl. 115.000,--.
Schade door verkoop privégoederen
4.13. Met betrekking tot deze schadepost overweegt de rechtbank als volgt. Het deskundigenrapport merkt hierover op dat het overzicht dat [x] heeft aangeleverd onvoldoende inzicht in de privé-uitgaven en ontvangsten geeft om te kunnen beoordelen in hoeverre deze verkopen afwijken van normale omstandigheden. Aan de stelling van [x] dat deze verkopen noodzakelijk waren om inkomsten te genereren die normaal uit haar onderneming zouden komen gaat de rechtbank voorbij, ten eerste omdat zij niet heeft onderbouwd dat de verkopen noodzakelijk waren, ten tweede omdat er mogelijk een dubbeltelling plaatsvindt omdat gederfde inkomsten al gecompenseerd worden door de (toegewezen) wettelijke rente over de bedrijfsschade (die grotendeels bestaat uit gederfde winst/inkomen) en ten slotte omdat bij de vaststelling van de bedrijfsschade eenmalige extra kosten zijn meegenomen omdat rekening is gehouden met het feit dat er extra kosten gefinancierd zijn uit privévermogen.
Waardevermindering nieuwe bedrijfspand
4.14. [x] stelt dat ten tijde van de asbestvervuiling het nieuwbouwpand nog niet gereed was. Zij stelt schade te hebben geleden omdat het pand door de vele negatieve publiciteit rondom de asbestvervuiling € 100.000,-- beneden de getaxeerde waarde is verkocht. De rechtbank verwerpt deze stelling omdat, ook indien het juist is dat het pand beneden de getaxeerde waarde is verkocht ([x] heeft geen taxatierapport overgelegd waaruit de taxatiewaarde blijkt), [x] niet heeft onderbouwd dat dit veroorzaakt is door de asbestverontreiniging. Dat de makelaar is gebeld met de vraag wanneer [x] failliet zou gaan, zoals [x] stelt, is hiertoe onvoldoende.
Kosten en renteverplichtingen Rabobank
4.15. [x] vordert, onder verwijzing naar een brief van de Rabobank van 8 september 2006, schade terzake van gemaakte kosten en verschuldigde rente. De rechtbank wijst de vordering af omdat uit het deskundigenrapport blijkt dat in de normatieve berekening reeds rekening is gehouden met een extra rentelast terwijl de rente over de schade zich laat vergoeden door toewijzing van de wettelijke rente.
Immateriële schadevergoeding
4.16. [x] vordert een bedrag van € 113.047,19, inclusief wettelijke rente, aan immateriële schadevergoeding. Zij stelt daartoe dat zij beschuldigd is door [y] van het ensceneren van de asbestvervuiling en dat zij lijdt en heeft geleden door de lange juridische procedures. De vordering stuit af op het feit dat [x] op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel, hetgeen ingevolge artikel 6:106 BW wel vereist is voor het toewijzen van de vordering.
Overige kosten
4.17. [x] heeft niet onderbouwd dat zij kosten heeft moeten maken die niet reeds al in de andere schadeposten zijn meegenomen, zodat de rechtbank de vordering zal afwijzen.
Belastingschade
4.18. [x] heeft gesteld dat zij belastingschade heeft geleden doordat de fiscus de betaalde voorschotten heeft aangemerkt als inkomen en dat effect heeft gehad op haar persoonsgebonden budget. De rechtbank zal deze vordering afwijzen omdat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat betaalde voorschotten als schade zijn aan te merken.
in reconventie
Ontvankelijkheid
4.19. [x] heeft allereerst - onder verwijzing naar een uitspraak van het hof Arnhem van 15 mei 2007 - tegen de reconventionele vordering het formele verweer gevoerd dat [y] niet-ontvankelijk is omdat de schadestaatprocedure niet een nieuwe procedure is maar een voortzetting van de hoofdprocedure. Nu artikel 615a Rv niet verwijst naar de artikelen 136 en 137 Rv is het in een schadestaatprocedure, zo stelt [x], niet mogelijk om een reconventionele vordering in te stellen.
4.20. [y] voert aan dat de wet er in beginsel vanuit gaat dat het instellen van een reconventionele vordering niet mogelijk is maar dat hij daartoe wel ruimte ziet en wijst daarbij op een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Hij stelt voorts dat de betalingen eerst gedaan zijn na afronding van de hoofdzaak en dat het praktischer is om de zaak nu af te wikkelen dan om weer een nieuwe procedure te moeten starten.
4.21. Bij de beoordeling van het verweer moet het volgende worden vooropgesteld. De schadestaatprocedure, zoals weergegeven in de artikelen 612-615b Rv, sluit aan bij afdeling 6.1.10 BW betreffende de wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding en is dan ook een procedure waarin de vaststelling van de inhoud en de omvang van de in de hoofdprocedure vastgestelde verplichting tot schadevergoeding, aan de orde is. De grondslag van die verplichting, zoals in dit geval de onrechtmatige daad, dient bij uitsluiting in de hoofdprocedure te worden vastgesteld. Een verweer dat ziet op de inhoud en omvang van de verplichting tot schadevergoeding, kan in de schadestaatprocedure wel worden gevoerd, ook indien dat niet in het hoofdgeding is geschied. Verweren op grond waarvan de in de hoofdzaak vastgestelde grondslag van de vergoedingsplicht (opnieuw) ter discussie kan worden gesteld, horen daarentegen niet thuis in de schadestaatprocedure. Het verweer, uitmondend in het instellen van een reconventionele vordering, dat in feite neerkomt op het bestrijden van de vergoedingsplicht in verband met de door [y] na afronding van de hoofdzaak reeds betaalde voorschotten die de schade overstijgen stelt niet opnieuw de grondslag van de vergoedingsplicht ter discussie. In zoverre kan [y] in zijn reconventionele vordering worden ontvangen.
4.22. De rechtbank overweegt verder dat in deze zaak sprake is van medeschuld. Zowel [z], de verhuurder van het pand, als [y], zijn hoofdelijk verbonden voor dezelfde schade. [y] heeft immers asbestschade veroorzaakt waardoor [z] als verhuurder ten opzichte van [x], de huurder, wanprestatie heeft gepleegd. Met andere woorden er is sprake geweest van samenloop van oorzaken, dat wil zeggen voor elk van de gedragingen geldt dat de schade zonder die gedragingen niet zou zijn ingetreden. De schade is echter gevorderd in twee verschillende procedures. [y] betrekt in zijn verweer de schade die [z] reeds aan [x] heeft betaald, stellende dat daardoor haar schade is verminderd. Van belang is dat in totaal [x] (de benadeelde) van de medeschuldenaren niet meer kan vorderen dan haar zou zijn toegekomen indien voor de omstandigheden waarop hun vergoedingsplicht rust slechts één persoon aansprakelijk zou zijn geweest. In zoverre slaagt het verweer van [y]. [y] heeft in dat verband gesteld dat door [z] een totaalbedrag van € 135.764,-- aan [x] is betaald. Dat laatste is evenwel door [x] uitdrukkelijk betwist. Zij stelt dat de door [z] betaalde bedragen voornamelijk betrekking hadden op verbeurde dwangsommen. Nu in deze procedure niet is vast komen te staan dat en ten titel waarvan [z] aan [x] heeft betaald, zal de rechtbank aan de stelling van [y] voorbijgaan en hier bij de vaststelling van de schadevergoeding geen rekening houden.
4.23. [y] heeft in reconventie betaling gevorderd van het bedrag dat hij reeds aan voorschotten heeft betaald. De rechtbank zal dit opvatten als een verweer dat zijn vergoedingsplicht in deze schadestaatprocedure vermindert. Immers, door betaling van de voorschotten is reeds een deel van de schade betaald en dat betekent concreet dat [x] ter hoogte van het betaalde voorschot geen schade lijdt. [x] stelt dat zij een bedrag van
€ 188.067,-- bij wijze van voorschot heeft ontvangen. [y] erkent dat er drie keer een voorschot is betaald aan [x]: op 26 maart 2001 een bedrag van € 68.067,--, op 3 september 2002 € 50.000,-- en op 3 mei 2006 een bedrag van € 70.000,--, dat betekent een totaalbedrag van € 188.067,--. De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de betaalde voorschotten in mindering brengen op de door [y] aan [x] te betalen schadevergoeding.
in conventie en in reconventie
4.24. De rechtbank ziet in het feit dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld reden de kosten te compenseren, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
veroordeelt [y] tot betaling aan [x] een bedrag van € 260.384,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 1999 en te verminderen met de reeds betaalde voorschotten van € 68.067,-- op 26 maart 2001, € 50.000,-- op 3 september 2002 en € 70.000,-- op 3 mei 2006, tot de dag der algehele voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach en in het openbaar uitgesproken op
5 november 2008.