Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4514

Datum uitspraak2008-11-13
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersH-125/2008
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het OM heeft niet overeenkomstig art. 38e Sr kenbaar gemaakt dat het een ontnemingvordering of strafrechtelijk financieel onderzoek ging instellen. In het wetboek is geen sanctie gesteld op niet-naleving van dit voorschrift en de HR heeft reeds uitgemaakt dat zulks niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid hoeft te leiden.


Uitspraak

H-125/2008 GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA U I T S P R A A K gewezen in het hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 2 april 2008, waarbij aan de veroordeelde: [naam verdachte], geboren op [datum] te Curaçao, thans wonende in Nederland, de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land de Nederlandse Antillen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het onderzoek van de zaak De ontnemingsvordering is behandeld op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 maart 2008, zoals blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede op de terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2008 op Curaçao. Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen de raadsvrouwe van de veroordeelde, mr. M.C. Vaders naar voren heeft gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat de uitspraak waarvan beroep wordt bevestigd. In eerste aanleg is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van NAF. 300.000,= aan het Land, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 jaren hechtenis. De uitspraak waarvan beroep De uitspraak waarvan beroep wordt, onder aanvulling van de hierna te geven overweging, bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt. Aanvullende overweging Het Hof merkt op dat van het onderzoek ter zitting in eerste aanleg in de hoofdzaak, dat plaats heeft gevonden op 10 maart en 9 juni 2006, enkel het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2006 deel uit maakt van het dossier. Uit dat proces-verbaal blijkt niet dat het Openbaar Ministerie -overeenkomstig het in artikel 353, eerste lid Sv bepaalde- ter zitting kenbaar heeft gemaakt of het voornemens was een vordering als bedoeld in artikel 38e Sr aanhangig te maken, alsmede of daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld. Daarentegen blijkt uit het in het dossier bevindende requisitoir van de officier van justitie wel van dat voornemen, zodat de veroordeelde op die wijze van dat voornemen heeft kennis kunnen nemen. Ook indien dat niet het geval mocht zijn, verbindt het Hof geen consequenties aan de mogelijke schending van voormeld voorschrift. Immers in het Wetboek van Strafvordering is geen sanctie gesteld op niet-naleving van dit voorschrift, de Hoge Raad in een Nederlandse zaak heeft reeds uitgemaakt dat zulks niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie hoeft te leiden (HR 9 december 2003, NJ 2004, 199), de raadsvrouw van de veroordeelde heeft over schending van dit voorschrift niet geklaagd en ook overigens is niet gebleken dat de veroordeelde in het onderhavige geval in zijn belangen is geschaad. RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN Het Hof: Bevestigt, onder aanvulling van gronden, de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats op Curaçao van 2 april 2008. Dit vonnis is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, H. de Doelder en U.I.D. Luydens, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof uitgesproken op 13 november 2008 in tegenwoordigheid van de griffier. Mr. H. de Doelder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.