
Jurisprudentie
BG4538
Datum uitspraak2008-10-30
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1263 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1263 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing verzoek om vergoeding van wettelijke rente over de nabetaalde suppletie-uitkering afgewezen. Is de staatssecretaris in verzuim geweest met de nabetaling? Dat de suppletie-maandformulieren onbestelbaar retour zijn gekomen, is een omstandigheid waarvan de gevolgen voor rekening van appellant komen.
Uitspraak
07/1263 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 januari 2007, 06/1756 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 30 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M.J. Arets, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties BV.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is met ingang van 28 oktober 1996 voor bepaalde tijd aangesteld bij het beroepspersoneel van de Koninklijke landmacht. Ter zake van zijn op 17 augustus 1998 aangevangen arbeidsongeschiktheid heeft de Raad van bestuur van het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) geweigerd hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat hij na de voorgeschreven wachttijd van 52 weken met ingang van 16 augustus 1999 in staat was algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten waarmee hij ten minste 85% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant is met ingang van 1 december 1999 eervol ontslagen.
1.2. Appellant ontving vanaf 1 april 2000 een suppletie-uitkering. Toen sinds begin 2003 de suppletie-maandformulieren door PTT-post ongeopend zijn geretourneerd omdat appellant niet meer woonachtig zou zijn op het bij het Uwv bekende adres is de suppletie-uitkering vanaf mei 2003 niet meer uitbetaald maar gereserveerd. Appellant is met ingang van 15 maart 2003 in dienst getreden bij [naam werkgever] te [vestigingsplaats]. Aan dit dienstverband is op 14 augustus 2003 een einde gekomen.
1.3. In februari 2005 heeft appellant contact opgenomen met het Uwv, naar aanleiding van de schriftelijke mededeling van het Uwv dat de destijds aan appellant toegekende suppletie-uitkering op 1 mei 2005 wordt beƫindigd. Na onderzoek is aan appellant de gereserveerde suppletie-uitkering vanaf 1 mei 2003 nabetaald.
1.4. Bij besluit van 5 april 2006 heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente over de in 2005 nabetaalde suppletie-uitkering afgewezen, omdat er volgens de staatssecretaris geen sprake is van een vertraagde betaling van een geldsom. Dit besluit heeft de staatssecretaris gehandhaafd bij het bestreden besluit van 3 juli 2006.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat de staatssecretaris niet in verzuim is geweest.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Op de voet van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek is de staatssecretaris wettelijke rente verschuldigd over de in 2005 nabetaalde suppletie-uitkering, indien de staatssecretaris met die nabetaling in verzuim is geweest.
3.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat de staatssecretaris in verzuim is geweest. De nabetaling van de suppletie-uitkering heeft binnen een redelijke termijn plaatsgevonden na het verzoek van appellant daartoe. Aan de opschorting van de uitbetaling van de suppletie-uitkering vanaf mei 2003 lag ten grondslag dat de suppletie-maandformulieren onbestelbaar retour zijn gekomen. Dit is een omstandigheid waarvan de gevolgen voor rekening van appellant komen. Appellant heeft wel gesteld dat hij eerder dan februari 2005 heeft gevraagd om hervatting van zijn suppletie-uitkering, maar dat niet aangetoond. Het hoger beroep slaagt niet.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en M.C. Bruning en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2008.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD