
Jurisprudentie
BG4555
Datum uitspraak2008-11-07
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5938 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5938 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering toe te kennen. In hoger beroep zijn geen objectief-medische aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat met de reeds in aanmerking genomen beperkingen nog onvoldoende recht is gedaan aan de ernst van de bij appellante geconstateerde psychische problematiek. Bij het vaststellen van de beperkingen dienen de taken van appellante met betrekking tot de verzorging en oppassing van de kinderen en het verzorgen van de huishouding buiten aanmerking te worden gelaten. Juiste vaststelling belastbaarheid. Geen aanleiding een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Uitspraak
06/5938 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 1 september 2006, 05/1471 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en in aanvulling daarop een arbeidskundig rapport ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Pieters, voornoemd. Als tolk was aanwezig E. Battaloglu. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 20 augustus 2003 wegens hoofdpijn- en spanningsklachten uitgevallen voor haar in een voltijdse omvang verrichte werkzaamheden als medewerkster in een shoarmazaak.
1.2. Bij besluit van 15 november 2004 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 8 december 2004 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), op de grond dat zij niet arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO.
1.3. Bij het bestreden besluit van 9 november 2005 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 november 2004 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen dat zij zich niet kan vinden in de stelling van appellante dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat ten onrechte geen informatie bij haar behandelend psychiater is ingewonnen, daar uit het dossier het tegendeel blijkt.
2.2. Voorts is de rechtbank op grond van de in het dossier aanwezige stukken niet ervan overtuigd geraakt dat appellante, zoals zij aanvoert, geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van loonvormende arbeid zou hebben. Ook uit de brieven van de behandelend psychiater Tholens van 4 mei en 28 juni 2005 valt niet af te leiden dat appellante voldoet aan de daarvoor te stellen criteria.
2.3. Gelet op de inhoud van de verzekeringsgeneeskundige rapportages en voorts in aanmerking genomen dat van de zijde van appellante geen objectief medisch onderbouwde informatie is overgelegd op grond waarvan verdergaande psychische beperkingen dan wel een beperking in arbeidsuren zou moeten worden aangenomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust.
2.4. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de aan de schatting als voor appellante passende arbeidsmogelijkheden in aanmerking genomen functies. Gelet op de van de zijde van de arbeidsdeskundige verstrekte toelichting, is voor de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat deze functies als passend voor de krachten en bekwaamheden van appellante zijn aan te merken.
2.5. Ten slotte heeft de rechtbank nog overwogen dat haar oordeel niet wijzigt als gevolg van het feit dat de psychiater Tholens heeft geconstateerd dat appellante - die in haar eentje de verantwoordelijkheid draagt voor de opvoeding van een viertal kinderen - al langere tijd op het puntje van haar tenen loopt en het huishouden maar net aan kan, zodat aannemelijk is dat werkzaamheden buiten het gezin bij de bestaande conditie niet of nauwelijks kunnen plaatsvinden.
2.6. Immers, aldus de rechtbank, dient overeenkomstig vaste jurisprudentie bij de vraag of appellante in staat moet worden geacht de in aanmerking komende arbeid te verrichten, haar taak in de huishouding, waaronder de oppassing en verzorging van haar kinderen, en de daaraan verbonden belasting buiten beschouwing te blijven.
2.7. De rechtbank heeft daaraan nog toegevoegd dat de bedoelde constatering van de psychiater Tholens geen zuiver medisch oordeel betreft, maar meer gezien moet worden als informatie over de sociale achtergronden van appellante, welke in de onderhavige beoordeling geen rol kunnen spelen.
3.1. Appellante houdt in hoger beroep in de eerste plaats staande dat zij als gevolg van psychische klachten in het geheel geen duurzaam benutbare mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van inkomensvormende arbeid. In dit verband wordt onder verwijzing naar informatie van de behandelend psychiater gesteld dat sprake is van een ernstige psychische stoornis in de zelfverzorging. Haar beperkingen zijn zodanig dat zij psychisch niet zelfredzaam is.
3.2. Subsidiair stelt appellante dat de informatie van meegenoemde psychiater, inhoudend dat sprake is van auditieve en tactiele pseudo-hallucinatoire gewaarwordingen, aanleiding had moeten vormen onderzoek te laten verrichten door een onafhankelijk psychiater.
4.1. De Raad ziet deze grieven van appellante niet slagen. De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische gegevens ingebracht die aanleiding zouden kunnen geven tot een andersluidend oordeel ter zake.
4.2. Mede naar aanleiding van het verhandelde ter zitting voegt de Raad daaraan toe dat ook naar zijn oordeel de in het dossier omtrent appellante beschikbare medische gegevens, daarbij inbegrepen de gegevens afkomstig van de behandelend psychiater Tholens, geen aanknopingspunten bevatten om het ervoor te houden dat appellante als gevolg van een psychiatrische aandoening in enge zin zodanig beperkt is - en op de datum in geding was - dat geen sprake meer zou zijn van zelfredzaamheid en om die reden evenmin van duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden.
4.3. Tholens duidt de klachten van appellante als auditieve en tactiele pseudo-hallucinatoire gewaarwordingen in het kader van een surmenagebeeld, bij een oververmoeid geraakte vrouw die in haar eentje de verantwoordelijkheid draagt voor een viertal kinderen. De bezwaarverzekeringsarts heeft, mede gelet hierop, weliswaar aanknopingspunten aanwezig geacht om, anders dan de primaire verzekeringsarts, uit te gaan van enkele op ziekte of gebrek op psychiatrisch gebied terug te voeren beperkingen, maar heeft tevens aangegeven dat bij appellante, die overdag bezig is met de verzorging van haar kinderen en het huishouden, geen sprake is van disfunctioneren op micro- en mesoniveau. Op macroniveau doet appellante weinig, aldus de bezwaarverzekeringsarts, maar er is geen reden om uit te gaan van “geen duurzaam benutbare mogelijkheden” gelet op het functioneren van appellante en de afwezigheid van bedlegerigheid en/of een opname. Ook is er geen sprake van een op korte termijn te verwachten verslechtering van de zelfredzaamheid.
4.4. In het licht van alle beschikbare medische gegevens kan de Raad deze beschouwingen van de bezwaarverzekeringsarts onderschrijven. De Raad kan zich, mede gelet op de daaromtrent gevormde vaste jurisprudentie, gelijk de rechtbank in het bijzonder ook verenigen met de zienswijze van de bezwaarverzekeringsarts dat bij het vaststellen van de beperkingen de taken van appellante met betrekking tot de verzorging en oppassing van de kinderen en het verzorgen van de huishouding buiten aanmerking dienen te worden gelaten.
4.5. Nu voorts ook in hoger beroep niet is kunnen blijken van nadere objectief-medische aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat met de reeds in aanmerking genomen beperkingen nog onvoldoende recht is gedaan aan de ernst van de bij appellante geconstateerde psychische problematiek, komt ook de Raad tot de slotsom dat de voor appellante in aanmerking genomen belastbaarheid als juist kan worden aanvaard. In dit oordeel ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om appellante, als verzocht, nog te doen onderzoeken door een onafhankelijk deskundige.
4.6. Ten slotte overweegt de Raad dat hij zich ook kan stellen achter de arbeidskundige grondslag van de onderhavige schatting.
4.7. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
RB