
Jurisprudentie
BG4557
Datum uitspraak2008-11-07
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/707 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/707 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering te verhogen. Een nader arbeidskundig onderzoek is in het kader van art. 39a, lid 1, WAO- niet nodig als er geen sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan uitkering wordt ontvangen. Beperkingen niet onderschat.
Uitspraak
07/707 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 december 2006, 06/35 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.G.S. ter Weijden, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2008. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J. Visch.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 16 november 2005, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 juni 2005, waarbij is geweigerd zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 45%, met ingang van 12 april 2005 te verhogen.
1.2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag het standpunt van het Uwv dat niet is komen vast te staan dat er bij appellant op 12 april 2005, vier weken na genoemde aangifte, sprake was van toegenomen, op ziekte of gebrek berustende, arbeidsbeperkingen.
2.1. Dat standpunt is door de rechtbank onderschreven. In de aangevallen uitspraak is uitvoerig gemotiveerd waarom het medisch onderzoek in de primaire en in de bezwaar-fase zorgvuldig is geweest en waarom de rechtbank het oordeel van de artsen van het Uwv dat appellants arbeidsbeperkingen op 12 april 2005 niet zijn toegenomen, juist acht.
2.2. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de vaste jurisprudentie van de Raad, een nader arbeidskundig onderzoek in het kader van de hier aan de orde zijnde beoordeling op basis van de wet Amber -in dit geval: artikel 39a, eerste lid, van de WAO- niet nodig is als er geen sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan uitkering wordt ontvangen.
3.1. In hoger beroep is namens appellant gesteld dat zijn beperkingen op de datum in geding door het Uwv zijn onderschat en dat wel degelijk sprake is van een toename van zijn klachten en beperkingen welke langer dan vier weken heeft geduurd. Daarbij heeft appellant gewezen op de behandeling die hij in 2005 bij De Geestgronden, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, heeft ondergaan.
3.2. De Raad oordeelt als volgt.
3.3. De Raad moet vaststellen dat appellant in hoger beroep geen gegevens in geding heeft gebracht die twijfel zouden kunnen doen rijzen aan de juistheid van het door de rechtbank onderschreven medisch oordeel van de artsen van het Uwv. Dat appellant in 2005 onder behandeling was van een psycholoog was blijkens het rapport van de bezwaarverzekeringsarts W. Ruitenberg van 15 november 2005 bekend.
De Raad onderschrijft het standpunt van bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer die op 5 april 2007, in reactie op de door appellant in hoger beroep ingebrachte gegevens, heeft aangegeven, onder verwijzing naar het intakeverslag van 28 juni 2005 dat reeds in de bezwaarprocedure was overgelegd, dat bekend was dat er psychische klachten waren waarvoor behandeling nodig was, doch dat het feit dat er sprake is van een behandeling niet betekent dat appellant niet zou kunnen werken. Genoemd bezwaarverzekeringsarts ziet geen aanknopingspunten voor de opvatting van appellant dat sprake is van meer beperkingen.
3.4. Ook overigens heeft de Raad in de beschikbare gegevens geen aanleiding gevonden om het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit onjuist te achten.
3.5. Daarom komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
3.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
JL