
Jurisprudentie
BG4558
Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers167902
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers167902
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank benadrukt dat zij gebonden is aan het petitum. Dit is verankerd in artikel 23 Rv. Het lijkt de rechtbank in deze zaak, gelet op het navolgende, niet verstandig om in het petitum van eis.1 dingen te lezen die er niet staan en om meer toe te wijzen dan gevorderd is.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 167902 / HA ZA 08-452
Vonnis van 12 november 2008
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis.1],
gevestigd te [woonplaats],
2. [eis. 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eis. 3],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. W.J.M. Messelink,
tegen
1. [ged. 1]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap [failliet]., en
2. [ged. 1] in persoon,
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.J.F.M. de Kerf.
Partijen zullen hierna [eisers]. en [gedaagden] genoemd worden. De eiseressen worden afzonderlijk aangeduid met [eis.1], [eis.2] en [eis.3]. De gedaagden worden afzonderlijk ook wel aangeduid met [ged.1] en [ged.2].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 juni 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 30 september 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van deze rechtbank van 5 november 2001 is de besloten vennootschap [eis.1] in staat van faillissement verklaard. Daarbij is mr. P.J. [curator] tot curator benoemd. Op 8 juni 2005 is [gedaagden] in zijn plaats gekomen.
2.2. [eis.1] was alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [eis.1] en [eis.2] en [eis.3] waren bestuurder van [eis.1].
Mr. [curator] heeft in zijn hoedanigheid van curator in 2004 bij deze rechtbank een procedure aanhangig gemaakt tegen [eisers]. en tegen de vennootschap onder firma [naam BV], van welke vennootschap [eis.2] en [eis.3] de vennoten waren. De curator vorderde primair een verklaring voor recht dat het bestuur van [eis.1] zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Daarbij vorderde de curator hoofdelijke veroordeling van alle gedaagden tot betaling van de schulden in het faillissement voor zover die niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. Naast de bestuurder en de bestuurders van de bestuurder werd door de curator ook de vennootschap onder firma [naam BV] voor dat tekort aansprakelijk gesteld uit onrechtmatige daad, omdat zij geen adequate vergoeding zou hebben betaald voor werkzaamheden en diensten van [eis.1]
2.3. Subsidiair vorderde de curator concrete geldbedragen van [eisers]. Daartoe stelde de curator dat bepaalde transacties paulianeus waren, in het bijzonder het rechttrekken van een rekening-courant verhouding op 11 juli 2001 en de betaling van managementvergoedingen op 11 augustus 2001. Te dien aanzien vorderde hij subsidiair terugbetaling van f.13.828,00 / € 6.274,88 met rente vanaf 11 juli 2001 en terugbetaling van f. 40.861,04 / € 18.541,93 met rente vanaf 10 augustus 2001.
In de dagvaarding werd ook een andere transactie als paulianeus aangemerkt. Het betrof de verkoop van inventaris en computers aan [eis.1] op 5 juli 2001 voor in totaal een koopsom van f. 46.205,32 / € 20.967,00. Dit bedrag is door [eis.1] aan [eis.1] betaald. De curator had hierop geen specifieke (geld)vordering gebaseerd.
2.4. Na verweer heeft de rechtbank in een tussenvonnis d.d. 19 januari 2005 in rechtsoverweging 45 onder meer overwogen:
“Het geheel van handelingen vermeld onder 8, 12 en 13 heeft tot gevolg gehad dat aan de boedel zowel de inventaris als de waarde van de inventaris is onttrokken…
De curator roept dus op goede gronden de nietigheid van de handelingen in. Dit betekent dat de subsidiaire vordering voor € 20.967,-, het bedrag van de op grond van de vernietigde overeenkomst betaalde koopsom, voor toewijzing in aanmerking zal komen.”
In rechtsoverweging 46 heeft de rechtbank overwogen dat de curator zich ook terecht beroept op de vernietigbaarheid van het gelijk trekken van de saldi in rekening-courant door overboeking van € 6.274,87 en dat de subsidiaire vordering dus ook op dit punt voor toewijzing in aanmerking zal komen.
Na aktewisseling heeft de rechtbank in haar eindvonnis d.d. 20 juli 2005 onder meer overwogen: “De rechtbank blijft bij wat zij in het tussenvonnis reeds over de subsidiaire vorderingen heeft overwogen. Anders dan gedaagden menen is er naar het oordeel van de rechtbank geen fout gemaakt in rechtsoverweging 45 van het tussenvonnis”. In het dictum van dit vonnis heeft de rechtbank [eisers]. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 27.241,87 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2001. Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd.
2.5. Na dit eindvonnis is tussen de raadsman van [eisers]. en [gedaagden], die inmiddels mr. [curator] had opgevolgd, discussie ontstaan en correspondentie gevoerd over de wederzijdse kansen in hoger beroep en de mogelijkheden om de zaak in der minne te regelen. Dit laatste is niet gelukt. De raadsman van [eisers]. heeft bij de rechter-commissaris geklaagd over het optreden van [gedaagden] en heeft [gedaagden] gedreigd met persoonlijke aansprakelijkstelling. [gedaagden] heeft vervolgens het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis ten uitvoer laten leggen door het ten laste van [eis.1] onder haar Bank gelegde verhaalsbeslag uit te winnen. Op 10 oktober 2005 is van die bankrekening van [eis.1] een bedrag van € 33.734,00 afgeschreven en vervolgens is, na aftrek van deurwaarderskosten, een bedrag van € 32.336,38 bijgeschreven op de boedelrekening van [eis.1] Het betreft het toegewezen bedrag van € 27.241,87 vermeerderd met de toegewezen wettelijke rente.
2.6. Bij exploot van 17 oktober 2005 zijn [eisers]. en de vennootschap onder firma [naam BV] tegen de vonnissen van de rechtbank in hoger beroep gekomen. In dat hoger beroep heeft [ged.1] incidenteel appel ingesteld. Bij arrest van 29 mei 2007 heeft het gerechtshof te Arnhem de vonnissen vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eisers]. veroordeeld tot betaling van € 6.274,87 met rente met afwijzing van het meer of anders gevorderde. Het hof heeft [ged.1] in de kosten van beide instanties veroordeeld.
Over het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 20.967,00 overweegt het hof:
“Blijkens de op deze grieven gegeven toelichting keren [eis.1] c.s. zich hiermee tegen de beslissing dat de overeenkomst van 5 juli 2001 en de betaling van 10 augustus 2001 als geheel genomen nietig zijn en tegen toewijzing van een door de curator niet gevorderd bedrag van € 20.967,00. Dat laatste wordt door de curator ondersteund met grief I in het incidenteel hoger beroep, waarin hij aanvoert niet de koopprijs volgens de overeenkomst van 5 juli 2001 (€ 20.967,05) te hebben gevorderd maar terugbetaling van het op 10 augustus 2001 aan [eis.1] betaalde bedrag van € 18.541,00”.
3. Het geschil
3.1. [eisers]. vorderen:
1) [ged.1] en [ged.2] hoofdelijk,met dien verstande dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander daardoor gekweten zal zijn, te veroordelen om aan [eis.1] te betalen een bedrag van € 20.976,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 10 augustus 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
2) [gedaagden] in pirvé daarnaast te veroordelen aan [eisers]. (allen dus) te betalen een bedrag van € 3.840,00 vermeerderd met de BTW, ter zake van kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3) [ged.1] en [ged.2] hoofdelijk,met dien verstande dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander daardoor gekweten zal zijn, te veroordelen in de proceskosten.
3.2. De vordering sub 1) betreft de bij voormeld vonnis van de rechtbank van 20 juli 2005 toegewezen hoofdsom en rente minus het bedrag van € 6.274,87 met betrekking tot het gelijktrekken van saldi in rekening-courant. Volgens [eisers]. was de tenuitvoerlegging van dit deel van dat vonnis onrechtmatig, omdat sprake was van een onmiskenbare misslag, ‘althans van een daarmee voor toepassing van de faillissementswet in dit verband op een lijn te stellen oorzaak’ en is [gedaagden] ook persoonlijk aansprakelijk voor de terugbetaling van het geïncasseerde bedrag, omdat hij de voor een faillissementscurator geldende zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. [eisers]. maken [gedaagden] allerlei verwijten.
Bij hun vordering sub 2) vorderen [eisers]. vergoeding van de tijd die hun raadsman heeft besteed aan de opstelling van zijn memorie van grieven en zijn pleidooi , beperkt tot dat gedeelte dat betrekking had op de onterechte veroordeling tot betaling van € 20.967,00. [eisers]. betichten [gedaagden] ervan dat hij alleen bezig is geweest met het vullen van zijn eigen zakken, dat hij een stuitende en onacceptabele opvatting huldigde en hoogst onrechtmatig heeft gehandeld.
3.3. [gedaagden] voert omstandig verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vordering sub 1) tot terugbetaling van € 20.967,00 met rente kan ten aanzien van [ged.1] worden toegewezen. Deze vordering wordt feitelijk erkend. [gedaagden] gaat uitgebreid in op de graad van preferentie van de vordering, maar de rechtbank zal zich hierover niet uitlaten, nu [eis.1] in haar petitum slechts betaling van een geldsom vordert van [ged.1] en daarbij niet tevens vordert een verklaring voor recht of bepaling dat de betaling geschiedt met voorbijgaan van aanspraken van andere boedelcrediteuren en zonder dat een bijdrage in de algemene faillissementskosten wordt verlangd (zoals wel was gedaan in de zaak van Hoge Raad 7 juni 2002, JOR 2002, 147, Komdeur qq/Nationale Nederlanden). [eis.1] vordert niet eens uitvoerbaar verklaring bij voorraad. Bij toewijzing van dit petitum verkrijgt [eis.1] dus slechts een concurrente boedelvordering en als zodanig wordt haar aanspraak door [gedaagden] erkend.
4.2. De rechtbank benadrukt dat zij gebonden is aan het petitum. Dit is verankerd in artikel 23 Rv. Het lijkt de rechtbank in deze zaak, gelet op het navolgende, niet verstandig om in het petitum van [eis.1] dingen te lezen die er niet staan en om meer toe te wijzen dan gevorderd is.
4.3. De vordering sub 1) tegen [ged.2] moet worden afgewezen.
De norm voor persoonlijke aansprakelijkheid van een curator in faillissement, waarbij zijn privé-vermogen tot verhaal dient, is door de Hoge Raad geformuleerd als: “Deze norm komt hierop neer dat een curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht” (Hoge Raad 19 april 1996, NJ 1997, 727, curatoren Van Schuppen). Daarbij zal tevens, naar het oordeel van de rechtbank, sprake moeten zijn van een situatie waarin de curator daarnaast een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt (zie in het bijzonder de conclusie van de advocaat-generaal Timmerman in Hoge Raad 19 december 2003, JOR 2004, 61, curatoren Mobell). In dit geval is deze norm niet geschonden en kan dat verwijt niet worden gemaakt. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4.4. Een belangrijke peiler van de stelling name van [eisers]. is dat de door [ged.1] ten uitvoer gelegde veroordeling op een onmiskenbare misslag berustte en dat [gedaagden] dat ten tijde van de tenuitvoerlegging wist dan wel behoorde te weten.
Aan [eisers]. kan worden toegegeven dat de hierboven geciteerde overweging 45 van het tussenvonnis van 19 januari 2005 op het eerste gezicht ondoorgrondelijk is, omdat een koopsom voor de inventaris aan [eis.1] was betaald en daarom zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden aangenomen dat naast de inventaris zelf ook de (gehele) waarde van de inventaris aan de boedel was onttrokken. Tegenover de overgedragen (‘onttrokken’) inventaris stond immers de ontvangen koopprijs, die lijkt te zijn behouden. Maar dat maakt nog niet dat sprake was van een onmiskenbare misslag in dat vonnis. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat [eisers]. na dat vonnis hun bezwaren tegen deze overweging in een akte aan de rechtbank hebben voorgelegd en dat dezelfde rechter, die ook het tussenvonnis had gewezen, in zijn eindvonnis uitdrukkelijk heeft overwogen dat geen fout was gemaakt in die overweging. In het algemeen en zeker in een geval als dit, waarin de vergissing betrekking heeft op een subsidiair onderdeel in een complexe procedure met primair een veel verder strekkende inzet, kan van een procespartij, ook als deze een juridisch geschoold curator is, niet gevergd worden dat hij inziet en ook aanvaardt dat een voor hem gunstige rechtsoverweging op een onmiskenbare misslag berust, wanneer de rechter zelf nog eens naar zijn overweging heeft gekeken en stellig beweert dat dat niet zo is en het gaat om een onjuiste redenering en dus niet om een misvatting omtrent de feiten.
4.5. Sterker is het argument dat de curator helemaal geen (terug)betaling van de koopsom ad € 20.967,00 (f. 46.205,32) had gevorderd. De rechtbank heeft meer toegewezen dan gevorderd was. Anderzijds heeft de rechtbank verzuimd om te beslissen op de subsidiaire vordering met betrekking tot de managementvergoedingen ad € 18.541,73 (f.40.861,04). De rechtbank is blijkbaar van de wijs geraakt in de veelheid van geschilpunten en bedragen en hierdoor is de rechtbank buiten de rechtstrijd getreden. Zodoende heeft de rechtbank artikel 23 Rv geschonden, ook al heeft zij per saldo niet meer toegewezen dan gevorderd was. Primair was immers het volledige boedeltekort gevorderd, hetgeen meer was dan de toegewezen € 27.241,87 met rente.
4.6. Dit was natuurlijk wel fout, maar dat maakt nog niet dat [ged.1] bij de ten uitvoer legging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis anders heeft gehandeld dan in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht, en dat [gedaagden] daaromtrent een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat dat niet het geval is, tenzij komt vast te staan dat [gedaagden] wist en daadwerkelijk heeft onderkend of redelijkerwijs had moeten onderkennen dat bij het vonnis door de rechtbank iets was toegewezen wat niet gevorderd was. ‘Redelijkerwijs kunnen begrijpen’ vindt de rechtbank in dit geval niet voldoende. Hierbij laat de rechtbank de volgende omstandigheden meewegen. Het was een complexe procedure met een dagvaarding van 40 pagina’s en 70 producties, een conclusie van antwoord van 43 pagina’s zonder randnummering, een lang tussenvonnis en nog een uitvoerige aktewisseling. Uiteindelijk werd per saldo veel minder toegewezen dan primair gevorderd was. Bij die toewijzing van de subsidiaire vorderingen heeft de rechtbank in plaats van de gevorderde afzonderlijke bedragen één samengesteld totaalbedrag toegewezen, welk bedrag was uitgedrukt in euro’s en niet in de onderliggende guldens. Zodoende was getalsmatig niet aanstonds duidelijk wat was toegewezen. Voorts werd daarbij door de rechtbank als ingangsdatum van de rente 10 augustus 2001 toegewezen en dat was de datum van betaling van de terug gevorderde managementfee’s en niet de datum van de verkoop en de afrekening van de inventaris. Verbaal leek het dictum dus aan te sluiten op het petitum ten aanzien van de managementfee’s. Ook in dit opzicht was het vonnis van de rechtbank dus niet duidelijk en in elk geval niet consequent. Het was dus noodzakelijk om de rechtsoverwegingen van de vonnissen te lezen en te doorgronden om te ontdekken dat meer werd toegewezen dan gevorderd was. En de rechtsoverwegingen waarom het gaat waren, althans voor zover hierboven geciteerd, niet erg inzichtelijk.
4.7. Wat betreft zijn bekendheid met de vergissing ten tijde van de executie overweegt de rechtbank dat deze door [gedaagden] wordt ontkend. [gedaagden] stelt dat hij hier pas later achter kwam bij het opstellen van zijn memorie van antwoord. De rechtbank stelt vast dat de advocaat van [eisers]. in de overgelegde briefwisseling, in het bijzonder in zijn vier pagina’s tellende brief van 1 september 2005, allerlei bezwaren uit tegen het vonnis van de rechtbank en tegen het optreden van [gedaagden], maar dat hij daarbij niet wijst op het simpele feit dat de rechtbank iets had toegewezen wat niet gevorderd was. Zijn schikkingsvoorstel hield op dat moment in: de veroordeling afdoen met gesloten beurzen en de rechtbank vindt begrijpelijk dat [gedaagden] dit niet erg serieus nam. Er was immers geen sprake was van een tegen [ged.1] ingestelde tegenvordering, laat staan een toegewezen tegenvordering. Daarna heeft de advocaat van [eisers].weer fors kritiek geuit op het optreden van [gedaagden], verschillende malen over hem zijn beklag gedaan bij de rechter-commissaris en hem gedreigd met persoonlijke aansprakelijkstelling. Onder deze omstandigheden en gezien deze toonzetting, acht de rechtbank begrijpelijk en aanvaardbaar dat [gedaagden] zich niet al te toeschietelijk opstelde en dat hij niet zelf vlijtig op zoek ging naar argumenten in zijn nadeel, die de advocaat van zijn tegenpartij had laten liggen.
4.8. [eisers]. stellen dat [gedaagden] in telefoongesprekken heeft erkend dat de rechtbank een fout had gemaakt en iets had toegewezen wat hij niet had gevorderd, maar dit is met klem weersproken door [gedaagden] en [eisers]. hebben ter comparitie laten weten dat zij de inhoud van die telefoongesprekken niet kunnen bewijzen. In hun dagvaarding hebben zij ook geen bewijs aangeboden en de rechtbank ziet geen aanleiding om hen ambtshalve tot bewijslevering toe te laten. Mitsdien wordt aan deze stelling voorbij gegaan.
4.9. Wat [eisers]. precies bedoelen met ‘een voor toepassing van de faillissementswet in dit verband op een lijn te stellen oorzaak’, is de rechtbank niet duidelijk. [eisers].hebben nogal wat klachten over het optreden van [ged.1] geventileerd, maar het ontgaat de rechtbank waarom die verwijten in de lijn van de geldende rechtspraak zouden moeten leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagden] voor de terugbetaling van het ten onrechte toegewezen onderdeel van de door hem als curator ingestelde vorderingen.
De omstandigheid dat de rechtbank iets heeft toegewezen wat de voorganger van [ged.1] niet gevorderd had, kan bezwaarlijk aan [gedaagden] worden verweten.
Aan [gedaagden] kan in redelijkheid evenmin worden verweten dat zijn voorganger conservatoir verhaalsbeslag heeft laten leggen. Een gedeelte van zijn geldvordingen is immers toegewezen, ook in hoger beroep.
Voorts kan DeKerf en/of zijn voorganger geenszins worden verweten dat zij ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren in het faillissement paulianeuze transacties hebben vernietigd en in rechte ongedaanmaking hebben gevorderd. Dat was gedeeltelijk terecht en het is juist de taak en de plicht van een curator om dit soort acties te ondernemen.
Dit geldt ook voor de aansprakelijkstelling van bestuurders wegens onbehoorlijk bestuur. Dat zou anders zijn indien dit volstrekt ongegrond zou zijn, maar dat is hier niet het geval, reeds op grond van het feit dat [eisers]. tot in twee instanties niet alleen als begunstigde partij maar implicite ook als bestuurder van de failliet is veroordeeld tot terugbetaling respectievelijk schadevergoeding wegens een paulianeuse transactie. Dat [eisers]. ook als bestuurder is veroordeeld, volgt uit de hoofdelijke mede-veroordeling van haar bestuurders [eis.2] en [eis.3], die gebaseerd moet zijn geweest op artikel 2:11 BW. Paulianeuse transacties aangaan kan in zijn algemeenheid worden aangemerkt als onbehoorlijk bestuur.
Voorts getuigt geenzins van onzorgvuldigheid dat een curator bij zijn beslissing tot het entameren en doorzetten van een dergelijke procedure laat meewegen of er voldoende actief is op de boedelrekening om de kosten van de procedure te kunnen dekken. Daarbij is niet ongebruikelijk en kan het juist van zakelijk en verstandig beheer getuigen dat een curator de kosten van een dergelijke procedure bij een tekortschietend actief laat (mede) financieren door een van de belanghebbende crediteuren in het faillissement.
De omstandigheid dat een curator in het faillissement de uren declareert, die hij besteedt aan het voeren van een dergelijke procedure, kan in redelijkheid niet, zoals [eisers]. doet, worden omschreven als ‘stuitend’ en ‘het vullen van eigen zakken’.
4.10. De rechtbank neemt in dit verband dan ook uitdrukkelijk afstand van de overweging in de faillissementsbeschikking van 3 augustus 2006, waarin in het kader van het (afgewezen) verzoek van [eisers]. tot ontslag van [gedaagden] als curator is overwogen dat het standpunt van de curator, dat er voor hem voldoende geld in de boedel zit om te procederen en dat de boedel waarschijnlijk zal opgaan aan de kosten van de procedure, ‘laakbaar’ is. Dit statement behoeft nuancering. Een dergelijke houding van een curator zou wellicht als laakbaar kunnen worden aangemerkt, indien het gaat om een evident kansloze procedure, maar dat was hier niet het geval en dat kon de rechtbank op 3 augustus 2006 ook niet vast stellen. In de eerste aanleg was de curator gedeeltelijk in het gelijk gesteld en het gerechtshof had nog geen uitspraak gedaan. Het door [eisers]. ingestelde hoger beroep was niet beperkt tot de toewijzing van het bedrag van € 20.967,00 en [ged.1] moest daarin wel verweer voeren, hetgeen er ook toe geleid heeft dat een van de grieven van [eisers]. is verworpen en dat de veroordeling op een ander onderdeel in stand bleef. Voorts valt uit de lijvige uitspraken van de rechtbank en het hof niet op te maken dat de rest van de vorderingen van [ged.1] evident kansloos was. Die waren niet met een pennenstreek af te doen. Ten slotte heeft het hof in het kader van de proceskostenveroordeling ook niet overwogen dat de curator helemaal ongelijk had. Het hof heeft slechts overwogen dat de curator ‘in overwegende mate’ in het ongelijk werd gesteld.
Daarnaast kon de rechtbank in haar beschikking van 3 augustus 2006 niet zonder nadere motivering eraan voorbij gaan dat de rechter-commissaris in het faillissement de vereiste toestemming had gegeven voor het voeren van de procedures, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
4.11. De vordering sub 2 strekt tot verkrijging van een extra vergoeding voor het salaris van de advocaat (voorheen procureur) van [eisers]. voor proceshandelingen in de appelprocedure. Deze vordering ontbeert een deugdelijke rechtsgrond. Nog daargelaten dat de rechtbank constateert dat het gerechtshof reeds bij gewijsde ten opzichte van [ged.1] omtrent deze kosten heeft beslist, worden dit soort kosten volgens vaste rechtspraak krachtens de artikelen 353 juncto 239 Rv forfaitair vastgesteld, ongeacht de daadwerkelijk aan die proceshandelingen bestede tijd. Er is, behoudens in de procedures waarop artikel 1019h Rv ziet, geen plaats voor een aanvullende vergoeding op de voet van artikel 239 Rv en aanvullende schadevergoeding op grond van artikel 6:162 BW kan hooguit aan de orde komen indien sprake is van onrechtmatige procesvoering, maar dat was hier niet aan de orde. De rechtbank verwijst naar de voorgaande overwegingen.
4.12. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat alleen de vordering sub 1) tegen [ged.1] kan worden toegewezen, waarbij moet worden vast gesteld dat de te dien aanzien gemaakte kosten onnodig waren. Zoals dit gevorderd is, is het immers nooit betwist door [gedaagden]. Voor het overige worden alle vorderingen afgewezen. De rechtbank zal dan ook [eisers]. als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten.
De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op € 710,00 voor vast recht en € 1.158,00 voor salaris advocaat (2 punten).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [ged.1] om aan [eisers]. te betalen een bedrag van € 20.967,00 (twintig duizendnegenhonderdzevenenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 10 augustus 2001 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [eisers]. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.868,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2008.