
Jurisprudentie
BG4564
Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4383 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4383 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Juiste vaststelling medische beperkingen. Eerst in de beroepsfase voldoende toelichting gegeven dat de belasting in de functies die aan de schatting ten grondslag liggen de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat.
Uitspraak
06/4383 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 juni 2006, 05/336 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2008. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. G.A. Tellinga.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
2. Bij besluit van 16 november 2004 heeft het Uwv de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, met ingang van 5 januari 2005 herzien en nader berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 2 februari 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 november 2004 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is, wat de medische beoordeling betreft, mede gebaseerd op het verslag van een psychiatrisch onderzoek van appellante, dat op 8 juli 2004 op verzoek van het Uwv is verricht door de zenuwarts J.M.E. van Zandvoort.
3. In beroep heeft appellante een verslag ingebracht van een psychiatrisch onderzoek dat op 10 november 2005 op haar verzoek is verricht door de psychiater M.H. Oeberius Kapteijn. Deze onderschrijft in zijn rapport de onderzoeksbevindingen van Van Zandvoort op hoofdlijnen. Hij is echter, kort samengevat, van mening dat Van Zandvoort de ernst van de bevindingen heeft onderschat en komt tot een afwijkende diagnose en tot verdergaande beperkingen tot het verrichten van arbeid.
4. De bezwaarverzekeringsarts stelt in een commentaar op het rapport van Oeberius Kapteijn dat de verschillen tussen de bevindingen van Van Zandvoort en Oeberius Kapteijn niet groot zijn en dat geen overtuigende andere (medische) feiten zijn aangevoerd voor de andere diagnose van Oeberius Kapteijn. Bovendien passen de door de primaire arts aangenomen beperkingen tot het verrichten van arbeid ook bij de diagnose die Oeberius Kapteijn heeft gesteld. Met beperkingen die voortvloeien uit de persoonlijkheidsstructuur kan geen rekening worden gehouden. Voor een duurbeperking ziet de bezwaarverzekeringsarts geen grond (meer).
5. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, met beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten. Wat betreft de verzekeringsgeneeskundige beoordeling overweegt de rechtbank dat in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten zijn gevonden voor verdergaande (psychische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om uit te gaan van de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts.
6.1. Het hoger beroep is gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.
6.2. In hoger beroep heeft appellante een commentaar van Oeberius Kapteijn op de overwegingen van de rechtbank overgelegd. Deze handhaaft zijn oordeel dat Van Zandvoort de ernst van de ook in zijn rapport gesignaleerde gebreken uit het oogpunt van daaraan te ontlenen beperkingen heeft onderschat. Oeberius Kapteijn wijst erop dat zijn beoordeling bepaald niet alleen op het klachtenverhaal was gebaseerd maar op zijn onderzoek als geheel. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een reactie daarop van de bezwaarverzekeringsarts, zijn standpunt gehandhaafd.
7.1. De Raad kan zich verenigen met het gemotiveerde commentaar van de bezwaarverzekeringsarts op het rapport van Oeberius Kapteijn alsmede met de nadere reactie van de bezwaarverzekeringsarts op de in hoger beroep overgelegde brief van Oeberius Kapteijn. De Raad ziet dan ook, met de rechtbank, geen aanknopingspunten om te oordelen dat het Uwv de medische beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), heeft onderschat. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat in de FML wel beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren zijn opgenomen, in die zin dat appellante is aangewezen op een redelijk voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen, deadlines of productiepieken, en dat zij een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact kan hanteren, een enkel conflict wel aankan maar niet als substantieel onderdeel van een functie of met onredelijke of agressieve mensen.
7.2. Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank dat het Uwv, zij het eerst in de beroepsfase, voldoende heeft toegelicht dat de belasting in de drie functies die aan de schatting ten grondslag liggen, namelijk vleeswarenmaker, slachter en visverwerker (sbc-code 271070), machinebediende voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 271091) en inpakker (handmatig) (111190), de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat.
7.3. Uit het vorenstaande volgt dat de Raad de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal bevestigen.
8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en
J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
TM