
Jurisprudentie
BG4575
Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5683 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5683 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Maatregel: verlaging van 35% gedurende 26 weken. Verschoonbare termijnoverschrijding? De Raad oordeelt dat de onduidelijkheden ten aanzien van de verzending en bekendmaking van de besluiten niet voor rekening van appellant dienen te komen.
Uitspraak
07/5683 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2007, 07/238 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 oktober 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2008. Appellant is daarbij verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door J.C. Geldof, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft op 22 juni 2006, na een periode van onderbreking, verzocht om een voortzetting van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 14 juli 2006 heeft het Uwv die uitkering voortgezet, maar heeft het Uwv op die uitkering tevens een maatregel toegepast in de vorm van een verlaging naar 35% gedurende 26 weken met ingang van 14 juni 2006.
1.2. Appellant heeft tegen dat besluit van 14 juli 2006 bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft op 6 november 2006 een besluit genomen waarbij dat bezwaar ongegrond is verklaard en dat besluit toegezonden naar het op dat moment bij het Uwv bekende adres van appellant. Op 9 november 2006 is dat besluit aan het Uwv geretourneerd omdat appellant niet meer op dat adres woonachtig was. Op 11 november 2006 heeft een medewerker van het Uwv telefonisch contact gezocht met appellant. Dat heeft geleid tot een identiek besluit van 13 november 2006 dat was geadresseerd aan het door appellant opgegeven adres.
1.3. Appellant heeft, afgaande op de poststempel, op 18 januari 2007 beroep ingesteld tegen het besluit van 6 november 2006. Op dat besluit heeft appellant zelf aangetekend dat het besluit is ontvangen op 29 december 2006.
2. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant op 29 december 2006 op de hoogte is geraakt van het besluit waartegen hij beroep had ingesteld. De rechtbank was van oordeel dat appellant niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, beroep heeft ingesteld. De termijnoverschrijding achtte de rechtbank dan ook niet verschoonbaar.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1. De Raad stelt vast dat het besluit van 6 november 2006 appellant niet heeft bereikt. Dat besluit is immers aan het Uwv geretourneerd en na telefonische navraag bleek appellant niet meer te verblijven op het bij het Uwv bekende adres. Het Uwv heeft vervolgens op 13 november 2006 een identiek besluit opgesteld en daarin de adressering aangepast conform de door appellant gedane opgave. Het Uwv kan echter niet aantonen dat het besluit van 13 november 2006 is verzonden, terwijl appellant bij zijn beroep niet het besluit van 13 november 2006 maar het besluit van 6 november 2006 heeft gevoegd. Het Uwv noch appellant hebben een verklaring kunnen geven voor het feit dat appellant de beschikking kreeg over een besluit dat eerder als onbestelbaar was geretourneerd, noch is duidelijk geworden op welk moment dat besluit van 6 november 2006 bekend is gemaakt. De Raad is van oordeel dat de onduidelijkheden ten aanzien van de verzending en bekendmaking van de besluiten van 6 november en 13 november 2006 niet voor rekening van appellant dienen te komen. De Raad gaat er dan ook vanuit dat appellant eerst op 29 december 2006 het besluit van 6 november 2006 heeft ontvangen. Ervan uitgaande dat dat besluit de daaraan voorafgaande dag ter post is bezorgd, dient, gelet op de artikelen 3:40 en 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de dag van bekendmaking te worden bepaald op 28 december 2006.
3.2. Uitgaande van 28 december 2006 als de dag waarop het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, heeft de termijn van zes weken waarbinnen appellant beroep tegen het bestreden besluit kon instellen, een aanvang genomen op 29 december 2006. Aangezien het beroep ter griffie van de rechtbank is ontvangen op 19 januari 2007, heeft appellant zijn beroepschrift tijdig ingediend. De rechtbank heeft appellant dan ook ten onrechte niet in zijn beroep ontvangen.
3.3. De Raad zal derhalve de aangevallen uitspraak vernietigen. De Raad zal tevens de zaak terugwijzen naar de rechtbank.
3.4. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,-- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.J.A. Reinders.
HD
25.09