Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4577

Datum uitspraak2008-11-07
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/436 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Ingeschakelde deskundige door de rechtbank: het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige wordt gevolgd, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot het aanvaarden van een uitzondering op deze hoofdregel.


Uitspraak

07/436 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 20 december 2006, 04/598 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 7 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Driessen en het Uwv was vertegenwoordigd door W.F. Bergman. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker toen hij zich op 25 mei 1999 arbeidsongeschikt meldde als gevolg van hoofdpijnklachten. Op 28 mei 1999 overleed appellants vrouw plotseling en zijn er psychische klachten ontstaan. Na afloop van de wettelijke wachttijd is aan appellant met ingang van 23 mei 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. Wegens het niet nakomen van de inlichtingenverplichting heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2002 ingetrokken. Op 8 april 2003 heeft het Uwv de ingevulde vragenlijsten ten behoeve van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ontvangen en daarmee heeft appellant per die datum alsnog aan de inlichtingenplicht voldaan. Het Uwv heeft vervolgens een herbeoordeling verricht om te bezien of er aanleiding bestond om de uitkering (per 8 april 2003) te heropenen. Ten behoeve van deze beoordeling heeft J.D.J. Tilanus, psychiater, op verzoek van verzekeringsarts J. Wesseling een geneeskundig rapport uitgebracht. Tilanus is in zijn rapport van 11 september 2003 tot de conclusie gekomen dat er naar psychiatrische overwegingen bij appellant geen beperkingen bestaan ten gevolge van ziekte of gebrek in psychiatrische zin. Wesseling heeft op 29 september 2003 gerapporteerd dat op grond van het gehele onderzoek kan worden geconcludeerd dat er sprake is van wisselende psychosomatische gevoelens en enige transculturele kenmerken waarbij thans geen psychiatrische pathologie meer aangetoond kan worden. Op de Functionele Mogelijkheden Lijst van 29 september 2003 heeft Wesseling enkele beperkingen gesteld op het vlak van de psychische belastbaarheid en aangaande het arbeidspatroon. Bij arbeidskundig onderzoek werd vastgesteld dat de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 30 oktober 2003 heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering van appellant te heropenen. 1.3. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie, die de hoorzitting bijwoonde en medische informatie van - onder andere - appellants huisarts d.d. 21 januari 2004 in zijn beoordeling heeft betrokken, geconcludeerd dat er aanleiding is om de medische grondslag van de primaire beslissing in die zin te herzien dat er per datum in geding, 8 april 2003, geen sprake is van beperkingen ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebreken. Vervolgens verklaarde het Uwv bij besluit van 5 februari 2004 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 oktober 2003 ongegrond. 2.1. De rechtbank heeft psychiater D. Kok als deskundige te benoemd voor het instellen van een onderzoek. Deze heeft op 28 oktober 2005 aan de rechtbank gerapporteerd. Hij heeft geconcludeerd dat er in april 2003 sprake was van een afname van de sterke rouwreactie en dat er geleidelijk meer acceptatie was ontstaan. Spanningsklachten zoals hoofdpijn en zich angstig voelen kwamen nog wel voor. De vraag of deze klachten het gevolg waren van een rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken heeft Kok ontkennend beantwoord. De deskundige kan instemmen met het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts Debie ten aanzien van de belastbaarheid van appellant. 2.2. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit dan ook op een juiste medische grondslag. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 5 februari 2004 ongegrond verklaard. 3.1. In hoger beroep is namens appellant kritiek geuit op het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige Kok. Appellant stelt dat deze arts ten onrechte niet is ingegaan op de medische wetenschappelijke gegevens over rouwdepressies; ook meent appellant dat Kok ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij de huisarts. Ter zitting van de Raad is namens appellant verzocht om opnieuw een deskundige te benoemen, in het bijzonder een psychiater die gespecialiseerd is in de thematiek van de rouwdepressie. 3.2. De Raad overweegt als volgt. In ’s Raads vaste jurisprudentie ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot het aanvaarden van een uitzondering op deze hoofdregel. De Raad is van oordeel dat er in het thans aanhangige geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de door de rechtbank als deskundige ingeschakelde psychiater Kok een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld en zijn conclusies inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd. De deskundige heeft appellant zelf onderzocht en heeft kennisgenomen van de gedingstukken. Kok heeft onderaan zijn rapport opgemerkt dat hij kennis heeft genomen van het rapport van Tilanus (gedingstuk 18) en de informatie van de huisarts van 21 januari 2004 (gedingstuk 38) en dat hij het met name eens kan zijn met de inhoud van het rapport van Tilanus. De grief van appellant dat de deskundige Kok ten onrechte geen contact heeft opgenomen met de huisarts kan niet slagen nu uit het rapport van Kok blijkt dat hij kennis heeft genomen van de informatie van appellants huisarts uit begin 2004. In het vorengaande ligt reeds besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om nogmaals een deskundige te benoemen, zoals door appellant is verzocht. De Raad merkt daarbij nog op dat van de zijde van appellant geen medische gegevens zijn ingebracht die zijn opvatting ondersteunen dat hij wegens de gevolgen van een rouwdepressie in april 2003 verdergaand beperkt was tot het verrichten van arbeid dan door het Uwv is aangenomen en welk standpunt door twee psychiaters is onderschreven. 4.1. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 4.2. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Lochs. MH