Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4599

Datum uitspraak2008-10-30
Datum gepubliceerd2008-11-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4027 WSW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ondanks zijn beperkingen van lichamelijke aard is betrokkene in staat passende arbeid onder normale omstandigheden te verrichten zonder noodzaak van voorzieningen, dan wel met voorzieningen die binnen redelijke grenzen gerealiseerd kunnen worden in een overigens normale werkomgeving. Miskukte re-integratie biedt onvoldoende grondslag voor de conclusie dat appellant uitsluitend arbeid in Wsw-verband zou kunnen verrichten.


Uitspraak

07/4027 WSW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 juni 2007, 06/1623 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: bestuur) Datum uitspraak: 30 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door R.K. Nai-Chung-Tong, werkzaam bij de Centrale organisatie werk en inkomen. II. OVERWEGINGEN 1. Met ingang van 1 april 2005 is krachtens de Wet van 30 juni 2004, houdende wijziging van onder andere de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), Stb. 2004, 325, het bestuur in de plaats getreden van het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap Oostelijk Zuid-Limburg. Waar in deze uitspraak sprake is van het bestuur, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan het Dagelijks Bestuur van voornoemd werkvoor-zieningschap. 2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. 2.1. In 2002 heeft appellant verzocht in aanmerking te komen voor plaatsing in het kader van de Wsw. Na advies van de zogenoemde indicatiecommissie heeft het bestuur bij besluit van 27 januari 2003 vastgesteld dat appellant niet behoort tot de doelgroep van de Wsw, omdat hij ondanks zijn beperkingen in staat wordt geacht passende arbeid te verrichten in een normale werkomgeving. Naar aanleiding van appellants bezwaarschrift en zijn toelichting daarop heeft de bezwarencommissie zich gewend tot psycholoog D. Diens rapport vormde voor de indicatiecommissie geen aanleiding tot herziening van het eerder uitgebrachte advies. Uiteindelijk is bij besluit van 17 juli 2003 appellants bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 28 november 2003 het besluit van 17 juli 2003 vernietigd, omdat - kort gezegd - naar het oordeel van de rechtbank dat besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend. 2.2. Nadat het bestuur opnieuw advies had verkregen van de indicatiecommissie heeft het bestuur bij besluit van 19 maart 2004, overeenkomstig dit advies, wederom beslist dat appellant niet tot de doelgroep van de Wsw behoort en is het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard. 2.3. Dat besluit van 19 maart 2004 heeft de rechtbank vernietigd bij uitspraak van 15 maart 2005. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat - kort gezegd - het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert, nu niet is gebleken op welke wijze in de advisering door de indicatiecommissie rekening is gehouden met de adviezen van onder meer psycholoog D. en het Centrum voor arbeidsperspectief Hoensbroeck. Ook tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend. 2.4. Het bestuur heeft in deze uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2005 aanleiding gezien psycholoog B., bedrijfsarts S. en arbeidsdeskundige M. te raadplegen. Vervolgens heeft het bestuur bij het bestreden besluit van 6 juni 2006 wederom beslist dat appellant niet tot de doelgroep van de Wsw behoort en het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 4. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd het volgende. 4.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsw, zoals dit luidde ten tijde in geding, wordt onder doelgroep verstaan: personen, die nog niet de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt en die door lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. 4.2. De Raad is van oordeel dat het bestuur met het bestreden besluit, waarbij de uitkomsten van de door psycholoog B., bedrijfsarts S. en arbeidsdeskundige M. verrichte onderzoeken en de daaraan verbonden conclusies in acht zijn genomen, op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2005. 4.2.1. Psycholoog B. heeft, na het afnemen van een anamnese en verschillende testen, in zijn rapport van 9 november 2005 onder meer geconcludeerd dat bij appellant geen sprake was van een psychische problematiek en dat appellant geen speciale werkbegeleiding nodig heeft die meer dan 15% van de werktijd zou bedragen. Bedrijfsarts S. heeft na dossieronderzoek, het afnemen van een anamnese en een gericht lichamelijk onderzoek de voor appellant geldende beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst. Vervolgens is de arbeidsdeskundige M. in zijn rapport van 17 februari 2006 tot de conclusie gekomen dat appellant ondanks zijn beperkingen van lichamelijke aard in staat is passende arbeid onder normale omstandigheden te verrichten zonder noodzaak van voorzieningen, dan wel met voorzieningen die binnen redelijke grenzen gerealiseerd kunnen worden in een overigens normale werkomgeving. Daarbij heeft de arbeids-deskundige een aantal functies als voorbeeld genoemd die appellant met zijn beperkingen zou kunnen vervullen. Blijkens zijn rapport heeft de arbeidsdeskundige bij zijn oordeelsvorming niet alleen betrokken de resultaten van de onderzoeken van de psycholoog B. en de bedrijfsarts S., maar ook de uitkomsten van de in 2003 verrichte onderzoeken van de psycholoog D. en van het Centrum voor arbeidsperspectief Hoensbroeck. 4.4. Appellant heeft geen gegevens aangedragen die twijfel doen rijzen aan de uitkomsten van deze onderzoeken en de daaraan verbonden conclusies. Daarom is de Raad ook van oordeel dat het bestuur deze conclusies heeft mogen volgen. 4.5. Het enkele feit dat de psychologen D. en B. hebben vastgesteld dat appellant een werk- en denkniveau op individueel beroepsonderwijsniveau respectievelijk een laaggemiddeld werk- en denkniveau heeft, betekent naar het oordeel van de Raad niet dat appellant zodanige verstandelijke beperkingen heeft dat hij uitsluitend in staat is tot arbeid in Wsw-verband. 4.6. Naar aanleiding van de stelling van appellant dat hij niet in staat is om zelfstandig te werken, hij slechts twee leerinstructies achter elkaar kan onthouden en een lange inwerktijd nodig heeft, merkt de Raad op dat arbeidsdeskundige M. blijkens zijn rapport hiermee bij zijn oordeelsvorming rekening heeft gehouden. Appellant heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij het verrichten van werkzaamheden zodanig extra begeleiding nodig heeft dat hij niet in staat is om in een normale werkomgeving te werken. 4.7. Wat betreft de opmerking van appellant dat het re-integratiebedrijf Maecon er niet in is geslaagd hem te re-integreren in bijvoorbeeld arbeid in het kader van Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw), overweegt de Raad dat ook dit gegeven onvoldoende grondslag biedt voor de conclusie dat appellant uitsluitend arbeid in Wsw-verband zou kunnen verrichten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het mislukken van de re-integratie in Wiw-arbeid te wijten was aan lichamelijke en/of psychische en/of verstandelijke beperkingen die van dien aard waren dat daarmee uitsluitend nog binnen Wsw-verband gewerkt zou kunnen worden. Voorts is de Raad niet gebleken dat aan appellant door het bevoegd orgaan is toegezegd dat hij zou worden toegelaten tot de doelgroep van de Wsw als instroom op de vrije arbeidsmarkt via Maecon zou mislukken. 4.8. Wat betreft de stelling van appellant dat hij gelet op onder andere zijn leeftijd en werkervaring kansloos is op de vrije arbeidsmarkt merkt de Raad op dat dit, daargelaten of die stelling juist is, een werkloosheidsprobleem vormt en wederom niet betekent dat appellant uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zou zijn en daarom tot de Wsw-doelgroep zou behoren. 5. Gezien het vorenstaande komt de Raad dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2008. (get.) J.G. Treffers. (get.) K. Moaddine. HD 02.10