Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4621

Datum uitspraak2008-11-07
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsAssen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/37299
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn / binnenlands gewapend conflict / Guinee
In Guinee en de hoofdstad Conakry was sprake van een verslechterde veiligheidssituatie. In aanmerking genomen de recente ontwikkelingen in Guinee, zoals die worden geschetst in het ambtsbericht en het negatief reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken van maart 2008, aan welke ontwikkelingen in het licht van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn niet voorbij kan worden gegaan, is het voorshands niet uitgesloten dat het beroep van verzoeker op artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn een redelijke kans van slagen heeft. Hoewel verzoeker vooralsnog niet heeft aangetoond dat er sprake is van een binnenlands gewapend conflict in Guinee, heeft hij naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel het begin van bewijs geleverd. De voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE Zitting houdende te Assen Sector Bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/37299 Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) d.d. 7 november 2008 inzake: [...], geboren [1982], van [...] nationaliteit, IND dossiernummer: [...], V-nummer: [...], verzoeker, gemachtigde: mr.drs. J.M. Walls, advocaat te Dordrecht, tegen DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, Immigratie- en Naturalisatiedienst, verweerder, gemachtigde: mr. M.B.Y. Vet, ambtenaar ten departemente. Procesverloop Op 13 oktober 2008 heeft verzoeker een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 17 oktober 2008 afwijzend op deze aanvraag beslist. Bij beroepschrift van 17 oktober 2008 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen deze beschikking, hetwelk is geregistreerd onder zaaknummer AWB 08/37298. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 17 oktober 2008 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen totdat op het beroep wordt beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de voorzieningenrechter en de wederpartij gezonden. De openbare behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaats-gevonden op 31 oktober 2008. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Overwegingen Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen het besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Op grond van artikel 8:86 Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddel-lijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen. Verweerder heeft verzoeker meegedeeld, dat gedurende de behandeling van het beroep uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Verzoeker heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening. Getoetst moet worden of de uitzetting verboden moet worden omdat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Allereerst overweegt de rechtbank dat er vooralsnog geen aanleiding bestaat om tijds-overschrijding in de aanmeldcentrum-procedure aan te nemen nu uit een aanvullend stuk (logboek) van verweerder is gebleken dat er sprake is geweest van tolkentijd en (de gemachtigde van) eiser zich ter zitting – desgevraagd door de rechter - heeft gerefereerd ten aanzien van de juistheid daarvan, zodat de voorzieningrechter geen redenen ziet om aan de stelling van verweerder op dit punt te twijfelen. Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dan aan hem op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn) een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 dient te worden verleend en dat het beroep om die reden een redelijke kans van slagen heeft. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het feit dat op 12 oktober 2007 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) over de uitleg van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn niet noopt tot wijziging van het standpunt dat artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn geen andere toetsing is vereist dan de toetsing die thans reeds wordt verricht in het kader van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. De Afdeling heeft namelijk op dit punt overwogen dat het enkele feit dat onderdeel b van artikel 15 tekstueel aansluit bij de inhoud van artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet uitsluit dat de ernstige schade als bedoeld in 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn niet ook door artikel 3 EVRM wordt bestreken. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, Definitierichtlijn is de persoon die voor een subsidiaire beschermingsstatus in aanmerking komt een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger verbleef, terug-keert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, en op wie artikel 17, eerste en tweede lid, niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn dient onder ernstige schade in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, Definitierichtlijn te worden verstaan, ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving door opneming van artikel 3.105d in het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze bepaling is op 25 april 2008 in werking getreden (Stbl. 116). Daarin is het volgende bepaald: Onder folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw 2000 wordt mede verstaan: a. doodstraf of executie; b. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Onder meer blijkens de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2008 (LJN: BC8681) valt een vreemdeling, afkomstig uit een land waar zich een door hem gesteld binnenlands gewapend conflict voordoet, eerst onder de reikwijdte van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn en is deze bepaling derhalve voor hem relevant, indien hij heeft aange-toond dat ten tijde van het besluit sprake was van een binnenlands gewapend conflict in het deel van het land, waaruit hij afkomstig is, dan wel dat op dat moment in dat deel sprake was van gevolgen voor hem van een elders in dat land bestaand gewapend conflict. Verzoeker heeft in zijn zienswijze van 17 oktober 2008 op het voornemen tot afwijzing van de aanvraag verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem van 19 september 2008 (Awb 08/31495). In de gronden van beroep heeft verzoeker voorts verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 17 oktober 2008 (Awb 08/34323) en (indirect) naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Guinee van 20 maart 2008. Dit ambtsbericht beslaat de periode van 1 februari 2006 tot en met 31 januari 2008. Daarin staat onder meer vermeld dat er met name begin 2007 in Guinee sprake was van een verslechterde veiligheidssituatie, gelet op de demonstraties tegen het regime van president Conté. Door het vluchten van ambtenaren raakte de staat in sommige delen van het land het monopolie op geweld kwijt en kregen plunderaars en criminelen vrij spel. De situatie kwam echter weer enigszins tot rust nadat de nieuwe premier Lansana Kouyaté werd benoemd. Verder heeft verzoeker verwezen naar het negatief reisadvies van de minister van Buitenlandse Zaken van 28 maart 2008. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de spanningen in januari 2008 weer zijn toegenomen en dat de situatie sinds het ontslag van premier Kouyaté op 20 mei 2008 opnieuw instabiel is. Volgens het reisadvies zijn geweldsuitbarstingen niet uit te sluiten. Deze dreiging geldt voor het gehele land maar vooral voor de hoofdstad Conakry. Niet in geschil is dat verzoeker niet alleen afkomstig is uit Guinee maar ook uit Conakry. Hoewel verzoeker vooralsnog niet heeft aangetoond dat er sprake is van een binnenlands gewapend conflict in Guinee, heeft hij naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel het begin van bewijs geleverd. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Afdeling bij schorsingsbeslissing van 12 oktober 2007, prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeen-schappen (HvJ EG) over de uitleg van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. De voorzieningenrechter acht het, in aanmerking genomen de recente ontwikkelingen in Guinee, zoals die worden geschetst in voormeld ambtsbericht over Guinee en het negatief reisadvies, aan welke ontwikkelingen in het licht van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn niet voorbij kan worden gegaan, voorshands niet uitgesloten dat het beroep van verzoeker op artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter laat bij haar oordeel wegen dat ook na de implementatie van de Definitierichtlijn onduidelijkheid bestaat over de uitleg van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. Tevens kent de voorzieningenrechter betekenis toe aan het feit dat verweerder geen standpunt heeft ingenomen over de vraag of er in Guinee sprake is van een binnenlands gewapend conflict, terwijl verzoeker een begin van onderbouwing daarvan heeft gegeven. Gezien het bovenstaande kan niet bij voorbaat gezegd worden dat het beroep geen redelijke kans van slagen kan hebben, reden waarom een belangenafweging dient plaats te vinden. Hierbij dient het belang van verweerder bij afwijzing van het verzoek te worden afgewogen tegen het belang van verzoeker bij toewijzing van het verzoek. Gelet op het feit dat de dreigende uitzetting tot mogelijk onomkeerbare gevolgen kan leiden, is de voorzieningen-rechter van oordeel dat het belang van verzoeker bij de afwachting hier te lande van de beslissing op zijn beroep dient te prevaleren. De voorlopige voorziening wordt daarom toegewezen. Gelet op de door de Afdeling gestelde prejudiciële vragen aan het HvJ EG, ziet de voor-zieningenrechter geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:86, eerste lid, Awb. Ten slotte bestaat er aanleiding om verweerder in de kosten, die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, te veroordelen. Beslissing De voorzieningenrechter: -wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe; -bepaalt dat de uitzetting van verzoeker achterwege blijft totdat op het beroepschrift is beslist; -veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als (de) rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te voldoen. Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.L. Veen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2008 in tegenwoordigheid van B. de Vogel als griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden: