Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4651

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2325 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAZ-uitkering. Medisch onderzoek zorgvuldig. Voldoende medische onderbouwing. Eerst in hoger beroep toereikende arbeidskundige onderbouwing.


Uitspraak

07/2325 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 23 maart 2007, 06/2133 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 november 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar partner, [naam partner]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. 1.2. Bij besluit van 22 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 januari 2006, inhoudende de intrekking van haar uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) met ingang van 7 maart 2006, ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig medisch onderzoek en dat de uit onderzoek getrokken conclusies op overtuigende wijze zijn onderbouwd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusie heeft gebaseerd op dossierstudie, zijn aanwezigheid bij de hoorzitting en informatie van de behandelend sector. Deze informatie bestaat uit een rapport van orthopedisch chirurg R.P.H. Veth van 28 april 2004 en brieven van de revalidatiearts M.A.P. Klatte van 18 april 2006, 2 mei 2006 en 10 juli 2006. De rechtbank heeft tevens de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit onderschreven. 3. In hoger beroep heeft appellante zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts niet zorgvuldig is geweest en dat zij meer beperkt moet worden geacht dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is aangenomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij brieven van revalidatiearts Klatte van 25 mei 2007 en fysiotherapeut A.A. Geers van mei 2007 overgelegd. Aanvullend heeft appellante, bij brief van 27 september 2008, een verslag overgelegd van een radiologisch onderzoek dat is verricht op 27 augustus 2008. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Met betrekking tot hetgeen in hoger beroep is gesteld overweegt de Raad dat de grieven van appellante niet worden ondersteund met medische gegevens die op de datum in geding, 7 maart 2006, betrekking hebben. De in hoger beroep overgelegde medische informatie is van mei 2007 of later. Daarbij tekent de Raad aan dat – zoals is aangegeven in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts W.H. van Leeuwen van 3 juli 2007 – in de informatie van Klatte en Geers geen nieuwe feiten of omstandigheden worden aangedragen die niet al bij de eerdere beoordeling zijn meegewogen. Ten aanzien van het verslag van het radiologisch onderzoek op 27 augustus 2008 heeft de gemachtigde van het Uwv gemeld dat de bezwaarverzekeringsarts, die gelet op de late inzending van het onderzoeksverslag geen rapportage heeft kunnen opstellen, heeft geconcludeerd dat dit verslag geen nieuwe informatie bevat. De bevindingen uit het onderzoek komen overeen met de bevindingen van orthopedisch chirurg R.P.H. Veth zoals deze zijn weergegeven in zijn rapportage van 28 april 2004. Er is weliswaar sprake van twee hernia’s, echter zonder aanwijzing voor een vernauwing of ontsteking van het ruggenmerg, zodat geen sprake is van uitstraling door zenuwbeknelling, aldus de bezwaarverzekeringsarts. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts aldus voldoende gemotiveerd waarom hij in de overgelegde informatie geen aanleiding heeft gezien het eerdere standpunt te wijzigen. 4.3. Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing overweegt de Raad het volgende. 4.4. In het licht van de uitspraak van de Raad van 23 februari 2007 (LJN: AZ9153) heeft het Uwv desgevraagd rapportages overgelegd van de bezwaarverzekeringsarts Van Leeuwen van 11 augustus 2008 en van de bezwaararbeidsdeskundige H.J. van Heun van 13 augustus 2008. Naar het oordeel van de Raad hebben Van Leeuwen en Van Heun in deze rapportages toereikend gemotiveerd waarom de voor de schatting gebruikte functies door appellante kunnen worden vervuld. Nu echter deze toelichting eerst in hoger beroep is gegeven, bestaat er aanleiding het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak te vernietigen, doch met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten. 5. De Raad is niet gebleken dat appellante proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 144,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en P.J. Jansen en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008. (get.) C.P.J. Goorden. (get.) E.M. de Bree. TM