
Jurisprudentie
BG4653
Datum uitspraak2008-11-06
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-003382-05 PO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-003382-05 PO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ontnemingszaak. Het hof is van oordeel dat het algemeen belang in deze zaak – gelet ook op de belangrijkste ratio van de regeling van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht – niet zo zwaar weegt dat niet kan worden volstaan met de strafoplegging met betrekking tot de gepleegde strafbare feiten. Daarnaast komt gewicht toe aan het mogelijk belang van de slachtoffers bij afwijzing van de vordering. Het hof komt tot afwijzing van de vordering van het openbaar ministerie.
Uitspraak
Rolnummer: 22-003382-05 PO
Parketnummer: 09-901160-03
Datum uitspraak: 6 november 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 mei 2005 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1971,
adres: [adres]
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 6 november 2008 is de veroordeelde ter zake van het in haar strafzaak onder 1, 2, 3, en 4 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
poging tot oplichting en oplichting, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 156 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland zolang die instelling dit nodig acht, ook indien dit inhoudt een behandeling bij De Waag. Voorts is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij vonnis van 17 mei 2005 het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op EUR 134.700,00 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 13 februari 2007, 7 februari 2008 en 23 oktober 2008.
Vordering van het openbaar ministerie
De vordering van het openbaar ministerie houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 134.700,00 (honderdvierendertigduizend zevenhonderd euro), ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de in haar strafzaak onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de vordering
De huidige ontnemingswetgeving staat in de eerste plaats ten dienste van de bestrijding van op winst gerichte misdaad, met name waar deze georganiseerde en/of internationale vormen aanneemt.
Ten aanzien van de schade die de rechtsorde in het algemeen lijdt ten gevolge van het plegen van een strafbaar feit, wordt dit in de eerste plaats gerepareerd door de straf welke in de aan de ontnemingsvordering ten grondslag liggende strafzaak door de rechter aan de veroordeelde is opgelegd.
Daarbij kan de ontnemingsmaatregel, vooral in situaties waar de strafrechtelijke gedragingen aanzienlijke winst opleveren ten koste van een grote groep benadeelden die niet individualiseerbaar zijn, een zinvolle aanvulling vormen op de opgelegde straf. Immers, in die gevallen waar de kans op restitutie aan de benadeelden het kleinst is, zullen de gevoelens van onvrede in de maatschappij, met name bij de benadeelden en hun naaste kring groot zijn. Dit geldt in het bijzonder wanneer de financiële opbrengsten zo omvangrijk zijn dat de opgelegde straf daarbij in het niet valt.
In de onderhavige zaak is de kring van benadeelden beperkt tot vier met name genoemde slachtoffers, behorende tot de kennissenkring van de veroordeelde. Het door het openbaar ministerie gevorderde wederrechtelijk verkregen voordeel betreft in casu de optelsom van de door de slachtoffers aan de veroordeelde geleende en (nog) niet terugontvangen geldbedragen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat geen van de slachtoffers een vordering als benadeelde partij heeft willen indienen (één van de slachtoffers heeft wel de terechtzittingen in hoger beroep bijgewoond en van een ander slachtoffer is gebleken dat deze een substantieel deel van het hem toekomende bedrag heeft willen kwijtschelden). Van enige draagkracht van betekenis van de veroordeelde op dit moment is niet gebleken, terwijl evenmin is gebleken dat de slachtoffers van hun (terugvorderings-)rechten geheel afstand hebben willen doen.
Dit brengt mee dat toewijzing van de ontnemingsvordering - die niet zonder meer leidt tot schadeloosstelling van individuele benadeelden - in casu de schuldeiserpositie van de slachtoffers negatief zou beïnvloeden: de veroordeelde zou er immers een concurrente crediteur bij krijgen, te weten de Staat, terwijl in deze omstandigheden toch vooral het individuele belang van deze slachtoffers is geschaad en niet gezegd kan worden dat de maatschappij als zodanig door de oplichting dusdanige financiële schade heeft geleden dat ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de aangewezen maatregel is om dat te repareren.
Op grond van voorgaande overwegingen, in samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het algemeen belang in deze zaak - gelet ook op de belangrijkste ratio van de regeling van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht - niet zo zwaar weegt dat niet kan worden volstaan met de strafoplegging met betrekking tot de gepleegde strafbare feiten. Daarnaast komt gewicht toe aan het mogelijk belang van de slachtoffers bij afwijzing van de vordering.
In die afweging komt het hof tot afwijzing van de vordering van het openbaar ministerie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. A.H. de Wild en mr. S. van Dissel, in bijzijn van de griffier mr. A.M.F.F. van Rede-van den Bosch. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 november 2008.
mr. S.K. Welbedacht is buiten staat dit arrest te ondertekenen.