Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4656

Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3812 AWBZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Proces-verbaal mondelinge uitspraak. Huishoudelijke zorg. Medische grondslag voldoende. Raad stelt vast gezien de duidelijke gedingstukken en het ontbreken van enige aanwijzing voor het tegendeel, dat CIZ bij de huisarts informatie heeft ingewonnen.


Uitspraak

P R O C E S - V E R B A A L van de mondelinge uitspraak ter openbare zitting op 15 oktober 2008 CENTRALE RAAD VAN BEROEP enkelvoudige kamer Datum: 15 oktober 2008 Aanvang: 09.55 uur Zitting heeft: mr. M.I. ’t Hooft, lid van de enkelvoudige kamer Griffier: J. Waasdorp 1e Zaak, reg.nr.: 07/3812 AWBZ Inzake: [Naam appellant], wonende te [woonplaats], appellant in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 juni 2007, 06/3830 AWBZ (hierna: aangevallen uitspraak), gemachtigde mr. H. Brouwer, advocaat te Utrecht, niet ter zitting verschenen; noch in persoon, noch bij gemachtigde, tegen de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ), gedaagde, ter zitting vertegenwoordigd door mr. N. Benedictus. Gelet op de gedingstukken - waaronder de verslagen vanwege CIZ van de hoorzitting en het huisbezoek in februari 2005 - en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten. De Raad voegt daar dan toe dat appellant, die eerder ingevolge de ex-AAW regeling vergoeding kreeg voor huishoudelijke hulp van zijn dochter, nadien door CIZ is geïndiceeerd voor huishoudelijke verzorging, klasse 2 (bij het thans in geding zijnde besluit van 29 september 2006 voor de jaren 2005 en 2006 en bij - niet aangevochten - besluit van 18 april 2007 voor de periode ingaande 2007). De rechtbank heeft geoordeeld dat CIZ bij het besluit van 29 september 2006 op goede gronden heeft vastgehouden aan de op aanvraag van appellant in het kader van de AWBZ (zoals die wet destijds luidde) vastgestelde indicatie voor huishoudelijke verzorging, klasse 2. Daartoe is bij de aangevallen uitspraak onder meer overwogen (waarbij appellant is aangeduid als eiser en gedaagde als verweerder): “De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bezwaarfase tot twee keer toe medisch advies heeft ingewonnen ten behoeve van eiser. Uit de rapportage van 16 juni 2005 van arts en medisch adviseur Popeijus blijkt dat eiser in staat moet worden geacht lichte huishoudelijke activiteiten uit te voeren. Er zijn geen aanwijzingen dat hij niet, eventueel met ondersteuning van hulpmiddelen, zelf lichte boodschappen zou kunnen doen. Ten aanzien van het doen van (gedeelten) van de was en het strijken ziet de arts geen reden voor overname. Tot slot ziet de arts niet in waarom eiser zich niet zelf zou kunnen douchen. Zoals blijkt uit de rapportage heeft Popeijus bij zijn onderzoek gebruik gemaakt van informatie uit de behandelend sector. De arts heeft informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. Deze informatie is op 13 juni 2005 ontvangen en kenbaar bij de beoordeling betrokken. Nadat het CVZ heeft aangegeven niet tot advisering over te zullen gaan, heeft verweerder zorgvuldigheidshalve een tweede medisch advies ten behoeve van eiser gevraagd. Arts en medisch adviseur Van der Linde heeft in het rapport van 27 september 2006 geconcludeerd dat eiser niet in staat is tot het verrichten van zwaar huishoudelijk werk. Voor het verrichten van licht huishoudelijk werk acht de arts op medische gronden geen contra-indicatie aanwezig. Op medische gronden kan niet worden aangenomen dat eiser niet in staat zou zijn zich, zittend en eventueel met hulp van hulpmiddelen, te wassen en aan te kleden. Uit de rapportage van Van der Linde blijkt dat ook deze de eerder op 13 juni 2005 ingekomen informatie van de huisarts van eiser bij de beoordeling heeft betrokken. Tevens is telefonisch overleg geweest tussen de arts en één van de huisartsen van eiser. (…) Eiser heeft geen (andersluidende) medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de conclusies van de beide arts adviseurs van verweerder niet juist zouden zijn. (…) Bij de beantwoording van de vraag voor welke zorg eiser, gelet op zijn beperkingen, dient te worden geïndiceerd, hanteert verweerder verschillende protocollen waarin zijn beleid is neergelegd. Gelet op het feit dat uitsluitend huishoudelijke zorg is geïndiceerd, heeft verweerder bij het bestreden besluit gebruik gemaakt van de protocollen Huishoudelijke Verzorging van april 2005 en Gebruikelijke Zorg van april 2005. De rechtbank stelt voorop dat zij het beleid dat verweerder heeft vastgesteld (…) niet onredelijk acht. Op basis van de protocollen komt eiser in aanmerking voor huishoudelijke verzorging in de klasse 2.” In hoger beroep betwist appellant dat CIZ informatie heeft ingewonnen bij huisarts Dam. De Raad oordeelt, gelet de op gedingstukken en de -in de aangevallen uitspraak met juistheid weergegeven- toepasselijke regelgeving, als volgt. Onder de in eerste aanleg door CIZ overgelegde stukken bevinden zich zowel de uitgebreide -ondertekende- reactie (met bijlagen) van huisarts van 7 juni 2005 aan de medisch adviseur Popeijus van CIZ als het rapport van 27 september 2006 van de medisch adviseur van het CIZ, A. van der Linde, waarin onder meer is vermeld dat die arts contact heeft gehad met huisarts Van Soest (praktijk Dam en Van Soest). Gelet op die duidelijke gedingstukken en het ontbreken van enige aanwijzing voor het tegendeel, stelt de Raad vast dat CIZ bij de huisarts informatie heeft ingewonnen. In eerste aanleg is in het verweerschrift en ook in de aangevallen uitspraak expliciet gewezen op het in die stukken gelegen bewijs voor het feit dat CIZ die informatie heeft verkregen. Nu het hoger beroep zwijgt over die -voor de vaststelling van dat feit cruciale- stukken en volstaat met een niet onderbouwde herhaling van de eerdere blote ontkenning van dat feit, ziet de Raad, gelet op het voorgaande, geen enkel aanknopingspunt om het oordeel van de rechtbank niet volledig te onderschrijven. De Raad voegt hier aan toe dat dit hoger beroep geacht moet worden tegen beter weten in te zijn ingesteld, temeer nu van een professionele verlener van (gefinancierde) rechtshulp kennisneming van de gedingstukken mag worden verondersteld. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van CIZ en beslist als volgt. Bevestigt de aangevallen uitspraak. Het lid van de enkelvoudige kamer sluit het onderzoek. Waarvan proces-verbaal. Utrecht, 15 oktober 2008 De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer, J. Waasdorp. M.I.’t Hooft. Voor eensluidend afschrift de griffier van de Centrale Raad van Beroep. IJ