
Jurisprudentie
BG4662
Datum uitspraak2008-11-18
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2898 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2898 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Voldoende medische grondslag. Geen medische gegevens ingebracht waaraan twijfel kan worden ontleend aan de geldende belastbaarheid op de datum in geding.
Uitspraak
07/2898 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 april 2007, 06/2778 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van Voolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2008.
Namens appellant is zijn gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuijsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant meldde zich op 14 oktober 1998 arbeidsongeschikt met psychische klachten vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet.
De verzekeringsarts T. Njoo, die appellant op 22 juli 1999 onderzocht, vermeldde in haar rapport van dezelfde datum onder andere de beschikbare informatie van de psychiater W. Mulder van 9 maart 1999, waarin sprake was van depressieve klachten mogelijk op basis van vele sociale problemen en van een behandelplan, bestaande uit ontspannings-oefeningen en verwijzing naar het maatschappelijk werk voor begeleiding bij die problemen. Njoo concludeerde op basis van haar onderzoek dat de ernst van de psychische toestand niet goed kon worden ingeschat en achtte een psychiatrische expertise noodzakelijk, welke werd verricht door de psychiater /psychotherapeut J.K. van der Veer.
1.2. Van der Veer bracht op 11 november 1999 verslag uit van zijn onderzoek. Hij stelde dat bij appellant sprake was van vage, onbegrepen lichamelijke en geringe psychische klachten en dat vanuit psychiatrisch oogpunt geen belemmering bestond voor werkhervatting. Op basis hiervan concludeerde Njoo op 5 januari 2000 dat geen sprake was van ziekte of gebrek. Los hiervan kwam besluitvorming bij de rechtsvoorganger van het Uwv tot stand omtrent het niet-verzekerd zijn van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) bij het besluit van 12 oktober 1999 en het besluit op bezwaar van 25 januari 2000. Deze besluitvorming werd gevolgd door een beroepsprocedure bij de rechtbank Amsterdam en een hoger beroepsprocedure bij de Raad. In die laatste procedure werd door het Uwv aangegeven dat deze besluitvorming niet langer werd gehandhaafd maar gaf de Raad geen toestemming aan het Uwv om nader onderzoek te doen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bij het einde van de wachttijd omdat aldus een volstrekt ander punt van geschil zou kunnen rijzen dan het aan de orde zijnde punt van geschil. In zijn uitspraak van 29 april 2005, 02/553 WAO verklaarde de Raad het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk en gaf hij beslissingen omtrent vergoeding aan appellant van griffierecht en proceskosten.
2. Ter uitvoering van de in 1.2 vermelde uitspraak van de Raad heeft het Uwv een nader onderzoek ingesteld naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bij het einde van de wachttijd. De verzekeringsarts A. Schutte heeft in een rapport van 23 augustus 2005 in lijn met de bevindingen van Njoo geconcludeerd dat bij einde wachttijd geen sprake was van ziekte of gebrek. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 september 2005 aan appellant met ingang van 13 oktober 1999 een WAO-uitkering geweigerd omdat appellant vanaf 14 oktober 1998 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en er met ingang van 13 oktober 1999 geen sprake was van ziekte of gebrek.
3. In de bezwaarprocedure tegen het besluit van 15 september 2005 heeft de gemachtigde van appellant verzocht om een onderzoek door een onafhankelijk deskundige omdat ten onrechte is uitgegaan van medische rapporten uit 1999 en 2000. De bezwaarverzekerings-arts W. Ebbelaar heeft in een rapport van 17 augustus 2006 uiteengezet dat eerst thans, na de eerdere beslissing op wetstechnische gronden, welke leidde tot de in 1.2. vermelde hoger beroepsprocedure, een inhoudelijke beslissing dient te worden genomen voor de situatie bij einde wachttijd en dat daarvoor als grondslag dient het onderzoek van Njoo en de expertise van Van der Veer. Ebbelaar zag geen aanleiding af te wijken van de conclusies van Schutte. Vervolgens verklaarde het Uwv bij besluit van 23 augustus 2006 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 september 2005 ongegrond.
4.1. In beroep is namens appellant aangevoerd dat een nieuw medisch onderzoek had moeten worden verricht en dat niet van de eerdere medische rapporten had mogen worden uitgegaan. Dit standpunt is door het Uwv bestreden onder verwijzing naar de reeds beschikbare medische informatie ter beoordeling van de medische situatie van appellant bij einde wachttijd.
4.2. Ter zitting van de rechtbank op 23 februari 2007 is van de zijde van het Uwv verklaard dat aangenomen wordt dat aan appellant 52 weken ziekengeld is betaald, dat het uitgangspunt dan ook is dat de wachttijd van 52 weken is volbracht en dat het standpunt van het Uwv is dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt dat na afloop van die wachttijd, op 13 oktober 1999, geen sprake is van ziekte of gebrek.
4.3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 23 augustus 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank beschreef de in 1.1 en 1.2 vermeldde medische vaststellingen in 1999 en 2000, welke zijn gevolgd door Schutte en Ebbelaar en zag geen reden te twijfelen aan de juistheid van hun vaststellingen omtrent de medische situatie van appellant, die niet op de hoorzitting is verschenen, op de datum in geding. De rechtbank stelde voorts vast dat van de zijde van appellant geen medische gegevens zijn ingebracht waaraan twijfel kan worden ontleend aan de voor appellant geldende belastbaarheid op de datum in geding.
5. In hoger beroep heeft appellant zijn in eerdere fasen van de procedure voorgebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Tevens heeft hij een verklaring overgelegd van de huisarts van appellant van 28 februari 2007.
6.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien om omtrent de medische situatie van appellant op de datum in geding, welke gelet op het overwogene in 4.2 13 oktober 1999 is, tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven en zoals dat in 4.3 (samengevat) is weergegeven. De Raad wijst erop dat de in 5 vermelde verklaring van de huisarts, voorzover daarin is vermeld dat appellant sinds 1998 bekend is met onder andere een mogelijke psychotische stoornis, in elk geval wat betreft de datum in geding geenszins bevestiging vindt in de in 1.1 en 1.2 vermelde bevindingen van Njoo en de psychiaters Schutte en Van de Veer. Voorts acht de Raad de in de verklaring beschreven medische situatie in 2007 en het aan te bieden behandeltraject reeds bij gebreke van een nadere onderbouwing in die verklaring op dit aspect niet van belang voor het oordeel omtrent de belastbaarheid van appellant op de datum in geding.
6.2. De Raad komt al met al tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.3. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 november 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R.L. Rijnen.
RB